Commissie: Makelaardij Zakelijk
Categorie: Kwaliteit dienstverlening
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
76003
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil ziet op de klachten van de ondernemer betreffende de kwaliteit van dienstverlening door het bedrijf terzake van een indeplaatsstellingsovereenkomst voor de huur van een winkelpand in [plaatsnaam]. Deze opdracht is door het bedrijf per e-mail van 13 februari 2013 aan de ondernemer bevestigd. De overeenkomst tot indeplaatsstelling is op 18 maart 2013 ondertekend, ingaande 1 april 2013. Het bedrijf heeft aan de ondernemer een courtagenota d.d. 14 maart 2013 toegezonden voor een totaal bedrag van € 3.406,– wegens “Courtage conform afspraak (13% van € 3.406,–)” plus de BTW. Deze nota is door de ondernemer deels voldaan. De ondernemer heeft het restant van € 2.420,– bij de commissie gedeponeerd. De ondernemer heeft op 18 maart 2013 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Het bedrijf heeft ons als eerste huurder onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd omtrent onze mogelijkheden van de tweede huurder een overnamesom voor de in de ruimte achter te blijven zaken te bedingen. In plaats daarvan heeft het bedrijf ons meerdere malen erop gewezen dat wij geen andere keus hadden dan akkoord te gaan met de eisen van de tweede huurder. Ondanks herhaaldelijk verzoek om meer zekerheid omtrent doorgang van de overeenkomst tot indeplaatsstelling hebben wij deze zekerheid onvoldoende gekregen. Het bedrijf heeft gedurende het proces meer de belangen van de tweede huurder behartigd dan onze belangen, terwijl wij de opdrachtgever waren, of in elk geval de partij die de kosten van het bedrijf zou moeten voldoen. Als gevolg hiervan hebben wij een financiële schade geleden van ongeveer € 2.000,–, zijnde het niet ontvangen van een redelijke overnamesom voor in het pand achtergelaten door ons aangebrachte verbeteringen. Dit bedrag hebben wij vooralsnog niet op de factuur van het bedrijf voldaan, hangende de uitkomst van dit geschil. Wij hebben het bedrijf verzocht om met de tweede huurder over dit bedrag in onderhandeling te gaan maar dat heeft hij geweigerd. De klager verlangt dat het bedrijf alsnog dit overleg voert om zodoende een redelijke overnamesom te bedingen. Standpunt van het bedrijf Het standpunt van het bedrijf luidt in hoofdzaak als volgt. Aangezien zowel de verhuurder als de huurder mijn verhaal bevestigen, begrijp ik de klacht niet. De ondernemer heeft tijdens het afwikkelingsproces tot aan de oplevering op geen enkel moment aangegeven dat zij alsnog een overnamesom wenste. Indien zij dat wel hadden gedaan dan zou ik hen ook aangegeven hebben dat zij niet op door henzelf mondeling gemaakte afspraken terug kunnen komen. Immers, een mondelinge afspraak is ook een afspraak. Nadat het object was opgeleverd, wilde de ondernemer alsnog proberen de overnamesom bij de nieuwe huurder op te halen en werd mij gevraagd dit alsnog te regelen. Ik heb toen aangegeven dat ik dit onredelijk vond, aangezien er geen basis voor was, vandaar dat ik dit heb geweigerd. Het bedrijf wenst een vergoeding van rente over de nog niet betaalde courtage alsmede vergoeding van de aan deze procedure bestede tijd. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De commissie heeft vastgesteld dat de afspraken over de indeplaatsstellingsovereenkomst door de ondernemer zelf zijn gemaakt zonder dat het bedrijf daarmee bemoeienis heeft gehad. Het bedrijf is hier pas later door de ondernemer van in kennis gesteld. Terecht verwijst het bedrijf naar de Algemene Voorwaarden NVM voor professionele opdrachtgevers waarin onder II sub 7 is vermeld dat de ondernemer als opdrachtgever zich onthoudt van activiteiten die het bedrijf bij het vervullen van de opdracht kunnen belemmeren of zijn activiteiten kunnen doorkruisen. De ondernemer had het bedrijf, zodra hij met een potentiële huurgegadigde in contact kwam, daarvan in kennis moeten stellen en het bedrijf de indeplaatsstelling moeten laten afwikkelen. Als dat zou zijn geschied dan had het bedrijf haar adviserende rol kunnen invullen en de ondernemer specifiek en tijdig kunnen attenderen op de (on)mogelijkheid van het bedingen van een overnamevergoeding. Ten aanzien van de vorderingen van het bedrijf overweegt de commissie als volgt. De ondernemer is de wettelijke rente verschuldigd over het in rekening gebrachte bedrag vanaf 28 maart 2013 tot 7 mei 2013, zijnde de dag dat het bedrag door de commissie in depot is ontvangen. Artikel 6:68 BW brengt met zich dat vanaf die dag geen wettelijke rente kan worden berekend. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de commissie dat in artikel 22 van het reglement van de commissie is bepaald dat de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten voor hun eigen rekening blijven, tenzij de commissie in bijzondere gevallen anders bepaalt. Van een bijzondere situatie is de commissie niet gebleken, zodat er geen aanleiding is een vergoeding voor proceskosten, waaronder begrepen de aan deze zaak bestede tijd, aan het bedrijf toe te kennen. Derhalve wordt al volgt beslist. Beslissing De klacht is ongegrond. Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Het bedrag van € 2.420,– dient aan het bedrijf te worden uitbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 28 maart 2013 tot 7 mei 2013. Het door het bedrijf verlangde wordt voor het overige afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Makelaardij.