Ondernemer mag geen kosten in rekening brengen voor noodopvang tijdens coronacrisis

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Betaling / Factuur    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 38563/42954

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument heeft bij de ondernemer gebruik gemaakt van de noodopvang in de coronacrisistijd. Voor deze noodopvang zijn er kosten in rekening gebracht. De consument is het hier niet mee eens, aangezien de noodopvang gratis is. Daarnaast was de consument in de veronderstelling dat de noodopvang tot aan de zomervakantie zou duren. Toen in mei 2020 duidelijk werd dat dat niet het geval was, heeft zij bij de ondernemer aangegeven dat zij in de maand juni 2020 alleen gebruik zou maken van de reguliere opvang en niet de noodopvang. Toch heeft de ondernemer kosten in rekening gebracht voor de noodopvang in de maand juni, omdat hij al kosten gemaakt had om extra personeel in te zetten. Daarnaast vindt hij dat hij in zijn recht stond om de noodopvang te factureren. Volgens de commissie heeft de consument de extra opvangdagen voor de maand juni tijdig opgezegd. De ondernemer mocht deze dagen niet aanmerken als extra reguliere opvang en mocht dit dus niet in rekening brengen. Daarnaast oordeelt de commissie dat er voor de ondernemer geen rechtsgrond was om de noodopvang te factureren. De klacht is gegrond en de ondernemer moet het te veel betaalde bedrag terugbetalen.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de ondernemer met betrekking tot de kosten van noodopvang en die van extra reguliere kinderopvang in coronacrisistijd.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, daaronder begrepen het nagekomen stuk van 21 oktober 2020. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer heeft in mei 2020 van de bankrekening van de consument een totaalbedrag van € 2.037,06 geïncasseerd. De consument vond dit vreemd omdat zij normaliter maandelijks € 778,88 diende te betalen voor de opvang van haar twee kinderen. Desgevraagd gaf de ondernemer aan dat het eerstgenoemde bedrag mede betrekking had op de extra dagen noodopvang die de consument vanaf 11 mei 2020 had afgenomen. Op de site van het RIVM en de Belastingdienst stond vermeld dat de noodopvang voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep gratis is. De consument is werkzaam in het onderwijs en heeft aldus een cruciaal beroep. Omdat het voor de consument geheel onduidelijk was hoe zij de extra kosten kon terug vragen heeft zij telefonisch contact gehad met de ondernemer. De ondernemer heeft de consument meegedeeld dat de consument de noodopvang terug zou krijgen van de Belastingdienst.

De consument heeft bij de Belastingdienst geïnformeerd hoe zij aan deze dienst kenbaar moest maken dat zij vanaf 11 mei 2020 (toen de scholen weer opengingen) gebruik heeft gemaakt van de noodopvang bij de ondernemer en hoe zij de kosten daarvan kon terugkrijgen. De Belastingdienst gaf aan dat de noodopvang gratis was en dat de kinderopvangorganisatie de noodopvang niet mocht factureren. Een kinderopvang-organisatie die de kosten niet zou kunnen dekken, had vooraf subsidie kunnen aanvragen bij de gemeente. De consument heeft de mededeling van de Belastingdienst doorgegeven aan de ondernemer, maar deze bleef bij zijn standpunt dat hij in zijn recht stond om de noodopvang te mogen factureren.

Contact met BOINK leerde de consument dat noodopvang niet gefactureerd/geïnd mocht worden. De consument ontving van BOINK een aantal sites waar dit alles was te lezen. Al deze informatie heeft de consument naar de ondernemer gezonden. Hierop ontving de consument een reactie van de ondernemer, waarin deze toegaf dat hij de extra gemaakte kosten vooraf bij de gemeente had moeten indienen maar dat hij met het aanvragen daarvan te laat is geweest. In die reactie stond ook dat de kosten voor de extra gemaakte dagen van 11 mei tot 8 juni 2020 teruggestort zouden worden.

De ondernemer is van mening dat de consument na 8 juni 2020 3 extra dagen kinderopvang heeft aangevraagd, te weten 10, 17 en 24 juni 2020. De consument stelt dat zij geen extra dagen heeft aangevraagd maar dat zij op 25 mei 2020, toen de regering had besloten de noodopvang stop te zetten voor het onderwijs, duidelijk aan de ondernemer heeft doorgegeven dat haar kinderen alleen nog op de donderdagen naar de kinderopvang zouden komen. Hierop heeft de consument van de ondernemer geen reactie ontvangen. Vervolgens werd er op 26 juni 2020 van de bankrekening van de consument weer een bedrag afgeschreven van in totaal € 1.999,62. Ook hierover heeft de consument een e-mail naar de ondernemer gestuurd. Inmiddels was de consument het zo zat dat zij twee keer een bedrag van € 659,05 heeft gestorneerd. De consument heeft ruim op tijd aan de ondernemer doorgegeven dat de noodopvang voor haar kinderen na 8 juni 2020 zou stoppen en zij vindt het dan ook niet terecht dat de ondernemer de kinderopvang heeft laten doorlopen in de vorm van “extra reguliere opvang”.

Het is wellicht niet verstandig geweest dat de consument aan de ondernemer heeft meegedeeld dat zij van de noodopvang gebruik wilde maken tot aan de zomervakantie. Daarbij is de consument ervan uit gegaan dat de regering deze maatregel binnen 6 weken niet meer zou veranderen, maar de regering heeft dat wel gedaan. Ook heeft de consument zich aan de regels van de ondernemer gehouden door ruim van te voren aan te geven dat de noodopvang zou stoppen. De consument is van mening dat als zij een week van te voren moet aangeven dat haar kinderen naar de noodopvang gaan, zij ook een week van tevoren de noodopvang mag beëindigen.

Indien de ondernemer zich heeft gehouden aan de regels die de regering heeft gesteld, dan wil de consument van de commissie weten hoe zij haar extra betaalde vergoeding voor de noodopvang kan terugkrijgen. Als de ondernemer zich niet aan die regels heeft gehouden dan wenst de consument de teveel betaalde vergoeding voor de noodopvang ad € 539,22 terug te krijgen van de ondernemer.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Uit de veelheid aan documenten, die de consument aan de commissie heeft overgelegd maakt de ondernemer op dat de consument het niet eens is met het feit dat de ondernemer de consument de kosten van de door de consument aangevraagde extra kinderopvang over de periode van 8 tot en met 30 juni 2020, in rekening heeft gebracht en dat zij deze kosten niet wenst te betalen. De consument dient die kosten echter wel te betalen, hetgeen te maken heeft met het flex-beleid dat de ondernemer voert. De ondernemer heeft voor de kinderen van de consument extra personeel moeten inzetten, dat uiteraard ook betaald moest worden. Om de consument tegemoet te komen, heeft de ondernemer de kinderopvangvergoeding, die de consument over de maand juli 2020 verschuldigd was, volledig gecrediteerd.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.

De consument, werkzaam in een cruciaal beroep, heeft bij de ondernemer voor haar twee kinderen op de woensdagen en donderdagen gebruik gemaakt van de noodopvang, die bestemd was voor ouders die werkzaam waren in cruciale beroepen. Toen bekend werd dat de noodopvang van regeringswege per 8 juni 2020 zou worden beëindigd voor het onderwijs, heeft de consument op 25 mei 2020 aan de ondernemer meegedeeld dat zij vanaf 8 juni 2020 niet langer van de noodopvang gebruik zou maken en dat haar kinderen alleen nog gebruik zouden maken van de met de ondernemer overeengekomen reguliere kinderopvang op de donderdagen. De consument heeft voor de beëindiging van de noodopvang bij de ondernemer een opzegtermijn van 14 dagen in acht genomen. De commissie acht deze termijn in de gegeven omstandigheden, waarin in verband met de coronacrisistijd meer dan anders begrip en flexibiliteit van contractspartijen mag worden verlangd, redelijk. Zeker in het licht van het feit dat de ondernemer in verband met diens weekplanning van de consument verlangde, dat zij gebruikmaking van de noodopvang telkens slechts één week van tevoren aan de ondernemer diende te melden.

Na 8 juni 2020 heeft de ondernemer de opvang op de woensdagen 10, 17 en 24 juni 2020 omgezet in zogenaamde extra reguliere opvang omdat de consument de noodopvang had aangevraagd tot aan de zomervakantie en de ondernemer extra personeel heeft moeten inzetten dat daarvoor betaald diende te worden. Bij de aanvraag van de noodopvang is de consument naar eigen zeggen ervan uitgegaan dat de regering de noodopvang voor het onderwijs niet eerder zou beëindigen, hetgeen zij toch gedaan heeft. De gedachtegang van de consument komt de commissie niet onredelijk en niet onbegrijpelijk voor en de consument heeft dan ook redelijkerwijs mogen begrijpen dat de mogelijkheid van noodopvang tot aan de zomervakantie in stand zou blijven. De ondernemer heeft tegen die gedachtegang niets ingebracht dat tot een andere conclusie zou moeten leiden. Het argument dat de ondernemer aanvoert voor die omzetting slaagt dan ook niet. De ondernemer had de opvang op de genoemde woensdagen, welke opvang door de consument tijdig was opgezegd, niet mogen aanmerken als extra reguliere opvang en als zodanig aan de consument ook niet in rekening mogen brengen.

Naar het oordeel van de commissie was er voor de ondernemer geen rechtsgrond om de noodopvang te factureren. Aan het gebruik van noodopvang waren voor de desbetreffende ouders geen kosten verbonden. Ondernemers die noodopvang aanboden, konden voor de extra kosten die die voorziening voor hen met zich meebracht, gebruik maken van een subsidiemogelijkheid van de (gemeentelijke) overheid. Uit de overgelegde stukken is de commissie gebleken dat de ondernemer daarvoor niet in aanmerking is gekomen omdat hij die subsidie niet tijdig heeft aangevraagd. Dit verzuim komt voor rekening en risico van de ondernemer en kan niet worden afgewenteld op de consument. De ondernemer had de noodopvang dan ook niet aan de consument mogen factureren.

De consument heeft gesteld dat de ondernemer bij haar een bedrag van € 539,22 teveel heeft geïncasseerd. De commissie heeft dit bedrag als volgt kunnen traceren:
Incasso in mei 2020 – € 2.037,06
Normale maandelijkse incasso – € 778,88
Teveel geïncasseerd volgens de consument – € 1.258,18
Gestorneerd door de consument op 23 juni 2020 – € 718,96
Resteert teveel geïncasseerd – € 539,22

De ondernemer heeft niet betwist dat hij laatstgenoemd bedrag teveel heeft geïncasseerd, maar heeft gesteld dat hij de door de consument verschuldigde kinderopvangvergoeding over de maand juli 2020 heeft gecrediteerd. De consument heeft dit betwist; volgens haar is die vergoeding echter gewoon afgeschreven. De ondernemer heeft de creditering niet aannemelijk dan wel inzichtelijk gemaakt of wellicht niet kunnen maken gezien het feit dat hij in een e-mail aan de consument heeft meegedeeld dat hij de betalingen van de consument heeft nagekeken en heeft ontdekt dat een en ander nogal door elkaar liep. Dit roept de gedachte op dat de ondernemer zijn (financiële) administratie niet goed op orde heeft gehad. Door een en ander moet het er dan ook voor worden gehouden dat de ondernemer alsnog een bedrag van € 539,22 aan de consument verschuldigd is.

Op grond van de voorgaande overwegingen is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond is en dat de ondernemer het teveel geïncasseerde bedrag aan de consument dient terug te betalen.

Nu de klacht van de consument gegrond verklaard zal worden, dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie het door de consument betaalde klachtengeld aan haar te vergoeden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de consument gegrond;

– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 539,22 aan de consument dient terug te betalen;

– bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– aan de consument dient te betalen ter zake van het door haar betaalde klachtengeld;

– bepaalt dat de betaling van voormelde bedragen dient plaats te vinden binnen veertien dagen na ontvangst van dit bindend advies.

Aldus beslist op 4 november 2020 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw A.J.M. van Hoesel – de Haas, mevrouw E.C. Rosemünd, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.