Ondernemer onderbouwt kosten onvoldoende

De Geschillencommissie




Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen    Categorie: Kosten / Opzegging    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 196123/200907

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument volgde een deeltijdopleiding Fysiotherapie bij de ondernemer. De consument heeft de opleiding tussentijds beëindigd, waarna hij een factuur van de ondernemer ontving. De consument is van mening dat er onterecht annuleringskosten worden gerekend. Het was aan de ondernemer om desgevraagd te onderbouwen waarom hij meent recht te hebben op opstartkosten. Nu de ondernemer dit niet heeft gedaan, wordt de vordering van de consument toegewezen.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen om dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen (hierna: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 4 mei 2023 te Den Haag.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om ter zitting hun standpunt toe te lichten.

De consument is met mevrouw [naam] fysiek op de zitting verschenen.

De ondernemer is niet op de zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit de op 22 januari 2022 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
Daarbij heeft de ondernemer zich verbonden om met ingang van 18 februari 2022 de deeltijdtijdopleiding Fysiotherapie te verzorgen voor het studiejaar van 1 februari 2022 tot en met 31 januari 2023.

Standpunt van de consument
Het ter zitting toegelichte standpunt van de consument luidt in hoofdlijn als volgt.

De klacht is sinds 8 juni 2022 bekend bij de ondernemer. De consument heeft de overeenkomst tussentijds beëindigd. De ondernemer brengt € 4.998,33 in rekening, waarvan € 2.560,– aan onterechte annuleringskosten. Tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst van opdracht is namelijk toegestaan. De ondernemer heeft alleen recht op een redelijk loon, maar niet op annuleringskosten en de consument betwist het annuleringsbeding.

Zoals ter zitting toegelicht, verlangt de consument (terug)betaling van € 2.560,– aan betaalde annuleringskosten en € 384,– aan buitengerechtelijke kosten.

Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft geen verweerschrift ingestuurd, maar blijkens de stukken luidt het standpunt van de ondernemer in hoofdlijn als volgt.

De ondernemer verlangt geen annuleringskosten, maar een vergoeding van de kosten tot (het moment van) annuleren. De consument kan zich tot de commissie wenden.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.

De ondernemer maakt aanspraak op betaling van € 4.998,33, omdat de consument de overeenkomst tussentijds heeft beëindigd. Blijkens de stukken heeft de ondernemer die verlangde hoofdsom wegens de uitschrijving van de consument per 1 juni 2022 als volgt opgebouwd:
“Kosten bij opzeggen conform artikel 7 Algemene voorwaarden:
Te betalen:
Jaarnota 6.400,00
Start 40% 2.560,00
Per maand 533,33
Verlopen maanden 4,00 2.133,33
Directe kosten betalen:
Digitale bibliotheek 100,00
Prometheus 90,00
Massage-en EHBO pakket 55,00
EHBO 60,00 305,00
Totaal 4.998,33
(…)”

Klaarblijkelijk baseert de ondernemer dat op artikel 7.5 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Voor zover hier relevant bepaalt dat artikel:
“De student kan na aanvang van de opleiding de overeenkomst tussentijds beëindigen. Bij beëindiging gedurende het studiejaar is de student 40% van de kosten van het lopende studiejaar verschuldigd (als opstartkosten), plus de kosten van het reeds gevolgde onderwijs, inclusief de lopende maand, ongeacht of de student bij het onderwijs aanwezig is geweest. Tevens zijn de volledige kosten van geleverde (digitale) leermiddelen en kosten van het verschaffen van toegang tot de elektronische leeromgeving verschuldigd. (…)”

Dit geding beperkt zich tot de door de consument gevorderde (terug)betaling van € 2.560,– aan betaalde (op)startkosten en € 384,– aan buitengerechtelijke kosten.

Voor wat betreft de door de ondernemer geclaimde € 2.560,– aan (op)startkosten, stelt de commissie voorop dat de consument – kort gezegd – voor de door de ondernemer voor een studiejaar aangegane overeenkomst loon verschuldigd is, waarbij de ondernemer bij een voortijdig einde van de overeenkomst recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen loon(deel) voor al verrichte werkzaamheden. Algemeen uitgangspunt is verder dat de consument de overeenkomst op ieder moment mag opzeggen, maar de consument dan in beginsel de niet in het loon begrepen kosten dient te vergoeden.

In het licht van die uitgangspunten en de uit de stukken blijkende (hiervoor geciteerde) onderbouwing van de ondernemer, had de ondernemer vanwege de gemotiveerde weerspreking door de consument, behoren te verduidelijken waarom zij in dit geval meent recht te hebben op die – ongeacht de omstandigheden – gefixeerde (op)startkosten. De ondernemer onderbouwt dat in de communicatie naar de consument niet voldoende nader en laat dat ook in dit geding volledig na, zodat niet voldoende aannemelijk wordt dát en waarom de ondernemer in dit geval recht zou hebben op de geclaimde € 2.560,–.

Daarbij komt bovendien dat de consument onbestreden aangeeft dat hij de overeenkomst door een burn out – dus noodgedwongen en op medische gronden – voortijdig heeft moeten beëindigen. Reeds dit alles doet de commissie concluderen dat de door de consument in dit geding gevorderde (terug)betaling van € 2.560,– toewijsbaar is.

Wat betreft de € 384,– aan buitengerechtelijke kosten, oordeelt de commissie dat de dubbele redelijkheidstoets zich daartegen hier verzet. Op grond van het voorgaande zal de commissie bepalen dat de ondernemer € 2.560,– moet betalen. Alles bij elkaar oordeelt de commissie dat ter beëindiging van dit geschil ook redelijk en billijk.

De commissie komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. Zoals haar Reglement voorschrijft, zal de commissie bepalen dat de ondernemer (ook) het door de consument betaalde klachtengeld moet vergoeden en behandelingskosten moet betalen. Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen feiten die de commissie anders kunnen doen beslissen. De commissie beslist als volgt.

Beslissing
De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument € 2.560,– moet betalen en wel binnen een maand na de verzenddatum van dit advies. Als de ondernemer dit niet binnen die maand heeft gedaan, moet de ondernemer ook de wettelijke rente daarover betalen vanaf een maand na de verzenddatum van dit bindend advies tot de dag van volledige betaling.

De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument ook € 107,50 voor betaald klachtengeld moet vergoeden.

De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd is.

De commissie wijst het meer of anders door de consument verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen, bestaande uit mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. drs. S. Meinhardt en C. Broers, leden, op 4 mei 2023.