Onlusten Egypte: terechte opzegging reis door de reisorganisator

De Geschillencommissie




Commissie: Reizen    Categorie: Beëindiging    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 81613

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 7 november 2012 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor twee personen naar Egypte, met verblijf in Hotel [naam hotel] te Sharm el Sheikh op basis van all inclusive, gedurende de periode van 6 tot en met 28 september 2013, voor de som van € 1.778,–.

De reis is kort voor vertrek door de reisorganisator geannuleerd.

Standpunt van klager

Het standpunt van klager luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.

Klager stelt de reisorganisator aansprakelijk voor het niet nakomen van de overeenkomst. Er was immers geen negatief reisadvies en evenmin was sprake van een dekkingsbeperking. De veiligheid voor vakantiegangers aan de Rode Zee was, ook volgens eigen constateringen, niet in het geding
De reisorganisator beroept zich ten onrechte op overmacht.
De reisorganisator heeft valse verwachtingen gewekt door de reisbescheiden toe te sturen.
Het aangeboden alternatief was niet gelijkwaardig omdat het eventueel omboeken naar een vakantie van minimaal dezelfde kwaliteit slechts mogelijk was met bijbetaling van de meerkosten en doorschuiven van de vakantie naar het volgende jaar eveneens niet mogelijk was.
De reisorganisator heeft ten onrechte geweigerd de genoten rente-inkomsten van de reeds in november 2012 betaalde reissom te restitueren.
Klager heeft ten gevolge van de annulering vakantiegenot gederfd en extra kosten gemaakt voor een alternatieve vakantie: hotelovernachtingen € 844,50; reiskosten € 244,80; verblijfskosten gedurende 17 dagen x € 125,– = € 2.125,–. Derhalve € 3.214,30 totaal. Klager verzoekt de commissie naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen.

Standpunt van de reisorganisator

Het standpunt van de reisorganisator luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.

Wegens de politieke onrust in Egypte en de daaruit voortvloeiende demonstraties en ongeregeldheden, heeft de reisorganisator op 26 augustus 2013 besloten om tot 15 september 2013 geen reizen naar Egypte meer aan te bieden. Op 4 september 2013 werd besloten de termijn te verlengen tot 29 september 2013.
De informatie die de reisorganisator via het Ministerie van Buitenlandse Zaken verkreeg lag aan deze besluiten ten grondslag. Na intensief intern overleg, waar met name werd besproken of de veiligheid van de cliënten bij eventuele verdere escalatie gegarandeerd zou kunnen worden, is uiteindelijk gekozen voor de voor de cliënten meest veilige oplossing.
Uit de door klager overgelegde correspondentie kan worden opgemaakt dat het Calamiteitenfonds en het Ministerie van Buitenlandse Zaken de reisorganisaties redelijk vrij laten in het hanteren en interpreteren van de door hen gegeven informatie.
Op 28 augustus 2013 is telefonisch contact opgenomen met klager. Een en ander is met haar besproken, en toen bleek dat klager verwachtte dat zij zonder bijbetaling zou kunnen kiezen voor een reis met een hogere reissom. De reisorganisator heeft daarop uitgelegd dat dat geen mogelijkheid was, waarna de reis kosteloos werd geannuleerd.
De reisorganisator heeft de volgende bepaling uit de ANVR Reisvoorwaarden (AV) gehanteerd: Indien de oorzaak van de wijziging in de reis noch aan de reiziger, noch aan de reisorganisatie kan worden toegerekend, dragen beide partijen ieder hun eigen schade. Voor klager bestond de schade uit het feit  dat de geplande vakantie niet doorging en zij eventueel een hogere reissom diende te betalen voor een nieuw te boeken reis. De rente over de betaalde reissom zou klager ook als haar schade kunnen zien. Voor de reisorganisator bestond de schade uit alle gemiste inkomsten vanwege de kosteloze annuleringen en alle inzet van personeel om zaken goed te regelen.
De reisbescheiden zijn tijdig, conform de AV, naar klager verzonden. Eerst na verzending van de reisbescheiden is de beslissing genomen om de reis niet te laten doorgaan. De reisorganisator begrijpt de onvrede van klager daarover, maar dit was niet te voorkomen geweest.
De reisorganisator ziet geen reden voor een vergoeding.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Partijen ontlenen hun rechten en verplichtingen aan de tussen hen geldende overeenkomst en de daarop toepasselijke algemene voorwaarden (ANVR Reisvoorwaarden, hierna AV) en bovendien is de Wet op de reisovereenkomst (artikel 7:500 BW e.v.) op de verhouding tussen partijen van toepassing.

Voor zover hier van belang bepaalt artikel 7:504 BW als volgt. De reisorganisator kan de reisovereenkomst opzeggen wegens gewichtige, de reiziger onverwijld medegedeelde, omstandigheden. Indien de reisorganisator opzegt wegens een niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid, biedt hij een andere reis aan van gelijke of betere kwaliteit. De reiziger die dit aanbod niet aanvaardt heeft recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom. In geval van een opzegging is de reisorganisator gehouden tot vergoeding van schade, tenzij de opzegging het gevolg is van overmacht. Onder overmacht wordt verstaan abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden.

In de AV is voorts, voor zover hier van belang, in artikel 13 het volgende bepaald.
De reisorganisator heeft het recht de overeenkomst op te zeggen wegens gewichtige omstandigheden. Onder gewichtige omstandigheden worden verstaan omstandigheden die van zodanige aard zijn dat verdere gebondenheid van de reisorganisator aan de overeenkomst in redelijkheid niet kan worden gevergd. Van een gewichtige omstandigheid is in ieder geval sprake als vóór de datum van vertrek een voor dat gebied door de Calamiteitencommissie vastgestelde dekkingsbeperking, dan wel  uitkeringsvatbare situatie geldt. Indien de oorzaak van de opzegging noch aan de reiziger noch aan de reisorganisator kan worden toegerekend, dragen partijen ieder hun eigen schade.

Zoals gesteld in de wet en nader uitgewerkt in de AV mag de reisorganisator slechts opzeggen als sprake is van een gewichtige omstandigheid, een omstandigheid die van zodanige aard is dat verdere gebondenheid van de reisorganisator aan de overeenkomst in redelijkheid niet kan worden gevergd.
De reisorganisatie beroept zich op de politieke onrust in Egypte en de daaruit voortvloeiende demonstraties en ongeregeldheden, op informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en op de veiligheid van reizigers, welke naar het oordeel van de reisorganisator niet kon worden gegarandeerd wanneer de situatie nog verder zou escaleren.
Klager stelt (met een beroep op artikel 13 AV) dat slechts sprake is van een gewichtige omstandigheid als het Calamiteitenfonds een dekkingsbeperking van kracht heeft verklaard, hetgeen niet het geval was. De commissie is van oordeel dat klager de bepaling niet geheel juist citeert en derhalve te eng interpreteert. Artikel 13 AV luidt immers, voor zover hier relevant: “Een gewichtige omstandigheid voor de reisorganisator is in ieder geval aanwezig …..”. Ook indien het Calamiteitenfonds geen dekkingsbeperking van kracht heeft verklaard kan naar het oordeel van de commissie sprake zijn van een gewichtige omstandigheid. De reisorganisator heeft, geheel buiten het Calamiteitenfonds om, zijn eigen verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welbevinden van de reizigers die zich aan hem hebben toevertrouwd. Ter beoordeling van een situatie kan en moet de reisorganisator zich laten leiden door alle hem ter beschikking staande bronnen, waar onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, eigen contacten ter plaatse, contacten binnen de reiswereld, enzovoort. Gelet op de toenmalige explosieve en onzekere situatie in Egypte en in de regio, zoals die ook uit de analyses van het ministerie van Buitenlandse Zaken mocht blijken, gelet op het aanhoudend zorgwekkende advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat ook reizen naar de Rode Zee bleef ontraden, en gelet op de acties van andere reisorganisaties, die, volgens eigen constatering van de commissie, ook hun gasten uit de badplaatsen aan de Rode Zee terughaalden, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat hij niet langer kon instaan voor de veiligheid van zijn gasten in Egypte. De commissie is tevens van oordeel dat dit een omstandigheid is die van zodanige aard is dat verdere gebondenheid van de reisorganisator aan de overeenkomst in redelijkheid niet kan worden gevergd.
De reisorganisator kwam eerst tot dit inzicht nadat de reisbescheiden op de in de AV voorgeschreven wijze naar klager waren verzonden. In dat licht kan niet worden gesteld dat de reisorganisator met het toezenden van de reisbescheiden verwijtbaar valse verwachtingen heeft gewekt.
Conform hetgeen klager mocht verwachten heeft de reisorganisator klager een andere reis aangeboden. Het is de commissie niet gebleken dat dit alternatief naar objectieve maatstaven inhoudelijk niet gelijkwaardig was. Wel waren aan het alternatief meerkosten verbonden, echter deze meerkosten vallen naar het oordeel van de commissie, onder de gegeven omstandigheden binnen de risicosfeer van klager. De annulering was immers het directe gevolg van de politiek onzekere en explosieve situatie ter plaatse en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico´s, ofwel een overmachtsituatie waarbinnen partijen elk hun eigen schade dragen.
Nadat klager had aangegeven geen gebruik te willen maken van het door de reisorganisator aangeboden alternatief, was de reisorganisator slechts gehouden de door klager betaalde reissom terug te betalen. Alle overige door klager aangevoerde schade valt binnen het risico van klager, een en ander zoals geregeld in de artikelen 13.4c en 16 van de AV.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De klacht is ongegrond.

Het door klager verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen, op 12 februari 2014.