Ondernemer mag aanvullende (nood)opvanguren factureren, maar heeft wel informatieplicht naar consument

  • Home >>
  • Kinderopvang >>
De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Kosten    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 95545/96258

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument heeft een overeenkomst met de ondernemer voor de opvang van zijn twee dochters. Tijdens de coronacrisis was de opvang gesloten, maar heeft de consument wel doorbetaald. Omdat de partner van de consument in de zorg werkt is er een aantal keer gebruik gemaakt van noodopvang, ook in de schoolvakanties, waar normaal geen gebruik van wordt gemaakt. Het totale aantal opvanguren zit onder het normale aantal, waar ook voor betaald is. Hoewel de richtlijnen van de overheid zeggen dat de noodopvang gratis is, heeft de ondernemer de consument toch kosten in rekening gebracht voor de opvanguren in de schoolvakanties. De consument vindt dit onterecht.  De ondernemer stelt dat alleen de normale opvanguren vallen onder de regeling Noodopvang. In de praktijk zouden de gemaakte uren, door fiscale regelingen, gratis zijn, maar doordat de consument de factuur niet betaalt kan de overheid niet compenseren. De commissie oordeelt dat uit de richtlijnen van de overheid en de brancheorganisatie blijkt dat de keuze voor het wel/niet factureren van extra opvanguren bij de ondernemer zelf ligt. Wel heeft de ondernemer hierbij een vergaande informatieplicht en had hij de consument duidelijk moeten informeren over de aanvullende kosten, dit is niet gebeurd. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de betaling van extra afgenomen uren noodopvang tijdens de voorjaarsvakantie 2021.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument heeft ten behoeve van zijn twee dochters met de ondernemer een overeenkomst gesloten voor buitenschoolse opvang (BSO) op de dinsdag en de donderdag van 14:30 tot 17:00 uur.

Tijdens de coronacrisis is de buitenschoolse opvang geruime tijd gesloten geweest. De consument heeft wel steeds de reguliere opvangkosten doorbetaald. De consument heeft een aantal keren een beroep op de noodopvang gedaan, omdat zijn partner werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg. Per saldo heeft de consument echter minder gebruik gemaakt van de BSO dan vóór de coronacrisis en de sluiting van de BSO. In de periode van 1 januari 2021 tot 19 april 2021 toen de BSO gesloten was, heeft de consument 127 uur noodopvang afgenomen; 110 tijdens de schoolweken en 17 gedurende de voorjaarsvakantie. In de situatie zonder de coronacrisis, zou de consument 130 uur hebben afgenomen; 130 uren tijdens de schoolweken en 0 tijdens de voorjaarsvakantie.

Volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid dient de noodopvang plaats te vinden met gesloten beurzen. Ook de brancheorganisaties hebben hun leden opgeroepen geen kosten voor noodopvang in rekening te brengen. De ondernemer heeft voor de extra uren noodopvang die de consument op 23 en 25 februari 2021 tijdens de voorjaarsvakantie heeft afgenomen, toch een bedrag ad € 263,16 aan hem in rekening gebracht. De consument betwist gehouden te zijn dit bedrag te betalen.

De ondernemer stelt zich op het standpunt dat contractueel geen BSO is afgesproken tijdens de vakanties. De consument is het oneens met het standpunt van de ondernemer dat de in de voorjaarsvakantie opgenomen BSO buiten de contractuele afspraken valt en dat daarom daarvoor wel betaald moet worden. Allereerst stelt de consument vast dat het niet mogelijk was om met de ondernemer contractuele afspraken te maken over de vakanties. De ondernemer biedt alleen vaste of flexibele contracten voor de schoolweken aan, de zogenaamde 40-weken-contracten. Voorts heeft de consument de BSO doorbetaald gedurende de periode dat de BSO gesloten was vanwege de lockdown, terwijl de dochters in die periode minder opvang hebben genoten dan was overeengekomen. Door de huidige situatie in de zorg als gevolg van de coronacrisis hebben de consument en zijn partner geen vakantie kunnen opnemen in de periode van de voorjaarsvakantie 2021. Daarom heeft de consument voor die periode noodopvang aangevraagd. De aanvraag is door de ondernemer goedgekeurd. De consument is van mening dat hij in die periode geen extra uren noodopvang heeft afgenomen in vergelijking met de overeengekomen uren uit de plaatsingsovereenkomst en dat hij daarom geen extra opvangkosten aan de ondernemer verschuldigd is.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer verzorgt voor kinderen vakantie-BSO. Ouders maken gebruik van een regulier 40-weken-contract-BSO, dat alleen geldt voor de schoolweken. Op basis van dit contract hebben alleen deze ouders het recht om ook gebruik te maken van de vakantie-BSO. Ouders, die gebruik willen maken van de vakantie-BSO, geven minimaal twee weken van te voren in het ouderportaal aan op welke dagen en voor welke tijd zij gebruik willen maken van de vakantie-BSO. De opgeven uren worden door de ondernemer definitief goedgekeurd. Ouders zien dat in hun eigen omgeving in het ouderportaal zodat ze zeker weten terecht te kunnen in de vakantie. Op basis van deze opgave wordt het personeel ingeroosterd. De afgenomen uren worden in de maand na de genoten opvang gefactureerd.

De consument had recht om gebruik te maken van de BSO-vakantieopvang omdat hij een regulier contract en hij of zijn partner een cruciaal beroep had. De consument heeft voor de voorjaarvakantie voor dinsdag 23 februari 2021 en voor donderdag 25 februari 2021 BSO-vakantieopvang aangevraagd onder de condities van de noodopvang. De ondernemer heeft de gevraagde opvang goedgekeurd en de consument heeft deze opvang ook daadwerkelijk afgenomen. De ondernemer heeft hiervoor een factuur gestuurd die de consument weigert te betalen, omdat hij vindt dat deze facturatie in strijd is met de maatregelen rondom de noodopvang. Volgens de consument moet de noodopvang met gesloten beurzen plaatsvinden en mag de ondernemer geen kosten voor die opvang aan de consument in rekening brengen. De ondernemer is van mening dat de vakantie-BSO-uren gewoon betaald moeten worden. Alleen de reguliere BSO-uren vallen onder de regeling Noodopvang. De Rijksoverheid compenseert de kinderopvangbijdrage, die de ouders voor de reguliere BSO-uren aan de ondernemer betalen tot aan het maximum uurtarief dat de Belastingdienst hanteert, terwijl de ondernemer het zogenaamde boven-fiscaal tarief compenseert. Hierdoor kan de kinderopvang “gratis” worden genoten door de ouders. Het onbetaald laten van de factuur betekent dat de overheid niet kan compenseren.

Als de regeling Noodopvang betekent dat de uren BSO-vakantieopvang aangemerkt worden als extra uren en daarom “om niet” uitgevoerd moeten worden, dan heeft de ondernemer geen inkomsten voor de BSO-vakantieopvang, maar moet hij wel de opvang uitvoeren. Dat kan niet met die regeling bedoeld zijn.

Anders dan de consument meent, is het niet mogelijk om uren reguliere BSO te gebruiken binnen de vakantie-BSO. Overeenkomstig de voorwaarden, zoals deze beschreven zijn in het Pedagogisch Werkplan Kindcentrum Matrix is het niet mogelijk om opvanguren te ruilen. Dit geldt zowel voor de reguliere uren BSO onderling als voor alle andere opvangsoorten zoals de vakantie-BSO.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.

De cruciale vraag die partijen verdeeld houdt en die de commissie moet beantwoorden is of de consument de hem door de ondernemer in rekening gebrachte extra uren noodopvang tijdens de voorjaarsvakantie 2021 ad € 263,16 dient te betalen.

Uit de informatie die de Rijksoverheid en de brancheorganisaties in de kinderopvang op hun website hebben verstrekt over de noodopvang in verband met de coronacrisis blijkt dat in het jaar 2021 de BSO van 1 januari tot 19 april 2021 was gesloten met dien verstande dat toen wel de noodopvang in de BSO beschikbaar bleef voor kinderen van ouders die een overeenkomst hadden met de houder van een kindercentrum en voor het aantal uren dat in de overeenkomst was afgesproken, de zogenaamde reguliere uren. De noodopvang was bedoeld voor de reguliere uren en voor die uren gold de compensatieregeling. Daarnaast is uit die informatie af te leiden dat de compensatieregeling niet gold voor de extra uren noodopvang en dat voor de betreffende ouders de mogelijkheid bestond extra uren noodopvang aan te vragen.

Met betrekking tot het factureren van extra uren noodopvang vermeldt de website van de Rijksoverheid:
Noodopvang door de kinderopvang wordt in principe met gesloten beurzen georganiseerd. Kinderopvangorganisaties wordt dus gevraagd extra noodopvang om-niet aan te bieden. Brancheorganisaties hebben de kinderopvangorganisaties hier ook toe opgeroepen. Dit betekent dat kinderopvangorganisaties alleen de reguliere (contract)uren aan ouders facturen, waarbij geldt dat de kinderopvangtoeslag doorloopt en dat ouders een tegemoetkoming ontvangen voor de eigen bijdrage die ze daarbij betalen tot aan het maximum uurtarief.

Brancheorganisaties hebben de kinderopvangorganisaties opgeroepen de extra uren noodopvang om-niet aan te bieden als daarvoor binnen de locatie en de personeelsbezetting ruimte is.

In dit geval hadden partijen met elkaar een overeenkomst gesloten voor buitenschoolse opvang (BSO) van de twee dochters van de consument op de dinsdag en de donderdag van 14:30 tot 17:00 uur. Dit was een zogenaamd 40-weken-contract-BSO, dat gold voor de schoolweken, maar niet voor de vakantieweken. Voor de vakantieweken bood de ondernemer ouders met een 40-weken-contract-BSO de mogelijkheid gebruik te maken van de vakantie-BSO. Van die mogelijkheid heeft de consument gebruik gemaakt door extra uren noodopvang aan te vragen voor dinsdag 23 en donderdag 25 februari, dagen die in de voorjaarsvakantie 2021 vielen. De ondernemer heeft die aanvraag goedgekeurd, waardoor er met betrekking tot die extra uren wilsovereenstemming tussen partijen en daarmee een overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen. De consument heeft die extra uren afgenomen en de ondernemer heeft de consument daarvoor gefactureerd. Met een beroep op de informatie (op de website) van de Rijksoverheid betwist de consument gehouden te zijn de vergoeding voor die extra uren te betalen.

Naar het oordeel van de commissie houdt het verzoek van de Rijksoverheid noch de oproep van de brancheorganisaties voor de ondernemer de verplichting in daaraan te voldoen. Dat de ondernemer niet verplicht is extra uren noodopvang om-niet aan te bieden, valt ook wel af te leiden uit het feit dat brancheorganisaties in hun informatieverstrekking vermelden dat wanneer wel extra uren noodopvang worden gefactureerd, de ouders geen tegemoetkoming voor de extra uren noodopvang ontvangen en dat het daarom verstandig is om ouders hierover vooraf te informeren. Aldus wordt de keuze om extra uren noodopvang wel of niet te factureren aan de ondernemer overgelaten ongeacht of de extra uren binnen de beschikbare capaciteit van de ondernemer vallen, zoals de brancheorganisaties hebben geclausuleerd. In beginsel was het de ondernemer dan ook toegestaan de extra uren noodopvang te factureren.

De commissie is evenwel van oordeel dat de (telkens wisselende) regelgeving en informatieverstrekking over de facturering van extra uren noodopvang, de (eventuele) compensatie daarvan en het feit dat het verzoek van de Rijksoverheid en de oproep van de brancheorganisaties voor de ondernemer geen verplichtend karakter hebben om daaraan te voldoen, lacunes vertonen en niet altijd even duidelijk zijn. Tegen die achtergrond wekt het geen verbazing dat de consument “door de bomen het bos niet meer ziet”. Dat door dit alles bij de consument verwarring is ontstaan over de verschuldigdheid van een vergoeding voor de extra uren noodopvang is begrijpelijk.

Uit het standpunt van de ondernemer volgt dat hij op de hoogte was van het feit dat alleen de betaalde reguliere BSO-uren voor compensatie door de Rijksoverheid in aanmerking kwamen. Hij kende dus de regeling Noodopvang, althans behoorde hij deze als professional in de kinderopvangbranche te kennen. Dat maakt dat op de ondernemer in deze bijzondere situatie een (verdergaande) informatie- en mededelingsplicht rust. Van hem mocht dan ook worden verwacht dat hij de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met betrekking tot de extra uren noodopvang duidelijk diende te informeren dat die uren niet onder de genoemde regeling vielen zodat de consument zich voorafgaand aan de totstandkoming van deze separate overeenkomsten over de (financiële) consequenties daarvan een helder beeld had kunnen vormen. Gesteld noch gebleken is dat de ondernemer die informatie tijdig aan de consument heeft verstrekt, zodat de commissie het ervoor moet houden dat de ondernemer dat niet heeft gedaan. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht de commissie het dan ook onaanvaardbaar dat de ondernemer de consument houdt aan zijn verplichting tot betaling van een bedrag van € 263,16 voor de extra uren noodopvang.

Op grond van de voorgaande overwegingen acht de commissie de klacht van de consument gegrond en die van de ondernemer ongegrond.

Nu de commissie de klacht van de consument gegrond heeft bevonden, dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie het door de consument betaalde klachtengeld ad € 25,– aan hem te vergoeden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de consument gegrond;

– bepaalt dat de consument het hem door de ondernemer gefactureerde bedrag van € 263,16 voor de extra uren noodopvang tijdens de voorjaarsvakantie 2021 niet hoeft te voldoen;

– verklaart de klacht van de ondernemer ongegrond;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies een bedrag van € 25,– ter zake van het door hem betaalde klachtengeld dient te voldoen.

Aldus beslist op 10 december 2021 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw A.J.M. van Hoesel – de Haas en de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.