Commissie: Kinderopvang
Categorie: Kosten / Opzeggen overeenkomst
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
35332/43738
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument maakte gebruik van flexibele opvang via de ondernemer voor haar dochter bij een gastouder. In mei 2020 wilde ze ook haar zoontje gebruik laten maken van die opvang, maar de gastouder kon niet dezelfde opvang aan het zoontje bieden. De consument heeft daarom in mei 2020 het contract van beide kinderen opgezegd. De ondernemer hanteert bij de opzegging van het contract van de dochter een opzegtermijn van een maand en heeft over de maand mei 40 uur opvang berekend. De consument is het hier niet mee eens, omdat zij die maand heeft opgezegd en er geen 40 uur opvang heeft plaatsgevonden vanwege corona. De commissie oordeelt dat de ondernemer op grond van de algemene voorwaarden en de bepalingen uit de overeenkomst een maand opzegtermijn mocht hanteren. Daarnaast mocht de ondernemer volgens de commissie in de maand mei 40 uur opvang in rekening brengen. Op grond van de corona-richtlijnen was het namelijk toegestaan om in die periode het gemiddelde aantal uren van de periode 1 januari tot 16 maart aan te houden. De consument had in de periode van 1 januari tot 16 maart gemiddeld 40 uur opvang per maand afgenomen, vandaar dat dit aantal uren terecht in rekening is gebracht. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de beëindiging van de kinderopvang bij de gastouder, de door de gastouder berekende uren op basis van de corona regeling en de inzet van de ondernemer bij het bieden van bemiddeling.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Van 1 oktober 2017 tot 6 mei 2020 maakte de consument gebruik van opvang bij de gastouder voor haar dochter via een flexibel contract, waarbij uren werden afgenomen tussen 6.30 en 19.00 uur met incidenteel een uitloopmogelijkheid tot na 19.00 uur. De consument kon de opvang binnen 24 uur aan- en afmelden. Met ingang van 4 mei 2020 zou de consument tevens gebruik maken van opvang bij deze gastouder voor haar zoon.
Van januari tot 16 maart 2020 nam de consument gemiddeld 40 uur opvang per maand af. Op 4 mei 2020 is aan de consument gemeld dat de gastouder niet meer dezelfde flexibele opvangmogelijkheden kon bieden als in de periode daarvoor, in verband met de toestroom van andere kinderen, die wel op vaste tijden en dagen kwamen. Daardoor waren er niet meer voldoende flexibele opvanguren beschikbaar. Aan de consument kon alleen nog opvang geboden worden op maandagmiddag, dinsdagmiddag, donderdagmiddag en vrijdag. Omdat dit voor de consument niet flexibel genoeg was, heeft zij de overeenkomst met de gastouder op 6 mei 2020 opgezegd.
Met ingang van 16 maart tot 7 juni 2020 bleef de gastouder op basis van de coronaregeling 40 uur opvang per maand berekenen. De consument is het daar niet mee eens, omdat de gastouder na 4 mei 2020 niet meer dezelfde flexibele opvangmogelijkheid kon blijven bieden. De gastouder geeft aan dit te mogen doen op basis van de coronamaatregelen. De consument heeft daar bezwaar tegen omdat de gastouder, ook indien geen sprake was geweest van de coronamaatregelen, deze flexibele plekken niet meer voor de consument beschikbaar had. Ook zonder coronamaatregelen had de gastouder dus geen 40 uur opvang meer aan de consument kunnen bieden.
Volgens de consument gaat de gastouder tevens creatief om met het noteren van de uren. Op momenten dat de kinderen bij de gastouder waren zijn geen uren genoteerd en op momenten dat ze er niet waren, zijn wel uren genoteerd. Mede door de verminderde opvangcapaciteiten klopt de urenregistratie na mei 2020 volgens de consument niet.
Toen de consument de klacht over de berekende uren mondeling aan de gastouder en de ondernemer voorlegde, antwoordde deze dat de ouders volledig gecompenseerd werden. De consument vindt het echter niet terecht dat het maximale geldbedrag is geïncasseerd. De consument heeft de klacht ook schriftelijk aan de gastouder en de ondernemer voorgelegd. Op 4 juni 2020 heeft de ondernemer vervolgens voor de zoon van de consument de opvanguren over de maand mei omlaag gebracht van 40 naar 20,5 uur per maand, zodat alleen de daadwerkelijk afgenomen uren in rekening zijn gebracht.
Voor haar dochter blijft de gastouder echter vasthouden aan de 40 uur per maand die zij volgens het coronabeleid mag berekenen. Volgens de consument is dit in dezelfde situatie meten met twee maten omdat haar zoon hetzelfde aantal uren is geweest als haar dochter. Omdat de gastouder aan haar maximum zat qua opvangkinderen was er immers een sterke afname van flexibele opvangplekken en kon zij geen 40 uur opvang meer bieden.
Na de berichtgeving op 4 juli 2020 heeft de consument niets meer van de ondernemer (het gastouderbureau) vernomen, ook niet ter bemiddeling. De consument had van het gastouderbureau op het gebied van bemiddeling een grotere bijdrage verwacht.
In de brief van de consument van 13 juni 2020 aan de belastingdienst heeft de consument de volgende bezwaren genoemd:
1) De gastouder heeft voor de maand mei 2020 uit hoofde van de coronamaatregelen teveel uren berekend, terwijl zij deze uren ook zonder coronamaatregelen niet had kunnen bieden;
2) De gastouder vangt door een grote instroom teveel kinderen op en compenseert dit door de uren onjuist te noteren;
3) De ondernemer heeft verzaakt bij het bieden van bemiddeling en heeft geen gehoor gegeven aan de mail van de consument van 7 juni 2020.
De consument heeft een melding gedaan bij de GGD omdat zij vindt dat de urenregistratie niet klopt. Ook heeft zij daarover een melding gedaan bij de fraude afdeling van de belastingdienst.
Als oplossing van het geschil stelt de consument voor dat voor haar dochter, net als bij de zoon, over de maand mei 2020 alleen de daadwerkelijk afgenomen opvanguren worden betaald, zodat voor haar eveneens 20,5 uur opvang wordt berekend in plaats van 40 uur. Ook zonder corona was de gastouder immers niet in de gelegenheid geweest om de kinderen meer dan 20,5 uur opvang te bieden.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het ongedateerde verweerschrift van de ondernemer. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De ouders maakten gebruik van flexibele opvang bij de gastouder. Flexibele opvang kan nooit vooraf gegarandeerd worden aangezien gastouders maximaal 6 kinderen mogen opvangen, waarvan 5 kinderen tot 4 jaar, 4 kinderen tot 2 jaar en maximaal 2 kinderen tot 1 jaar. In de afgelopen jaren was er echter in onderling overleg bij tijdige communicatie altijd ruimte voor een oplossing, zoals blijkt uit de door de ondernemer overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen de consument en de gastouder.
De consument heeft de overeenkomst met de gastouder op 6 mei 2020 opgezegd omdat de gastouder vanaf de komst van het tweede kind van de ouders per 4 mei 2020 niet voldoende flexibele opvang voor beide kinderen kon leveren. Binnen gastouderopvang is er altijd sprake van wijzigingen in de bezetting. In dit geval was er zowel bij de ouders als de gastouder sprake van een wijziging. Bij de gastouder waren meerdere gezinnen in verwachting van een tweede kindje. Dit had direct gevolg voor haar bezettingsruimte omdat zij maar 2 kinderen van 0 jaar tegelijkertijd mag opvangen. Bij de ouders werd een tweede kindje geboren en was er sprake van een eventuele wisseling van baan. Door deze wijzigingen bij beide partijen is er minder ruimte voor flexibele opvang gekomen. Voor de oudste dochter was bij deze gastouder nog steeds flexibele opvang mogelijk zoals in de maanden daarvoor, maar voor de jongste zoon niet altijd. Dit was voor de ouders onvoldoende en zij besloten daarom de opvang op te zeggen.
Voor de dochter was er sprake van een opzegtermijn in combinatie met de coronamaatregelen. Voor de zoon, die jonger is, lag dit anders omdat hij nog in de proefperiode van de overeenkomst zat. De gastouder had de uren van de dochter echter wel meegenomen in haar planning. Daarom heeft zij deze uren conform het contract tijdens (een gedeelte van) de opzegtermijn gefactureerd. Voor de dochter was in mei immers evenveel flexibele opvang aanwezig als in de maanden ervoor, zoals ook door de gastouder op 7 juni 2020 aan de consument is medegedeeld.
De gastouder mocht voor de opvang van de dochter een opzegtermijn van één maand hanteren, zoals genoemd in de overeenkomst met de gastouder en artikel 8 van de algemene voorwaarden van de ondernemer. Hoewel zij het recht had om de uren te berekenen tot 4 juni 2020 heeft zij, om de ouders tegemoet te komen, de eerste week van juni niet gefactureerd, alleen de uren van 4 tot 31 mei 2020
De ondernemer betwist dat er “creatief wordt omgegaan met het corona beleid”. Uitgangspunt van het bureau in de periode 16 maart tot 8 juni was dat zowel de gastouder als de vraagouder zoveel mogelijk tegemoet werden gekomen. Dit bracht mee dat de gastouder de “normaal afgesproken” opvanguren mocht declareren, conform de richtlijnen van de overheid, tegen een uurtarief van maximaal € 6,50. Bij flexibele opvang is het lastig om de ‘normaal afgesproken’ opvanguren te bepalen, deze verschillen immers per dag en per week. Daarom heeft de ondernemer het weekgemiddelde van 1 januari tot 16 maart gehanteerd en dit ook aan de gastouders en vraagouders gecommuniceerd. De ondernemer heeft, conform de richtlijnen van de overheid, vanaf 16 maart € 0,23 per uur aan de ouders vergoed. Dit kwam bovenop het maximum uurtarief kinderopvangtoeslag van € 6,27, dat door de overheid aan de ouders werd gecompenseerd. Het bureau heeft dit ook na 11 mei 2020 gedaan, hoewel dit volgens de richtlijnen maar tot 11 mei werd geadviseerd. Het doel van het beleid van het bureau was om de gastouder een stabiele financiële basis te bieden en de ouders financieel geheel te ontlasten. De gastouder hanteert normaliter een uurtarief van € 6,75 per uur en heeft ter tegemoetkoming tijdens de gehele periode van de corona-regeling, van 16 maart tot 8 juni 2020, het maximale uurtarief van € 6,27 gehanteerd, zodat zij gedurende deze periode € 0,25 per uur minder in rekening heeft gebracht.
De gastouder heeft de uren van de zoon aangepast conform de wensen van de consument. De uren van de dochter blijven een twistpunt.
De ondernemer heeft de urenlijsten over de maand mei niet opnieuw naar de consument gestuurd omdat de ouders vooraf al te kennen gaven dat zij niet voornemens waren de uren goed te keuren. Toezending van de urenlijsten dient alleen om vergissingen te voorkomen. In dit geval is er geen sprake van een vergissing, maar een verschil van mening. Het kan echter niet zo zijn dat de facturering geen doorgang vindt omdat de ouder de urenlijst niet wil goedkeuren. De ondernemer heeft daarom de uren gefactureerd, conform de overeenkomst en het debiteurenbeleid zoals omschreven in de algemene voorwaarden.
Ouders kunnen in hun persoonlijke Portabase portaal alle documenten terugvinden, zoals contracten, facturen en urenlijsten. De consument kan dus in haar portaal ook de urenlijsten van de maand mei 2020 van haar kinderen terugvinden, met per dag de opvanguren gespecificeerd.
Uit de correspondentie blijkt dat de consument niet akkoord gaat met de voor haar dochter geschreven opvanguren op 18 en 26 mei 2020. Het gaat om 10 uren. De dochter is in deze uren niet in de opvang geweest, maar conform de opzegtermijn zijn deze uren wel gefactureerd. Het gaat dus niet om het gehele factuurbedrag van € 393,26, maar om 10 uren x € 6,50 = € 65,–. In dit bedrag is de compensatie van de gastouder al verwerkt (10 uren x 0,25 = € 2,50). De ondernemer heeft de compensatie van 10 uren x 0,23 = € 2,30 al aan de ouder uitbetaald. Het geschil gaat in feite dus slechts om een bedrag van € 62,70. Op grond van de compensatieregeling van de overheid zal dit bedrag al aan de ouders zijn uitbetaald.
De ondernemer betwist dat de gastouder de uren onjuist heeft genoteerd. Tijdens de coronamaatregelen mocht de gastouder alle gebruikelijke opvanguren factureren, ook als het kind niet naar de opvang kon komen. Omdat het bij de consument ging om flexibele opvanguren konden deze niet gekoppeld worden aan een specifieke dag of tijd. De 40 uren opvang van de dochter zijn daarom willekeurig verspreid over de maand geschreven, zoals op 14 juli 2020 aan de consument is geïnformeerd.
De gastouder mocht tijdens de periode van de coronamaatregelen alleen opvang verzorgen voor ouders met vitale beroepen, zodat haar actuele bezetting niet te vergelijken was met de standaardbezetting van vóór de corona maatregelen. Ook in deze periode heeft zij altijd gewerkt conform de bezettingseisen.
De ondernemer heeft voor het eerst te maken met een klacht en betreurt het dat de consument de communicatie als onvoldoende heeft ervaren. Door de corona-maatregelen verliep het contact met de consument “op afstand”. Naar de mening van de ondernemer is er veelvuldig sprake geweest van actieve communicatie via de telefoon, e-mail en WhatsApp. De ondernemer heeft geprobeerd het meningsverschil tussen de gastouder en de vraagouder op een goede manier op te lossen.
De ondernemer verzoekt daarom, zo begrijpt de commissie, om de klacht van de consument ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op basis van de overgelegde stukken stelt de commissie het volgende vast. De consument heeft met ingang van 1 oktober 2017 gebruik gemaakt van flexibele opvang via de ondernemer voor haar dochter en de bedoeling was dat zij tevens met ingang van 4 mei 2020 gebruik zou maken van flexibele opvang voor haar zoon. Toen de zoon van de consument bij de gastouder startte, kon aan hem niet dezelfde opvang worden geboden als aan de dochter. De consument heeft daarom beide contracten op 6 mei 2020 opgezegd. Het geschil gaat over de overeenkomst tot opvang van de dochter. Centraal staan de vragen of de consument gehouden was de opzegtermijn in acht te nemen en, zo ja, of in dat geval over de maand mei 2020 het aantal van 40 uur opvang berekend kon worden.
Naar het oordeel van de commissie was de ondernemer gerechtigd om bij beëindiging van de opvang van de dochter bij de gastouder de opzegtermijn van een maand te hanteren op grond van de contractuele bepalingen, te weten artikel 14 van de overeenkomst tussen de consument en de gastouder, artikel 16 van de overeenkomst tussen de consument en de ondernemer en artikel 8 van de algemene voorwaarden van de ondernemer. De ondernemer heeft naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de dochter met ingang van mei 2020 dezelfde flexibele opvang kon worden geboden als daarvoor. Immers, op 4 mei 2020 heeft de gastouder laten weten dat er, naast de genoemde dagen die flexibel beschikbaar waren voor twee kinderen, voor één kindje nog wel extra ochtenden beschikbaar waren. De gastouder en ondernemer hebben gesteld dat dat voor de dochter evenveel was als in de maanden daarvoor. Niet gebleken is dat dat onjuist is. Er was derhalve wat betreft de dochter sprake van een reguliere opzegging door de consument. Daaraan lag geen tekortkoming van de gastouder en/of ondernemer ten grondslag. Dat aan de zoon in verband met zijn leeftijd en de strengere eisen voor de Beroepskracht-kindratio niet dezelfde flexibele opvang kon worden geboden als aan de dochter, doet daaraan niet af.
De commissie acht overigens aannemelijk dat voor beide kinderen in onderling overleg nog steeds 40 uur opvang per maand mogelijk was geweest, aangezien aan de consument is geïnformeerd dat opvang in elk geval mogelijk was op maandagmiddag, dinsdagmiddag, donderdagmiddag en vrijdag en eventuele andere uren in overleg, zodat er in totaal minimaal 20 uur opvang per week mogelijk was. Hoewel de ondernemer gerechtigd was om een opzegtermijn van een maand te hanteren gedurende de periode 6 mei tot 6 juni 2020 heeft de ondernemer, uit coulance, alleen opvang berekend tot (en met) 31 mei 2020.
Naar het oordeel van de commissie was de ondernemer op grond van het voorgaande tevens gerechtigd om voor de maand mei 40 uur opvang in rekening te brengen en niet, zoals bij de zoon, slechts 20,5 uur voor de daadwerkelijke opvang. Op grond van de corona-richtlijnen was het de ondernemer immers toegestaan om tijdens de periode 16 maart tot 8 juni 2020 het gemiddelde aantal uren in de periode 1 januari tot 16 maart 2020 aan te houden. Nu de consument voor de dochter in de periode 1 januari tot 16 maart 2020 gemiddeld 40 uur opvang per maand heeft afgenomen, acht de commissie het redelijk dat de ondernemer dit aantal uren eveneens in rekening heeft gebracht over de maand mei 2020.
De commissie neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de consument de opvangkosten niet zelf heeft hoeven betalen maar daarvoor volledig is gecompenseerd, zodat zij geen direct nadeel heeft geleden. Tevens heeft de commissie meegewogen dat de ondernemer de opvangkosten aan de ouders nog iets ruimer heeft gecompenseerd dan op grond van de coronaregeling was voorgeschreven. Aan de commissie is overigens niet gebleken dat de ondernemer een onjuist aantal uren heeft genoteerd en evenmin dat de ondernemer in strijd heeft gehandeld met de Beroepskracht-kind ratio.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw mr. H.M. Veenstra, de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M.E. van Hoeken, secretaris, op 24 september 2020.