Ondernemer moet ook treintickets vergoeden bij annulering van niet uitvoerbare reis

  • Home >>
  • Reizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Reizen    Categorie: Annulering    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 51090/68427

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument klaagt dat de ondernemer de treinkosten voor de geannuleerde reis niet wil vergoeden, terwijl de treinreis wel onderdeel is van de boeking. De ondernemer geeft aan dat de reis is geannuleerd, omdat uitvoering van de reis niet mogelijk was vanwege de Duitse overheidsmaatregelen. Hij is de consument in grote mate tegemoetgekomen, namelijk 83% van de reissom is terugbetaald. De treintickets zijn niet restitueerbaar en worden daarom niet terugbetaald. De commissie oordeelt dat wanneer reizigers te maken krijgen met non-conformiteit, zij op grond van de wet het recht hebben op een passende prijsverlaging. Volgens de commissie is er geen sprake van overmacht waar de ondernemer zich op beroept. De ondernemer heeft de reis geannuleerd omdat die niet meer uitvoerbaar was. De consument heeft recht op een passende prijsverlaging. De commissie oordeelt dat de treinreis ook onderdeel uitmaakt van de pakketreis en dat die dus ook vergoed moeten worden. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 13 februari 2020 met de ondernemer totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een fietsreis voor 2 personen langs de Donau, voor de periode van 22 september t/m 1 oktober 2020 voor de som van € 2209,50.

Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De Donau fietsreis (pakketreis) van de consument is door de ondernemer geannuleerd. De ondernemer wil de treinkosten niet vergoeden (€ 366,–). De treinreis is onderdeel van de boeking. De consument heeft een schriftelijke annulering aangevraagd om die naar de annuleringsverzekering op te sturen. Daarin blijkt heel stiekem vermeld dat de consument de reis geannuleerd/gewijzigd had. Dit heeft de consument pas gezien, toen de verzekering hem meldde dat hij geannuleerd had. De ondernemer is verantwoordelijk voor de annulering.

Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Op donderdag 17 september 2020 werd vrij plotseling bekend dat Duitsland voor reizigers uit Noord- en Zuid-Holland een preventieve test bij aankomst en daarna een quarantaine van 14 dagen verplicht gesteld had. Dat is uiteraard niet uitvoerbaar voor reizigers die een toeristische reis gaan maken. In overleg met de consument en de leveranciers van de ondernemer in Duitsland en Oostenrijk heeft de ondernemer de reis (uiteindelijk op 21 september 2020) geannuleerd. In de loop van vrijdag 18 september 2020 werd bekend dat in plaats van een preventieve test en een verplichte quarantaine bij aankomst ook een negatieve COVID19-testuitslag, niet ouder dan 48 uur bij aankomst in Duitsland, zou volstaan. Gezien de vertrekdatum dinsdag 22 september 2020 was het praktisch onmogelijk een afspraak voor zo’n test te maken, de test af te laten nemen en te wachten op de uitslag, nog voordat het vertrek zou zijn. De reis is feitelijk door de ondernemer geannuleerd omdat uitvoering van de reis niet mogelijk was.

De ondernemer heeft de hotels in Duitsland en Oostenrijk, met welke de ondernemer al lang samenwerkt en welke hij dus goed kent, dringend verzocht, gezien de bijzondere situatie, de ondernemer voor deze annulering geen kosten te berekenen, en dat kon gelukkig zo gerealiseerd worden. De totale reissom van de reis bedroeg € 2209,50. De ondernemer heeft € 1843,50 teruggestort. Het verschil € 366,– betreft de kosten voor de twee treinbiljetten welke niet- restitueerbaar waren. Zijn mening is dat hij de consument in vrij grote mate tegemoet is getreden in verband met de annuleringskosten. Het terugbetaalde bedrag is namelijk 83% van de betaalde reissom. De ondernemer is van mening dat hij de consument met de terugbetaling van € 1843,50 voldoende heeft gecompenseerd.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie hecht eraan, voorafgaande aan de inhoudelijk beoordeling, het relevante juridische kader voor deze Covid-19 gerelateerde klacht uiteen te zetten.

De ondernemer kon als gevolg van overheidsmaatregelen ten gevolge van de Covid-19 pandemie de geboekte reis niet volgens schema doorgang laten vinden. De vraag ligt voor of dientengevolge beroep kan worden gedaan op overmacht in de zin van een onvoorziene omstandigheid (artikel 6:258 BW) waardoor de consument niet langer aanspraak kan maken op de geplande uitvoering van de reisovereenkomst en de onverkorte toepasselijkheid van artikel 7:500 BW e.v. die gaan over de pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen. De commissie beantwoordt die vraag ontkennend en zal dat als volgt toelichten.

In de Memorie van Toelichting (kamerstuk 34688 nummer 3, pagina 19) wordt onder de definitie “onvermijdelijke en buitengewone omstandigheden” in artikel 7:500 onder l BW verstaan dat het moet gaan om een situatie die zich voordoet onafhankelijk van de wil van de partij die zich daarop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle redelijke voorzorgsmaatregelen niet te vermijden waren. Door die omstandigheden kan veilig reizen naar de in de pakketreisovereenkomst overeengekomen bestemming onmogelijk worden. Wanneer ”onvermijdbare en buitengewone omstandigheden” aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de pakketreis, hebben de reizigers het recht de reisovereenkomst zonder betaling van een beëindigingsvergoeding te beëindigen, aldus de Memorie van Toelichting.

Naar het oordeel van de commissie valt de thans heersende Covid-19 pandemie onder “onvermijdelijke en buitengewone omstandigheden “zoals genoemd in artikel 7:509 lid 5 BW en in artikel 7:511 lid 2 BW. Het gevolg daarvan is dat er daarnaast geen ruimte bestaat voor toepassing artikel 6:258 BW, zodat er geen separate mogelijkheid bestaat om een beroep te doen op overmacht. Samengevat dient de voorliggende problematiek beoordeeld te worden aan de hand van artikel 7:500 e.v.

In artikel 7:510 lid 8 BW is vastgelegd dat, in geval de non-conformiteit aanzienlijke gevolgen heeft voor de uitvoering van de pakketreis en de organisatie die niet binnen redelijke termijn heeft verholpen, de reiziger de overeenkomst kan beëindigen en recht heeft op prijsverlaging en schadevergoeding. Ingevolge artikel 7:511 lid 2 BW heeft de reiziger geen recht op schadevergoeding indien de non-conformiteit te wijten is aan “onvermijdbare en buitengewone omstandigheden”.

De commissie is van oordeel dat voornoemd juridisch kader toegepast op de voorliggende zaak tot de volgende conclusie leidt. De ondernemer heeft de reis geannuleerd omdat die als gevolg van overheidsmaatregelen niet uitvoerbaar was. De ondernemer heeft de reissom met uitzondering van de treintickets terugbetaald en daarbij beroep gedaan op haar zakelijke relaties. De commissie ziet geen overtuigend onderscheid tussen bijvoorbeeld de terugbetaalde hotelkosten en de kosten van de treintickets, die immers ook integraal onderdeel van de pakketreis uitmaakten. Het oordeel van de commissie was mogelijk anders geweest indien de reiziger de treintickets zelf zou hebben geboekt en de kosten daarvan als schade zou hebben opgevoerd. De klacht is daarom gegrond.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 366,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van €127,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie een bijdrage in de behandelingskosten van het geschil verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen, bestaande uit de heer mr. O.P.G. Vos, voorzitter, de heer J.H.M. Boshuis en mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 6 mei 2021.