
Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen
Categorie: Wanprestatie
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
197837/201420
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument volgde een avondopleiding bij de ondernemer. De consument klaagt enerzijds over het door de ondernemer gegeven negatief bindend studieadvies. Anderzijds klaagt consument over de stagebegeleiding door de ondernemer. De ondernemer heeft het door de consument gestelde gemotiveerd betwist. De commissie is van oordeel dat de ondernemer niet tekort is geschoten in de hoofdverplichtingen uit de overeenkomst. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen om dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen (hierna: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 4 mei 2023 te Den Haag.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om ter zitting hun standpunt toe te lichten.
De consument is met partner [naam] via een live-videoverbinding op de zitting verschenen.
Voor de ondernemer is de heer [naam] via een live-videoverbinding op de zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit de op 14 juni 2021 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
Daarbij heeft de ondernemer zich verbonden om in de periode van 14 juni 2021 tot en met 31 december 2022 de MBO-(avond)opleiding Doktersassistente te verzorgen.
Standpunt van de consument
Het ter zitting toegelichte standpunt van de consument luidt in hoofdlijn als volgt.
De klacht is sinds 22 augustus 2021 bekend bij de ondernemer. De ondernemer is in gebreke gebleven, zowel procedureel als in de stagebegeleiding.
Wat de procedure betreft:
Na succesvolle afronding van alle theorie- en praktijkexamens heeft de examencommissie op 27 juli 2022 een bindend negatief studieadvies gegeven, omdat de tweede stage voortijdig moest worden afgebroken. De consument had dat niet verwacht, mede doordat na het afbreken van de eerste stage niet de voorgeschreven schriftelijke waarschuwing is gegeven. De consument heeft zich daardoor niet kunnen verbeteren en wist ook niet dat na een tweede afgebroken stage een bindend negatief studieadvies zou worden gegeven.
Wat de stagebegeleiding betreft:
Doordat de ondernemer de voortgang van de stages niet adequaat heeft bewaakt en de consument daarin niet goed heeft begeleid, is de consument door stagebegeleiders na het tussentijds afbreken van de eerste stage, eenzijdig en gekleurd subjectief, onvoldoende beoordeeld op haar professionele gedrag. Ten onrechte is de consument niet op de hoogte gesteld van de strenge beoordelingsnormen daarvoor, anders had zij haar gedrag daarop vervolgens kunnen aanpassen.
Dat de consument de bijna afgeronde opleiding zonder diploma heeft moeten verlaten, heeft grote gevolgen voor de consument. Dat de stages en de opleiding voortijdig werden afgebroken, blijkt bij potentiële werkgevers vragen op te roepen en bemoeilijkt sollicitaties. De consument ondervindt psychische schade door onder meer onzekerheid over de toekomst en wegrakend vertrouwen of zij de opleiding Doktersassistente wel zal kunnen afmaken.
De consument volgt de opleiding inmiddels bij een andere instelling en dat verloopt tot nu tot tevredenheid. De consument verwacht die opleiding in juli 2023 af te ronden en verlaagt daarom de eis. Zoals ter zitting toegelicht, verlangt de consument een schadevergoeding van (1/3 deel van € 5.000,– = afgerond) € 1.667,– voor onder meer inkomensverlies en smartengeld.
Standpunt van de ondernemer
Het ter zitting toegelichte standpunt van de ondernemer luidt in hoofdlijn als volgt.
De ondernemer streeft diplomering van studenten na, maar moet zich wel houden aan de daarvoor geldende normen.
Wat de procedure betreft:
Dat de consument twee stages heeft gelopen en beide stages met een onvoldoende heeft afgesloten, maakt dat zij niet aan de eisen voor diplomering voldoet en is gezakt. De consument heeft die uitslag ook niet betwist. Daarna heeft de examencommissie een bindend negatief studieadvies gegeven, omdat het professioneel gedrag zodanig onvoldoende werd beoordeeld, dat de ondernemer geen mogelijkheden ziet om de consument alsnog naar een diploma te begeleiden.
Het belang van de beoordeling ‘Professioneel Gedrag’ en de gevolgde gang van zaken, hadden de consument bekend moeten zijn uit het boek ‘Praktijkexamen BeroepspraktijkVorming (BPV)’. De leerpunten hadden de consument bovendien bekend moeten zijn doordat de studiebegeleidster die al tijdens en na de eerste stage met de consument had besproken.
Wat de stagebegeleiding betreft:
Omdat het onderwijs aan volwassenen betreft, had de consument bij achterblijvende vorderingen zelf aan de bel horen trekken. Daarvoor is iedere lesavond een studiebegeleider aanwezig, die alle studenten persoonlijk kent en halverwege iedere stage ook een voortgangsgesprek op de leerplek voert. Bij de eerste stage van de consument heeft dat echter niet kunnen plaatsvinden, omdat de stage al door het leerbedrijf was afgebroken. Daarna is wel degelijk met de consument gesproken over het beëindigen van de eerste stage, maar van de consument zelf kon geen duidelijk beeld worden verkregen, wat achteraf te verklaren valt doordat haar eigen perceptie van haar functioneren niet aansloot bij haar daadwerkelijke prestatie. Na 400 uren stage kan de consument op veel terreinen nog niet zelfstandig werken. Als het leerbedrijf met uitvoerige en gegronde kritiek komt, kan de studiebegeleider niet anders dan dat serieus nemen. De examencommissie is niet over één nacht ijs gegaan en haar oordeel is solide.
De ondernemer is er niet voor verantwoordelijk dat de consument niet aan de normen voor diplomering voldoet en dat naar de mening van de ondernemer ook niet zal kunnen. De eis tot schadevergoeding moet worden afgewezen. De klachtenafhandeling en omgang zijn correct geweest, maar de waarheid kan soms hard overkomen. De klacht is ongegrond.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
De door de consument geuite ontevredenheid over de klachtafhandeling door de ondernemer, betekent nog niet dat de ondernemer tekort is geschoten in een hoofdverplichting uit de overeenkomst.
Voor zover de consument de ondernemer tekortkomingen verwijt, betwist de ondernemer dat gemotiveerd op alle onderdelen. Dat de consument die weerspreking onvoldoende vindt, laat onverlet dat de commissie in het licht van de stellingen en stukken niet voldoende aannemelijk kan oordelen dat de ondernemer niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht.
Ook voor zover de consument stelt door een achterwege gebleven waarschuwing te zijn verrast en benadeeld, kan de commissie haar daarin niet zonder meer volgen. Zelfs zonder bijzondere kennis van het beoordelingsaspect ‘Professioneel Gedrag’ en het boek ‘Praktijkexamen BeroepspraktijkVorming (BPV)’, had de consument redelijkerwijs moeten begrijpen dat een afgebroken stage-onderdeel in het kader van haar opleiding tot ernstige problemen zou (kunnen) leiden. Dit kan evenwel verder onbesproken blijven, omdat zelfs als de ondernemer zou hebben nagelaten om de consument tijdig te waarschuwen voor onvoldoende voortgang, vorderingen en resultaten, de verlangde schadevergoeding nog niet toewijsbaar is. De beweerde schade staat immers niet in voldoende direct verband met het achterwege laten van een dergelijke waarschuwing. Dat de consument voor de opleiding bij de ondernemer is gezakt, staat in dit geding als zodanig niet ter discussie. Voor zover de beweerde schade al intreedt, zou die schade bij een tijdig gegeven waarschuwing ook zijn ingetreden.
Zelfs nog daargelaten dat het recht op smartengeld slechts in een beperkt aantal gevallen kan bestaan en niet duidelijk wordt dat hier van zo’n geval sprake is, brengt reeds het voorgaande de commissie tot de conclusie dat de verlangde schadevergoeding niet toewijsbaar is.
Alles bij elkaar concludeert de commissie dat de klacht ongegrond is. Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen feiten die de commissie anders kunnen doen beslissen. De commissie beslist als volgt.
Beslissing
De commissie wijst het door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen, bestaande uit mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. drs. S. Meinhardt en C. Broers, leden, op 4 mei 2023.