Commissie: Water
Categorie: Jaarrekening
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
29526
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft de jaarafrekening gas, water en elektriciteit vanaf 2004 en volgende. De consument heeft op 23 augustus 2004 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. De consument heeft een bedrag van € 500,61 niet betaald en bij de commissie in depot gestort. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. In verband met een verhuizing hebben wij eindafrekeningen ontvangen voor gas, water en elektriciteit. Over de periode van 1 december 2003 tot en met 29 maart 2004 zouden wij 1.954 m3 gas hebben verbruikt, terwijl wij op jaarbasis de tweevoorafgaande jaren maar 2.626 m3 respectievelijk 2.099 m3 hebben verbruikt. Bij het in rekening brengen van het waterverbruik is uitgegaan van onjuiste meterstanden. Wij zouden in de periode van 1 december 2003 tot en met 29 maart 2004 172 m3 water verbruikt hebben, terwijl het totale jaarverbruik van water in de twee voorafgaande jaren 141 m3 respectievelijk 132 m3 was. Per 17 juni 2003 zijn wij voor de levering van elektriciteit overgestapt naar [naam energiemaatschappij]. Over de periode van 17 november 2002 tot en met 1 december 2003 heeft de ondernemer 1.740 KWh in rekening gebracht, terwijl [naam energiemaatschappij] een verbruik van 1.067 KWh in rekening bracht over de periode van 4 december 2003 tot en met 20 april 2004. Wij zijn van mening dat de afrekeningen niet kloppen doordat de ondernemer in die tijd een nieuw automatiseringssysteem in gebruik heeft genomen. Ook de zeer late reactie op onze brieven komt bijzonder vreemd voor. De ondernemer dient af te zien van haar vordering en wij verwachten een brief met excuses en fatsoenshalve een bedrag terug. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Wij menen dat aan de consument een correcte eindafrekening is gestuurd. Volgens de consument staat het gasverbruik over de periode 1 december 2003 tot en met 29 maart 2004 niet in verhouding tot het verbruik in de voorgaande jaren. Op 27 april 2004 ontvingen wij het bericht dat de consument het leveringsadres per 29 maart 2004 zou verlaten. Per die datum hebben wij alle op naam van de consument staande contracten beëindigd. Op het toegestuurde verhuisformulier heeft de consument aangegeven niet zelf over de meterstanden te beschikken; de nieuwe bewoner zou de standen doorgeven. Wij hebben echter geen meterstanden ontvangen zodat wij op basis van onze algemene voorwaarden de standen per 29 maart 2004 hebben geschat. Deze schatting lijkt ons juist omdat tussen 17 november 2002 en 4 december 2003 er een werkelijk verbruik van 2.747 m3 gas plaatsvond en wij voor de winterperiode een gasverbruik van 1.877 m3 hebben afgerekend. Wij hebben de consument uitleg gegeven over het feit dat het verbruik in de winterperiode veel hoger is dan in de zomerperiode. Met betrekking tot de waterstanden zijn wij van mening dat ook deze correct in rekening zijn gebracht. De vordering ter zake is echter verjaard en wij schelden het openstaande saldo van € 149,20 daarom kwijt. Na 17 juli 2003 hebben wij enkel nog netwerkkosten en meterhuur voor elektriciteit in rekening gebracht. De eindfactuur over de periode van 17 juli 2003 tot en met 29 maart 2004 voor elektriciteit bevat enkel de afrekening voor de netwerkdiensten en meterhuur. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Uit de stukken blijkt dat per 17 juli 2003 het leveringscontract voor elektriciteit en per 29 maart 2004 de leveringscontracten voor gas en water tussen partijen zijn geëindigd. Met betrekking tot de op te stellen eindafrekening heeft de ondernemer aan de consument een verhuiskaart gezonden waarop de meterstanden konden worden ingevuld. De consument heeft deze kaart teruggezonden met daarop de vermelding dat zij het briefje met de meterstanden verloren was en dat de nieuwe eigenaar de standen zou opgeven. Deze standen zijn echter door de ondernemer niet ontvangen. Op grond daarvan heeft de ondernemer, onder verwijzing naar de door haar gehanteerde algemene voorwaarden, de standen geschat en op basis daarvan de eindafrekeningen opgemaakt. De consument meent dat de eindafrekeningen onjuist zijn en dat aan haar over de periode van 1 december 2003 tot en met 29 maart 2004 teveel aan gas en water in rekening is gebracht en dat per 17 juli 2003 teveel aan elektriciteit in rekening is gebracht. Op basis van de door de ondernemer gehanteerde – en door de consument niet bestreden – algemene voorwaarden is zij – kort gezegd – gerechtigd om indien niet tijdig de beschikking wordt verkregen over de meterstanden, de omvang van de levering te bepalen op basis van schattingen. Voor zover in deze zaak van belang geldt daarbij als maatstaf de omvang van de levering in het overeenkomstige tijdvak van het voorafgaande jaar. Uit de overgelegde afrekeningen en de toelichting daarop van de ondernemer is de commissie van mening dat met betrekking tot de levering van gas de ondernemer overeenkomstig de bovenvermelde maatstaf de verbruikskosten bij de consument in rekening heeft gebracht. Met betrekking tot de levering van water heeft de ondernemer aangegeven dat haar vordering is verjaard en zij geen betaling van het daarmee gemoeide bedrag van € 149,20 meer verlangt, zodat omtrent de levering van water geen oordeel van de commissie meer noodzakelijk is. Uit de stukken blijkt dat de levering van elektriciteit door de ondernemer is gestopt per 17 juli 2003. Vanaf dat moment werd de elektriciteit geleverd door [naam energiemaatschappij] en bracht de ondernemer nog slechts de netwerkkosten en de meterhuur in rekening. De commissie kan de consument niet volgen daar waar zij stelt dat het door [naam energiemaatschappij] in rekening gebracht verbruik van 1067 kWh over de periode van 4 december 2003 tot en met 29 maart 2004 ten opzichte van het door de ondernemer in rekening gebracht verbruik over de periode van 17 november 2002 tot en met 17 juni 2003 in rekening gebracht verbruik van 1740 kWh reëler zou zijn. Immers op basis van de gegevens zou het gemiddelde maandverbruik sinds de levering door [naam energiemaatschappij] hoger zij dan het gemiddelde maandverbruik dat door de ondernemer voor de overstap in rekening werd gebracht. Een en ander is voor de commissie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de in rekening gebrachte kosten voor de levering van elektriciteit tot 17 juli 2003. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht, met inachtneming van hetgeen de ondernemer heeft aangegeven omtrent haar vordering voor water, ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door de consument verlangde wordt afgewezen. De commissie verstaat dat de ondernemer haar vordering met betrekking tot de levering van water ter hoogte van € 149,20 niet handhaaft, zodat de betalingsverplichting van de consument wordt vastgesteld op € 500,61 minus € 149,20 is € 351,41. Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag ad € 500,61 aldus verrekend dat een bedrag van € 149,20 zal worden terugbetaald aan de consument en een bedrag van € 351,41 aan de ondernemer zal worden uitbetaald. Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 16 april 2010.