Commissie: Kinderopvang
Categorie: Factuur / Kosten
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
167622/175699
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De commissie heeft in een eerdere procedure beslist dat de ondernemer de plaatsingsovereenkomsten per 15 februari 2022 mocht opzeggen en dat betekent dat de ondernemer maar tot die datum mocht factureren. Een van de klachtonderdelen van consument betreft een van de ondernemer ontvangen factuur. De beëindiging van de plaatsingsovereenkomsten per 15 februari 2022 betekent dat het verzoek van de ondernemer om hem een bedrag toe te kennen moet worden afgewezen, met uitzondering van het bedrag dat betrekking heeft op de periode van 1 tot en met 14 februari 2022. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat de ondernemer opvanguren die wel zijn betaald maar niet zijn genoten, niet heeft gecrediteerd.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klachtonderdeel 1.
De consument had voor elk van haar drie kinderen met de ondernemer een plaatsingsovereenkomst gesloten voor kinderopvang. De ondernemer heeft de consument per brief van 15 februari 2022 meegedeeld dat hij de plaatsingsovereenkomsten met ingang van die datum had beëindigd. In die brief vermeldde de ondernemer dat te veel in rekening gebrachte uren gecrediteerd zouden worden. De kinderen van de consument zijn vanaf die datum ook niet meer naar de kinderopvang geweest.
De commissie heeft in een eerdere procedure beslist dat de ondernemer de plaatsingsovereenkomsten per 15 februari 2022 mocht opzeggen en dat betekent dat de ondernemer maar tot die datum mocht factureren.
De consument heeft voor de hele maand februari 2022 de opvangvergoeding aan de ondernemer betaald, maar geen creditnota ontvangen voor de uren vanaf 15 februari 2022.
De gemeente betaalde op basis van een sociaal medische indicatie het grootste deel van de opvangkosten. Sinds 1 januari 2022 diende de consument voor de opvang een eigen bijdrage te betalen. Over de maand februari 2022 vordert de ondernemer van de consument betaling van een bedrag van € 61,12. Het is de consument niet duidelijk hoe dit bedrag tot stand is gekomen. Wel weet de consument dat dit bedrag te hoog is als eigen bijdrage over de maand februari 2022. Ook de eigen bijdrage had gecrediteerd moeten worden. Daarbij komt dat het bedrag van de hierna te noemen uren, die ook nog gecrediteerd moeten worden, vele malen hoger is.
Klachtonderdeel 2.
De ondernemer heeft de opvanglocatie in de week van 3 t/m 7 januari 2022 gesloten. De niet genoten opvanguren in die week zouden later ingehaald mogen worden. Voor elk kind van de consument ging het om 20 uur. De consument is door de opzegging van de plaatsingsovereenkomsten niet in de gelegenheid gesteld deze uren in te halen. Ook deze uren zullen gecrediteerd moeten worden omdat de sluiting een keuze van de ondernemer was.
Klachtonderdeel 3.
Ook heeft de consument nog steeds geen creditnota ontvangen voor te veel in rekening gebrachte uren over de maand november 2021.
De consument verlangt dat de ondernemer haar creditnota’s stuurt over de maand november 2021 en de maanden januari en februari 2022.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klachtonderdeel 1.
Partijen hadden met elkaar voor elk van de drie kinderen van de consument een plaatsingsovereenkomst gesloten. De ondernemer heeft die plaatsingsovereenkomsten per 15 februari 2022 opgezegd. Vanaf deze datum hadden de kinderen van de consument geen toegang meer tot de opvanglocatie. De consument heeft hierover bij de commissie via de verkorte procedure een geschil aanhang gemaakt.
Zolang die verkorte procedure liep mocht de ondernemer de opvangplaatsen niet opzeggen en bleef voor de consument de verplichting in stand om de opvangvergoeding voor haar kinderen te betalen. De commissie heeft in de verkorte procedure een bindend advies gegeven, dat op 3 mei 2022 bekend is gemaakt. In dat bindend advies is het verzoek van de consument afgewezen om de kinderopvang voor haar kinderen opnieuw te starten, maar dan niet onder de nieuwe algemene voorwaarden van de ondernemer, maar onder de voorwaarden waarmee de consument akkoord is gegaan bij sluiting van de overeenkomsten in maart 2021. Na ontvangst van het bindend advies heeft de ondernemer de plaatsingsovereenkomsten met ingang van 4 mei 2022 opgezegd en de consument tot laatstgenoemde datum gefactureerd, zijnde een bedrag van € 106,01.
De ondernemer verzoekt de commissie om het totaal openstaande bedrag van € 167,13 (€ 61,12 en € 106,01) dat de consument ter zake van kinderopvang nog moet voldoen aan hem toe te wijzen.
Klachtonderdeel 2.
De ondernemer heeft de kinderopvanglocatie in de eerste volle week van januari 2022 twee dagen gesloten in verband met het overlijden van een medewerker. Deze sluiting heeft plaatsgevonden in overleg met de ouders die allen daarvoor begrip hadden. De consument heeft deze twee dagen gecompenseerd gekregen. In september 2021 heeft de ondernemer de kinderen van de consument twee dagen extra opgevangen in de week waarin de consument werd geopereerd. Voor die extra dagen is de consument niets in rekening gebracht.
Klachtonderdeel 3.
De door de consument verlangde creditering over de maand november 2021 heeft plaatsgevonden op de factuurnummer 2022.00166 van 11 april 2022.
De ondernemer verzoekt de commissie dan ook primair de klacht van de consument niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de commissie al sinds 3 mei 2022 een bindend advies heeft uitgesproken. Mocht de consument wel ontvankelijk zijn in haar klacht, dan verzoekt de ondernemer om de klacht van de consument af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, het volgende overwogen.
Klachtonderdeel 1.
Volgens de verklaring van de consument tijdens de mondelinge behandeling was de incassovordering van de ondernemer van € 61,12 voor haar de aanleiding om deze procedure te starten. Voor dit bedrag heeft de consument van de ondernemer een factuur ontvangen, die zij niet heeft betaald en ook niet wenst te betalen.
Artikel 5 van het reglement van de commissie bepaalt dat de commissie een consument ambtshalve in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te verklaren indien het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur en daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de commissie ligt er aan dit geschilpunt een inhoudelijke klacht ten grondslag nu de verschuldigdheid van dat bedrag afhankelijk is van de vraag of de plaatsingsovereenkomsten zijn geëindigd op 15 februari 2022, zoals het standpunt van de consument luidt, of op 4 mei 2022, zoals de ondernemer als standpunt inneemt. De commissie acht de consument dan ook ontvankelijk in haar klacht.
De commissie heeft eerder in een verkorte procedure (zaaknummer 158151/158991) een geschil tussen partijen beslecht. Inzet van die procedure was de vraag of de ondernemer de opvangovereenkomst van de drie kinderen van de consument heeft mogen opzeggen met ingang van 15 februari 2022. De commissie heeft de vordering van de consument toen afgewezen en bepaald dat van de ondernemer in alle redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij nog langer opvang aanbood aan de kinderen van de consument. Op grond van deze uitspraak heeft rechtens te gelden dat de opvangovereenkomsten op 15 februari 2022 door opzegging zijn geëindigd. Daaraan doet niet af dat het bindend advies eerst op 3 mei 2022 aan partijen is verzonden. Na 15 februari 2022 is er geen grondslag meer voor betaling van enig bedrag.
Ziet het bedrag van € 61,12 op de periode na 15 februari 2022 dan is de consument dat bedrag niet meer aan de ondernemer verschuldigd. Indien dat bedrag ziet op de gehele maand februari 2022 dan is de consument daarvan aan de ondernemer slechts een bedrag verschuldigd dat evenredig is aan de periode van 1 tot en met 14 februari 2022.
De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
De beëindiging van de plaatsingsovereenkomsten per 15 februari 2022 betekent dat het verzoek van de ondernemer om hem een bedrag van € 167,13 toe te kennen moet worden afgewezen, met uitzondering van het bedrag waarop hij eventueel nog recht kan doen gelden over de periode van 1 tot en met 14 februari 2022.
Klachtonderdeel 2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de ondernemer verklaard dat en hoe de consument is gecompenseerd voor de door hem niet verleende opvanguren in de week van 3 t/m 7 januari 2022. De consument heeft die verklaring niet betwist, zodat de commissie het erop moet houden dat die uren zijn gecompenseerd. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 3.
De consument heeft in haar schriftelijke reactie op het verweerschrift van de ondernemer erkend dat de creditering over november 2021 heeft plaatsgevonden op de door de ondernemer genoemde factuur van 11 april 2022. Volgens de consument mag er echter niet gecrediteerd worden op een debetfactuur, maar dient de ondernemer een debetfactuur en een creditfactuur te verzenden. Bovendien is die creditering jaargangoverschrijdend, waardoor haar jaaropgaven niet meer kloppen.
Naar het oordeel van de commissie staat tussen partijen met die erkenning vast dat de consument over de maand november 2021 is gecrediteerd. Of die wijze van creditering niet juist was, laat de commissie in het midden omdat de wijze van creditering administratief van aard is en onvoldoende klachtwaardig wordt geacht nu niet is gebleken dat de consument daardoor financieel is benadeeld. Wel is de commissie van oordeel dat, voor zover dat nog niet is geschied, van de ondernemer mag worden verlangd dat hij de consument een juiste jaaropgave verstrekt over de jaren 2021, 2022 en 2023. De commissie acht dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.
Het klachtengeld
Nu de klacht van de consument door de commissie gedeeltelijk gegrond is bevonden, dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie het door de consument betaalde klachtengeld aan haar te vergoeden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart klachtonderdeel 1. gegrond;
– verklaart de klachtonderdelen 2. en 3. ongegrond;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies een bedrag van € 25,– ter zake van het door haar betaalde klachtengeld dient te voldoen;
– wijst het verzoek van de ondernemer tot betaling van €167,13 af, met uitzondering van een deel van dat bedrag over de periode van 1 tot en met 14 februari 2022 indien mocht blijken dat de ondernemer daarop nog recht heeft.
Aldus beslist op 13 januari 2023 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw drs. J.W. Rutjens MPA en mevrouw mr. M. Stroetenga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.