Commissie: Recreatie
Categorie: Schade
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117005
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de vraag of een aan de consument gerichte factuur van 17 januari 2018 van de ondernemer ten bedrage van € 1.210,– voor herstelwerkzaamheden aan de vloer door de consument betaald moet worden alsmede over een in verband daarmee door de ondernemer op de borg ingehou-den bedrag van € 500,–.
Standpunt van de consument
De consument heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De vlek in de vloer (als gevolg van waterschade) is bij bezichtiging (vóór het tekenen van de huurovereenkomst van het chalet) door de consument gemeld aan de ondernemer. Deze vlek is later ook niet groter geworden, zoals de ondernemer stelt. De schade lijkt veroorzaakt door de CV-installatie. De vlek bevindt zich namelijk vóór de CV-ruimte (in de hal) en grenzend aan de CV-ruimte (slaapkamer). De ondernemer is verantwoordelijk voor het onderhoud van de CV-installatie. De consument wijst iedere aansprakelijkheid voor de schade dan ook af. De ondernemer dient zijn factuur van 17 januari 2018 te laten vervallen en de ingehouden borg van € 500,– aan de consument terug te betalen.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Samengevat heeft de ondernemer daartoe het volgende aangevoerd. De consument heeft in de periode van 28 september 2017 tot en met 23 december 2017 van de ondernemer een chalet gehuurd. Het chalet is op 28 september 2017 opgeleverd door een collega van de huishoudelijke dienst. Op dat moment was het bekend dat er in de gang een kleine vlek in de vloer aanwezig was. Na het vertrek van de consument is het chalet door dezelfde collega van de huishoudelijke dienst schoongemaakt en wordt de schade aan de vloer vastgesteld. De schade wordt ook bevestigd door een collega van de technische dienst, die ook bevestigt dat deze schade vóór aanvang niet aanwezig was. Door de huishoudelijke dienst worden handdoeken in de kast rondom de CV ketel gevonden. Hierdoor is volgens de ondernemer in alle waarschijnlijkheid de CV ketel tijdens het verblijf bijgevuld, waardoor de schade aan de vloer is ontstaan.
Beoordeling van het geschil
1. De commissie stelt voorop dat onduidelijk is gebleven waarop de ondernemer zijn schadevordering heeft gebaseerd. Noch in de processtukken noch tijdens de zitting heeft de ondernemer de commissie hierover duidelijkheid kunnen geven.
2. Bij gebrek aan andere aanknopingspunten, houdt de commissie het er daarom op dat de ondernemer zijn vordering heeft gebaseerd op artikel 12 lid 5 van de Recronvoorwaarden Vakantieverblijven 2016 (hierna de Recronvoorwaarden). Dit artikel luidt als volgt: “De recreant is jegens de ondernemer aansprakelijk voor schade, die is veroorzaakt door het doen of (na)laten van hemzelf, de mederecreant(en) en/of derde(n), voor zover het gaat om schade die aan de recreant, de mederecreant(en) en/of derde(n) kan worden toegerekend.”
3. Op grond van deze bepaling (maar overigens ook op grond van de wettelijke bepalingen inzake onrechtmatige daad of wanprestatie) rust de bewijslast dat aan de voorwaarden voor toepassing van dit artikel is voldaan op de ondernemer. Anders dan in het strafrecht waar absoluut bewijs noodzakelijk is voor een veroordeling, is voor de toepassing van artikel 12 lid 5 van de Recronvoorwaarden voldoende dat de ondernemer aannemelijk weet te maken dat de consument de schade heeft veroorzaakt en dat die hem kan worden toegerekend (= hem kan worden verweten).
4. In dit geval echter heeft de ondernemer naar het oordeel van de commissie tegenover de gemotiveerde betwisting van de consument onvoldoende aannemelijk weten te maken dat de consument de gestelde schade heeft veroorzaakt, laat staan dat die hem ook kan worden toegerekend.
Want de ondernemer heeft weliswaar het vermoeden geuit dat de schade aan de vloer is ontstaan door het bijvullen van de CV ketel door de consument, maar de ondernemer heeft dit vermoeden op geen enkele wijze met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd (bijvoorbeeld een rapport van een schade-expert). Dat had wel gemoeten omdat de consument het bijvullen heeft betwist.
De consument heeft erop gewezen dat voor hem ook geen enkele noodzaak bestond om zelf in een gehuurd chalet de CV te gaan bijvullen. Dat zou hij altijd door de ondernemer laten doen. En wat betreft de door de huishoudelijke dienst van de ondernemer gevonden handdoeken in de kast rondom de CV ketel, heeft de consument gesteld dat dit één enkele handdoek is geweest die de consument uit voorzorg voor de deur van de CV-ruimte heeft gelegd, in een poging te voorkomen dat muizen, waarvan de consument last had en waarvan hij vermoedde dat deze via de CV-ruimte het chalet binnen kwamen, verder het chalet in konden komen.
De ondernemer heeft zich ook nog beroepen op een verklaring van de hierboven (in het onderdeel “Standpunt van de ondernemer”) genoemde collega van de huishoudelijke dienst. De betreffende verklaring van Ellen Warring van 7 juni 2018 luidt als volgt: “Hoi [naam], Zover ik mij kan herinneren zat er een vlek bij de meterkast maar niet storend en duidelijk, na vertrek van de gast was de vlek groter en donkerder. Ook waren er dezelfde soort vlekken in de slaapkamer (met 2 losse bedden) die ik niet eerder had gezien/opgemerkt. Hoop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Naar het oordeel van de commissie komt aan deze verklaring niet de waarde toe die de ondernemer daaraan toegekend wenst te zien, al was het bijvoorbeeld maar omdat de verklaring niet onderbouwd wordt door foto’s vóór en na het vertrek van de consument. De juridische noodzaak voor dergelijke foto’s was wel aanwezig, omdat de consument ter zitting niet dan wel onvoldoende onweersproken heeft aangevoerd dat de (enige) foto van de schade die de ondernemer heeft overgelegd (bijlage 1 bij het verweerschrift), dezelfde vlek laat zien als de vlek die bij de ondernemer reeds bekend was. Van die vlek heeft de partner van de consument op 4 oktober 2017 een foto gemaakt die bij de indiening van de klacht is overgelegd.
5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is. Dit betekent dat de consument de factuur van 17 januari 2018 niet hoeft te betalen, dat het door hem gestorte depotbedrag van € 1.210,00 aan hem terugbetaald kan worden en dat de ondernemer het door hem op de borg ingehouden bedrag van € 500,00 aan de consument zal moeten terugbetalen.
6. Omdat de klacht gegrond is, dient de ondernemer tevens het klachtengeld aan de consument te vergoeden. Verder is de ondernemer behandelingskosten aan de commissie verschuldigd.
Beslissing
De ondernemer dient aan de consument binnen 30 kalenderdagen na de verzending van deze beslissing een bedrag te betalen van € 500,–.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden in verband met het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Het door de consument gestorte depotbedrag van € 1.210,– kan aan de consument terugbetaald worden, omdat hij de factuur van de ondernemer van 17 januari 2018 niet hoeft te betalen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit
mr. J.L. Sierkstra, voorzitter,
drs. O.K.R. Petram en drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 8 november 2018.