Commissie: Water
Categorie: Omvang levering
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
91771
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een vordering van de ondernemer op de consument ad € 609,44 ter zake van de afrekening d.d. 15 oktober 2014 over de periode 10 september 2013 tot en met 4 september 2014 ter zake van door de ondernemer aan de consument geleverd drinkwater.
De consument stelt dat de klacht op 11 september 2014 is ontstaan en hij heeft de klacht op
22 oktober 2014 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.
De consument heeft geen bedrag bij de commissie in depot gestort, omdat tussen partijen in afwachting van de beslissing van de commissie de hieronder te vermelde betalingsregeling werd getroffen.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft jaarlijks steeds de juiste meterstand aan de ondernemer doorgegeven, maar de ondernemer heeft echter de meterstand telkens met 1 cijfer te weinig aangepast. De aan de consument in rekening gebrachte kosten kwamen hierdoor te laag uit.
De ondernemer vordert thans betaling van een bedrag ad € 609,44. De consument heeft hiervoor tegen zijn zin een afbetalingsregeling geaccepteerd en hij betaalt in mindering op voormeld bedrag een bedrag ad € 61,– per maand.
De consument verlangt kwijtschelding van voormeld bedrag ad € 609,44.
Ter zitting is door de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De consument heeft steeds de juiste meterstanden aan de ondernemer doorgegeven. Het is de ondernemer geweest die de correct doorgegeven meterstanden heeft gewijzigd en administratief onjuist heeft verwerkt. De consument wenst daardoor niet gedupeerd te worden. Hij heeft niet rekening kunnen houden met deze extra uitgave en is van mening dat hij nu de vergissing door de ondernemer werd veroorzaakt niets aan de ondernemer verschuldigd is. Hij is niet bereid het openstaande bedrag aan de ondernemer te betalen, ook niet middels een betalingsregeling.
De consument heeft niet geweten dat hem een te laag waterverbruik door de ondernemer in rekening werd gebracht. De watermeter bevindt zich onder de vloer en de consument let daar gewoon niet op.
Hij gaf de juiste stand aan de ondernemer door en betaalde de rekening.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer kan bevestigen dat de consument jaarlijks steeds de juiste meterstanden aan de ondernemer heeft doorgegeven. Vanwege de onwaarschijnlijke hoogte ten opzichte van zijn historisch verbruik, zijn deze meterstanden steeds door de ondernemer handmatig aangepast. In 2014 heeft de geconstateerd dat de aanpassingen steeds ten onrechte werden gedaan.
De vordering is echter terecht. Het maken van administratieve fouten geeft de consument geen recht op gratis drinkwater. De ondernemer heeft overigens een groot deel van de vordering voor zijn rekening genomen. De oorspronkelijke vordering bedroeg € 2.448,25. Op basis van de Vinkregel heeft de ondernemer enkel het meerverbruik over de afgelopen 3 jaar aan de consument gefactureerd.
De vordering van de ondernemer ad € 609,44, die de consument op grond van de betalingsregeling in 10 termijnen kan voldoen, is redelijk.
Ter zitting is namens de ondernemer – in hoofdzaak – het navolgende aangevoerd.
De fout ligt aan de ondernemer en de ondernemer heeft daarvoor ook excuses aangeboden. Dit neemt niet weg dat de consument moet betalen voor het door hem afgenomen drinkwater.
Het verbruik van de consument is ongeveer 175 m3 per jaar.
In dit verband heeft de ondernemer ter zitting de factuurgegevens over de periode vanaf
27 augustus 2011 tot en met 25 september 2012 overgelegd, waarbij het verbruik van slechts 25 m3 drinkwater aan de consument in rekening werd gebracht. De consument moet wel gemerkt hebben dat hem een veel te laag waterverbruik door de ondernemer in rekening werd gebracht en had zelf ook actie kunnen ondernemen.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Door administratieve fouten aan de zijde van de ondernemer is gedurende de periode vanaf 2008 tot 2014 jaarlijks telkens te weinig verbruik van drinkwater door de ondernemer bij de consument in rekening gebracht.
Vanaf de overname van de vorige leverancier van de consument had de ondernemer 1.460 m3 in rekening moeten brengen, maar werd slechts 146 m3 in rekening gebracht. Dit is op zich niet door de consument weersproken.
De ondernemer heeft het gemiddelde jaarlijkse waterverbruik van de consument aan de hand van de meterstand per 9 september 2013 van 2.540 m3 en die van 4 september 2014 van 2.713 m3 vastgesteld op afgerond 175 m3. Dit gemiddelde verbruik is vervolgens als uitgangspunt gehanteerd voor de gehele periode waarin te weinig waterverbruik bij de consument in rekening werd gebracht.
De ondernemer heeft daarbij de “methode Vink” nagevolgd, hetgeen inhoudt dat het fysiek opnemen van de meterstand door de ondernemer één keer per drie jaar dient te geschieden en een naheffing anders beperkt dient te blijven tot drie verbruiksjaren. Achtergrond hiervan is dat de zorgplicht welke de ondernemer ten opzichte van zijn afnemers heeft – het gaat hier om als primaire levensbehoeften te beschouwen nutsvoorzieningen – met zich mee brengt dat minstens eenmaal per drie jaar de standen daadwerkelijk door de ondernemer dienen te worden opgenomen.
De ondernemer heeft de vordering met toepassing van de “methode Vink” in het onderhavige geval ook beperkt tot het verbruik over drie jaar en uitgaande van het berekende gemiddelde verbruik van 175 m3 per jaar gesteld op 525 m3. Op dit verbruik werd het door de consument betaalde verbruik van 43 m3 in mindering gebracht, zodat uiteindelijk een drinkwaterverbruik van 482 m3 bij de afrekening van 15 oktober 2014 door de ondernemer aan de consument in rekening werd gebracht.
De commissie komt tot de slotsom dat de ondernemer het gemiddeld jaarlijkse waterverbruik van de consument van 175 m3 op een aanvaardbare wijze heeft berekend en daarbij op een correcte wijze de “methode Vink” heeft toegepast. Dit verbruik resulteert in het door de ondernemer bij de consument in rekening gebrachte bedrag van € 609,44.
De ondernemer maakt naar het oordeel van de commissie terecht aanspraak op betaling door de consument van voormeld bedrag ad € 609,44. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat de consument dit verbruik heeft genoten, zodat het in overeenstemming met de redelijkheid en de billijkheid is dat hij hiervoor ook betaalt. De commissie heeft er daarbij op gelet dat de consument voordeel heeft gehad van het feit dat zijn waterverbruik feitelijk aanzienlijk hoger is geweest, maar beperkt diende te worden tot een periode van drie jaar.
De commissie nam nota van het feit dat tussen partijen reeds een betalingsregeling werd getroffen en dat de consument voormeld bedrag afbetaalt in termijnen van € 61,– per maand. Partijen hebben zich aan die betalingsregeling te houden.
De commissie acht de klacht dan ook niet gegrond.
Voor alle duidelijkheid merkt de commissie nog op dat op de levering van energie (gas en elektra) door een ondernemer aan een consument de wettelijke verjaringstermijn van twee jaar geldend bij consumentenkoop van toepassing is. In het onderhavige geval gaat het echter om levering van water en is die termijn van twee jaar niet van toepassing en geldt een termijn van 3 jaar.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie wijst het door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water op 5 maart 2015.