Onderzoeksplicht van advocaat als professionele partij weegt zwaarder dan het feit dat de cliënt heeft nagelaten de advocaat op de hoogte te stellen/houden

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: Informatie    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV06-0103B

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaraties van de advocaat ter zake een arbeidsconflict.
 
De cliënte heeft een bedrag van € 5.985,43 niet betaald en overeenkomstig het reglement van de commissie in depot gestort.
 
Standpunt van de cliënte
 
Het standpunt van de cliënte luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De cliënte heeft zich tot de advocaat gewend met als insteek de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een onoplosbaar conflict met haar werkgever. Nadat schikken onmogelijk bleek, stelde de advocaat voor een kort geding te starten met als insteek wedertewerkstelling in de oude functie (op straffe van een dwangsom). Hoewel de cliënte direct heeft aangegeven dat wedertewerkstelling geen optie was voor haar werkgever, gaf de advocaat aan dat dit onderdeel was van de strategie om tot schikking of ontbinding te komen. Het verschil tussen ontbinding en kort geding heeft de advocaat ook niet begrijpelijk uitgelegd. Kort voor de zitting kreeg de cliënte pas te horen dat ontbinding niet gevraagd kan worden tijdens kort geding.
De gekozen procedure en insteek zijn niet realistisch gebleken; de rechter heeft de vordering tot wedertewerkstelling niet ingewilligd. Gezien de informatie die de cliënte aan de advocaat heeft gegeven, had de advocaat dit moeten voorzien.
 
De cliënte heeft de advocaat bij aanvang om een inschatting van de kosten gevraagd. Deze zouden tussen de € 2.000,– en € 2.500,– exclusief kosten bedragen. De cliënte hield zelf rekening met een bedrag van € 3000,–. Naar aanleiding van de eerste declaratie heeft de cliënte nog om een bevestiging van deze schatting gevraagd om een weloverwogen keuze tot voortzetting van de procedure te maken. De advocaat heeft nooit overschrijding van de schatting kenbaar gemaakt; zonder enige waarschuwing ontving de cliënte de declaraties van in totaal € 7.029,66. Dit staat in geen enkele verhouding met het gevorderde.
 
De advocaat heeft alle telefoongesprekken die de cliënte met haar collega – waarvan de cliënte veronderstelde dat het een secretariële hulp was – heeft gevoerd in rekening gebracht tegen advocaattarief, terwijl die gesprekken geen inhoudelijk belang hadden. Als de cliënte had geweten dat deze gesprekken in rekening zouden worden gebracht dan had zij deze niet gevoerd. De advocaat heeft de cliënte gedurende de procedure hooguit 5 of 6 keer telefonisch gesproken.
 
Ter zitting heeft de cliënte verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
De cliënte heeft van aanvang af tegen de advocaat gezegd dat zij niet bekend is met juridische kwesties en aan de advocaat alle vertrouwen gegeven. De advocaat zei dat het kort geding erbij hoorde om aan te tonen dat van de zijde van de cliënte het mogelijke was geprobeerd om weer aan het werk te gaan. De cliënte wilde helemaal niet persé haar baan terug. Als ontbinding niet mogelijk was, dan wilde de cliënte wel blijven, onder de voorwaarde dat er geen demotie plaats zou vinden. Met andere werkzaamheden had zij wel vrede.
 
De cliënte stelt als gevolg van het handelen c.q. nalaten van de advocaat schade te hebben geleden en vordert een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid, inhoudende kwijtschelding van de kosten c.q. declaraties.
 
Standpunt van de advocaat
 
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak als volgt.
 
Tijdens het eerste gesprek heeft de advocaat twee verschillende mogelijkheden met de cliënte besproken; de uitholling van de functie ongedaan maken of – indien dit niet mogelijk was – kijken hoe de arbeidsovereenkomst beëindigd zou kunnen worden. Dit laatste had niet de interesse van de cliënte. Zij wilde terugplaatsing in haar oude functie en heeft toen schikken niet mogelijk bleek gekozen voor het vragen van wedertewerkstelling. De advocaat heeft haar gewezen op de daaraan verbonden risico’s en het feit dat de baten zeker gezien de kosten gering zouden zijn.
 
De cliënte heeft van tevoren alle correspondentie en de concept dagvaarding gelezen en geaccordeerd. Hieruit blijkt duidelijk dat wedertewerkstelling en uitbetaling van het loon werd gevorderd. De cliënte heeft tijdens de voorbereiding van de procedure nimmer kenbaar gemaakt dat zij liever ontbinding wenste.
 
De verwachting van de cliënte over de hoogte van de declaratie waren de advocaat onbekend. In het intakegesprek heeft de advocaat aangegeven dat zij op basis van een uurtarief van € 195,– exclusief BTW declareert. Deze afspraak heeft zij bij brief van 15 februari 2006 bevestigd. De advocaat heeft nimmer de door de cliënte gestelde schatting gegeven maar juist aangegeven dat zij geen inschatting van de kosten kon geven indien het eventueel tot een procedure zou komen.
De cliënte heeft de eerste declaratie zonder protest behouden en voldaan. De cliënte heeft na deze declaratie ook niet nogmaals expliciet bevestiging van een schatting heeft gevraagd. De advocaat had ook geen enkele aanleiding om de cliënte te waarschuwen over een eventuele overschrijding. De advocaat heeft de cliënte wel meer dan eens gewezen op de hoge kosten die het procederen c.q. het opstellen van de dagvaarding en het reageren op de door de wederpartij ingebrachte producties met zich meebrengt.
 
De uren van de juridisch medewerker zijn niet aan de cliënte doorberekend. Bovendien heeft de advocaat – onverplicht – ook een aantal van de door haar zelf bestede uren niet in rekening gebracht. Om die reden ziet de advocaat geen aanleiding de nota nog verder te matigen. De advocaat heeft de cliënte aangeboden om een prijsafspraak te maken voor een eventuele vervolgprocedure.
 
Ter zitting heeft de advocaat verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
De advocaat stelt dat de cliënte rehabilitatie wenste. De advocaat heeft het als haar plicht gezien erop te wijzen dat dat wellicht niet mogelijk was en heeft dat ook meermaals gedaan. De cliënte wilde echter persé door. Dat de cliënte niet wilde ontbinden, was pertinent duidelijk, zodat de advocaat er niet aan heeft gedacht dit schriftelijk vast te leggen.
Aan de hand van de specificatie waarin de uren van de (toenmalige) juridisch medewerker zijn opgenomen licht de advocaat toe dat de daarin dubbel voorkomende – maar niet dubbel gedeclareerde – posten verband houden met het inwerken van de juridisch medewerker met het oog op het aanstaande zwangerschapsverlof van de advocaat. Deze uren zijn niet in rekening gebracht.
 
De advocaat verzoekt de commissie de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren en het depot – onder afwijzing van het door de cliënte verlangde – aan haar over te maken.
 
Beoordeling van het geschil
 
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
 
Allereerst zij opgemerkt dat de commissie het door de cliënte gedane verzoek om een schadevergoeding aldus begrijpt dat zij een matiging van de declaratie verlangt. Nu bovendien partijen bij brief van 5 mei 2006 reeds een brief ondertekenden waaruit valt op te maken dat zij de hen verdeeld houdende kwestie in volle omvang aan de commissie voor wensen te leggen, acht de commissie zich bevoegd over alle klachtonderdelen te oordelen.
 
De klacht van de cliënte valt uiteen in drie delen. Als eerste valt te noemen de klacht over de procedurevorm, waarvan de cliënte stelt dat haar niet duidelijk was dat daarin geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden gevorderd. Ten tweede wordt geklaagd over de hoogte van de declaratie, nu deze het vooraf ingeschatte bedrag van € 3.000,– ruimschoots heeft overschreden en als derde valt te onderscheiden de klacht dat de – niet juridische – werkzaamheden van de (toenmalige) juridisch medewerkster van het kantoor van de advocaat tegen advocaattarief in rekening zijn gebracht.
 
Ten aanzien van de eerstgenoemde klacht staan de lezingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. De advocaat stelt dat de cliënte de arbeidsovereenkomst niet wenste te ontbinden, de cliënte weerspreekt dat en stelt dat het kort geding op initiatief van de advocaat is ingesteld om de goede wil van de cliënte om bij de werkgever werkzaam te blijven aan te tonen. Uit de stukken blijken naar het oordeel van de commissie geen aanknopingspunten voor het ene, noch voor het andere standpunt. Hoewel in de verhouding tussen advocaat en cliënte op de advocaat in een dergelijke situatie doorgaans de plicht rust om vast te leggen dat zij heeft gewezen op de risico’s van een door de cliënte gewenste richting, volgt de commissie de advocaat in haar standpunt. Naar de advocaat onbetwist heeft gesteld heeft de cliënte de dagvaarding voorafgaand aan de verzending ervan kunnen becommentariëren. De cliënte heeft, door op dat moment geen bezwaar te maken tegen de inhoud van de dagvaarding, die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, de ingeslagen route – ongeacht de vraag of deze op initiatief van de advocaat of de cliënte is ingeslagen – gesanctioneerd. De commissie acht de cliënte gelet op haar opleidingsniveau en presentatie tijdens de zitting van de commissie voldoende in staat de implicaties van de inhoud van de dagvaarding te overzien. Daarenboven is de cliënte – naar tussen partijen vaststaat – op 5 april 2006 door de advocaat in kennis gesteld van de inhoud van het vonnis, waarop zij in haar e-mailbericht van 7 april 2006 slechts heeft geklaagd over de hoogte van de declaratie, hetgeen de commissie sterkt in haar indruk dat de cliënte over de procedurevorm eerst later klaagt teneinde haar andere klachten kracht bij te zetten. De commissie oordeelt dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.
 
Aangaande de tweede klacht staat tussen partijen vast dat is gesproken over een procedure die € 3.000,– zou kunnen kosten, doch van een afspraak dat de totale declaratie van de advocaat maximaal dit bedrag zou bedragen, is niet gebleken. Het uiteindelijk gedeclareerde bedrag overschrijdt het vooraf genoemde bedrag – wat daarvan ook zij – ruimschoots, maar anderzijds moet de commissie vaststellen dat er door de advocaat reeds een matiging van de declaratie is toegepast. Nu bovendien de urenspecificatie de commissie niet bovenmatig voorkomt, acht zij voor verdere matiging van de declaratie geen termen aanwezig, zodat de commissie het klachtonderdeel ongegrond acht.
 
Naar het derde genoemde klachtonderdeel heeft de commissie ter zitting onderzoek verricht. Naar haar is gebleken, met name uit vergelijking tussen de uiteindelijke urenspecificatie en de door de advocaat overgelegde specificatie waarin de uren van de (toenmalige) juridisch medewerker zijn opgenomen – een en ander toegelicht door de advocaat en niet althans onvoldoende weersproken door de cliënte -, heeft de advocaat de laatstgenoemde uren niet bij de cliënte in rekening gebracht. Ook dit onderdeel kan derhalve niet tot (gedeeltelijke) gegrondheid van de klacht leiden.
 
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
 
Gelet op het een en ander zal het depotbedrag aan advocaat worden overgemaakt.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.
 
Beslissing
 
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
 
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
 
Het depotbedrag ad € 5.985,43 wordt in zijn geheel aan de advocaat overgemaakt.
 
Aldus beslist op 23 januari 2007 door de Geschillencommissie Advocatuur.