Onoverzichtelijke facturen leiden tot matiging van declaraties

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Kosten / Kwaliteit dienstverlening    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 19610/24270

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt over de declaraties en de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. De cliënt is lid bij een vakbond die € 10.000,– vergoed voor rechtshulp. De cliënt klaagt dat de advocaat een verkeerd gehanteerd tarief heeft gebruikt, waardoor het maximum van de cliënt van € 10.000,– is bereikt. De advocaat heeft hem nooit op de hoogte gesteld van zijn urendeclaraties. De advocaat geeft aan dat hij de cliënt een einddeclaratie heeft gestuurd, welke de cliënt niet wilde betalen. Daarnaast zijn de uren tot aan het bedrag van € 10.000,– duidelijk aan de vakbond inzichtelijk gemaakt. De commissie oordeelt dat het factuuroverzicht van de vakbond pas in een laat stadium aan de cliënt is verstrekt. Zij kunnen zich daarom voorstellen dat dit tot onduidelijkheid over de besteding van het budget bij de cliënt heeft geleid. Dat de advocaat de cliënt wat dit betreft niet beter op de hoogte heeft gehouden, valt hem aan te rekenen. De commissie verklaart de klacht ten dele gegrond.

Volledige uitpraak

Ondergetekenden:

de heer mr. A.G.M. Zander te [plaatsnaam], mevrouw mr. M.J. de Groot te [plaatsnaam] en de heer mr. C.J.J. Havermans te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de toepasselijke algemene voorwaarden, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het reglement).

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klacht van de cliënt heeft betrekking op de door de advocaat verstuurde declaraties.

De cliënt heeft bij de commissie een bedrag van € 959,77 in depot gestort.

De cliënt voert onder meer aan dat hij maanden na de eindafrekening van 6 mei 2019 nog declaraties (namelijk facturen met nummers 221345 en 221346 van 18 december 2019) van de advocaat heeft ontvangen. Ook de eindafrekening met de [naam vakbond] had toen al, namelijk op 9 mei 2019, plaatsgevonden.

De advocaat heeft te veel uren gedeclareerd, de urenspecificatie is bovendien niet duidelijk en klopt niet. Met de afrekening van 19 april 2019 heeft de advocaat op verzoek van de cliënt het voorschot terugbetaald, maar heeft de advocaat ten onrechte een bedrag van €265,26 exclusief BTW verrekend met zijn voorschot.

De eindafrekening van de advocaat komt ook niet overeen met die van [naam vakbond]. Volgens de advocaat staat nu nog een bedrag open van €959,77; volgens de eindafrekening van de [naam vakbond] had de cliënt nog een bedrag van €374,– tegoed, hetgeen hij uitbetaald heeft gekregen. Er staat niets meer open.

De advocaat heeft verschillende uurtarieven gehanteerd. De advocaat dient zich te houden aan het door de [naam vakbond] vastgestelde uurtarief van €135,–. De cliënt heeft geen overeenkomst getekend met betrekking tot de diensten en het uurtarief van de advocaat.

De advocaat heeft hem nooit op de hoogte gesteld van zijn urendeclaraties aan de [naam vakbond]; de cliënt heeft een machtiging gegeven aan de [naam vakbond], zodat de advocaat aan [naam vakbond] zijn uren kon declareren. [Naam vakbond] vergoedt de kosten voor rechtshulp tot een bedrag van €10.000,– exclusief BTW en daarnaast een bedrag van €1.000,– voor griffierechten. De advocaat heeft griffierechten en incassokosten echter ook in mindering gebracht op de vergoeding van €10.000,–. Dit dient dus aangepast te worden. Op 21 december 2018 heeft de cliënt bericht van [naam vakbond] gekregen over het saldo van zijn rechtshulpvergoeding. Hij had toen nog een bedrag tegoed van € 1.432,59 exclusief BTW. Na deze datum heeft de advocaat niet veel meer voor zijn zaak gedaan, zodat de cliënt gezien het uurtarief van € 135,– nog bijna elf uur dienstverlening tegoed had van de advocaat. De advocaat heeft ten onrechte uren gedeclareerd bij hem en bij [naam vakbond]. Bovendien heeft de cliënt ten onrechte geen inzicht gekregen in de urendeclaratie respectievelijk de officiële eindafrekening van de advocaat met [naam vakbond].

De cliënt verzoekt de arbiters dan ook de urendeclaratie grondig uit te zoeken, te toetsen en wenst het bedrag van de onterechte urendeclaratie terug te ontvangen. De twee facturen van 18 december 2019 dienen gecrediteerd te worden, de urendeclaratie dient gecontroleerd te worden, waarbij het uurtarief van € 135,- uitgangspunt dient te zijn. Wat bovendien opvalt is dat niet alleen het uurtarief steeds varieert, maar ook de reiskosten. Verder heeft de advocaat de tijd in rekening gebracht die besteed is aan de tegen hemzelf ingediende klacht bij de deken en [naam vakbond]; ook het ten onrechte verrekende bedrag van € 265,26 exclusief BTW heeft betrekking op uren die zijn besteed aan klachtbehandeling. Dit hoort niet bij de cliënt in rekening te worden gebracht. Ditzelfde geldt voor de uren die besteed zijn aan het pensioenfonds. De cliënt verzoekt – in het vragenformulier aan de commissie – in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen.

De advocaat heeft de zaak inhoudelijk niet goed behandeld. De dagvaarding moest vijf keer aangepast worden en de bodemprocedure was niet nodig geweest wanneer het kort geding goed was aangepakt. De akte vermeerdering van eis is niet op tijd ingediend. Verder liep alles door elkaar, de dagvaarding in de bodemprocedure was al uitgebracht voor de zitting in het kort geding. De cliënt heeft per e-mail van 30 juli 2020 aan de commissie bericht dat hij het hoger beroep heeft verloren en gezien de grote invloed die de advocaat op dat arrest van het Hof heeft gehad verzoekt de cliënt vergoeding van de proceskostenveroordeling van € 6.193,–.

Tijdens de zitting heeft de cliënt nog opgemerkt dat de twee facturen van 18 december 2019 voor hem als een verrassing zijn gekomen. Hij had al een einddeclaratie ontvangen. Aangezien hij klachten tegen de advocaat heeft ingediend bij de Orde van Advocaten moeten de op 18 december 2019 nog gedeclareerde werkzaamheden daarop betrekking hebben. Verder benadrukt de cliënt nogmaals dat de advocaat het maximum van€10.000,– niet heeft bereikt, hetgeen blijkt uit het feit dat hij van de [naam vakbond] een bedrag van € 374,– terug heeft gekregen. De cliënt kan ook niet begrijpen hoe de advocaat in vier maanden tijd aan dat maximum zou moeten zijn gekomen. De cliënt betwist een mail aan de advocaat te hebben gestuurd waarin hij een uurtarief van € 170,– zou hebben erkend. Hij heeft de mail daarover van de advocaat ter kennisname aangenomen. Dit was wat hem betreft niet aan de orde omdat het maximum van € 10.000,– nog niet bereikt was. Voor wat betreft de reiskosten hanteert de advocaat verschillende tarieven, de advocaat heeft een te hoog bedrag aan reiskosten in rekening gebracht.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is lid van [naam vakbond] en de advocaat is door [naam vakbond] als externe advocaat ingeschakeld. In het geschil van de cliënt met [naam cliënt] heeft de advocaat namens de cliënt een bezwaarprocedure gevoerd, een kort geding- en een bodemprocedure. Op een gegeven moment heeft de advocaat medegedeeld dat de cliënt bijna het kostenmaximum van de [naam vakbond] had bereikt en heeft de advocaat een voorschotnota van €750,– verstuurd. De cliënt heeft dat bedrag ook betaald en daaruit blijkt dat de cliënt begreep dat het maximum van [naam vakbond] was bereikt. Na de voor de cliënt negatieve uitspraak wenste de cliënt zijn voorschot terugbetaald te hebben, waarop de advocaat het voorschot heeft verrekend met de openstaande facturen. Dit betrof dus geen einddeclaratie. Met de [naam vakbond] heeft de advocaat een tarief van €135,– per uur exclusief BTW en kantoorkosten afgesproken. Indien een [naam vakbond]-lid, zoals de cliënt, zijn kostenmaximum heeft bereikt, en vanaf dat moment dus de advocaat zelf moet gaan betalen, geldt een tarief van €160,– exclusief BTW en kantoorkosten. De cliënt heeft ook zelf erkend dat er dan een ander uurtarief gaat gelden, hij noemde een bedrag van €170,– per uur en de advocaat heeft hem vervolgens uitgelegd dat hij zich heeft vergist en dat het uurtarief €160,– is.

Na een aantal maanden heeft de advocaat aan de cliënt de einddeclaratie gestuurd. De cliënt weigerde deze te betalen. De advocaat legt als bijlage zijn einddeclaratie en de urenspecificaties over. Abusievelijk zijn uren genoteerd in het kort geding dossier, terwijl deze zagen op de bodemprocedure, maar dat maakt voor de totaal voor de cliënt bestede uren niet uit. Ook blijkt uit de bijlagen dat per abuis een aantal keer een verkeerd uurtarief (€210,–) is ingevuld, dit is vervolgens in min-uren gecompenseerd. Overigens zijn heel wat uren tegen het te lage tarief van €135,– genoteerd en zijn veel uren (telefoongesprekken van uit de auto en thuis) in het geheel niet genoteerd. Voor wat betreft de beschuldiging van de cliënt over de inhoudelijke behandeling van de zaak wijst de advocaat op het feit dat de Raad van Discipline de klachten van de cliënt hierover ongegrond heeft verklaard. De advocaat heeft naar eer en geweten de zaak behandeld, de uren die in rekening zijn gebracht zijn ook zeker gemaakt. De tijd besteed aan klachtprocedures is de cliënt niet in rekening gebracht. De cliënt dient de openstaande declaraties te betalen.

Tijdens de zitting heeft de advocaat nog opgemerkt dat de uren tot aan het bedrag van €10.000,– niet aan de cliënt, maar wel aan [naam vakbond] inzichtelijk zijn gemaakt. Wanneer de €10.000,– bijna wordt bereikt, gaat er een seintje naar de cliënten. De facturen van 18 december 2019 betreffen werkzaamheden die eerder niet in rekening waren gebracht. Voor wat betreft de reiskosten merkt de advocaat op dat hij een tarief van €1,– per kilometer met de [naam vakbond] heeft afgesproken. Met de cliënt zijn in dit kader geen duidelijke afspraken gemaakt, dat had hij inderdaad beter kunnen afspreken. De advocaat wijt dat aan hectiek. Verder verwijst hij naar zijn pleitnota voor wat betreft de laat ingestelde vordering van de cliënt om de proceskostenveroordeling in hoger beroep vergoed te krijgen.

Behandeling van het geschil
Op 25 september 2020 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw [naam plaatsvervangend secretaris] als plaatsvervangend secretaris.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. De advocaat heeft zijn pleitnota voorafgaande aan de zitting aan de commissie toegestuurd. De cliënt heeft zijn pleitnota ter zitting voorgedragen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De arbiters beslissen naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Van partijen wordt verwacht dat zij hun standpunten begrijpelijk en voldoende onderbouwd presenteren.

De arbiters stellen allereerst vast dat de klachten van de cliënt in de kern zien op de door de advocaat gedeclareerde bedragen en de door hem geleverde kwaliteit. De advocaat heeft de klachten van de cliënt voldoende gemotiveerd weersproken.

Met betrekking tot de declaraties
Hetgeen de cliënt (onder meer) verlangt, namelijk dat de arbiters de urenspecificaties en declaraties op juistheid onderzoeken, kan echter niet worden toegewezen. De onderhavige procedure bij de commissie is geen begrotingsprocedure. In de onderhavige procedure bij de commissie is het aan de cliënt om concreet, gemotiveerd en begrijpelijk aan te geven wat er niet klopt van welke declaratie, waarop de advocaat zal kunnen reageren, waarna de arbiters daarover een oordeel zullen geven.

De arbiters stellen vast dat in de onderhavige zaak de cliënt klaagt over de volgende punten: het door de advocaat gehanteerde tarief, het bereiken van het maximum van €10.000,–, het in rekening brengen van de uren besteed aan de klachtenprocedures en de hoogte van de reiskosten.

De arbiters constateren dat vanaf eind 2017 de zaak van de cliënt door [naam vakbond] aan de advocaat is uitbesteed, waarmee de cliënt akkoord is gegaan. Bij brief van 18 december 2017 heeft [naam vakbond] aan de cliënt medegedeeld dat de maximale vergoeding voor rechtshulp € 10.000,– exclusief BTW bedraagt. In deze brief staat weliswaar dat [naam vakbond] griffierechten zal vergoeden tot een bedrag van € 1.000,–, maar uit de door de cliënt overgelegde e-mail van [naam vakbond] van 7 januari 2020 blijkt dat [naam vakbond] zich op het standpunt stelt dat de griffierechten en deurwaarderskosten deel uitmaken van het bedrag van € 10.000,– exclusief BTW. De commissie kan zich voorstellen dat dit voor cliënt verwarrend is (geweest), maar dit is een discussie die [naam vakbond] en de cliënt aangaan en waar de advocaat buiten staat.

Uit het factuuroverzicht van [naam vakbond] volgt dat [naam vakbond] betaald heeft voor de werkzaamheden die de advocaat tot en met 27 december 2018 heeft verricht en dat met in begrip van de declaratie van de advocaat van 27 december 2018 het maximumbedrag van € 10.000,– bijna, op een bedrag van € 374,– na, was bereikt. Dit bedrag van € 374,– is door [naam vakbond] aan de cliënt betaald.

[Naam vakbond] heeft de cliënt per brief van 21 december 2018, kennelijk in vervolg op een eerdere brief van [naam vakbond] van 14 december 2018 aan de cliënt medegedeeld dat de cliënt nog voor €1.432,59 (excl. BTW) gebruik kan maken van de diensten van de advocaat. Op 9 mei 2019 heeft [naam vakbond] per e-mail aan de cliënt bericht dat tot dusver€9.626,– exclusief BTW voor de cliënt aan derden was betaald, zodat hij nog aanspraak kon maken op een bedrag van €374,– exclusief BTW voor verdere rechtshulp. Gelet op het factuuroverzicht begrijpt de commissie dat [naam vakbond] hiermee doelt op de situatie in december 2018. De commissie kan de in de brief van 14 december 2018 en de e-mail van 9 mei 2019 genoemde bedragen ook niet geheel rijmen. Aannemelijk is dat [naam vakbond] in haar brief van 21 december 2018 nog niet alle declaraties (bijvoorbeeld die van 27 december 2018) heeft meegenomen, maar ook dat verklaart het verschil in bedragen niet volledig. Hoe het ook zij, deze onduidelijkheid dient voor rekening van [naam vakbond] te komen en kan naar het oordeel van de commissie niet de advocaat worden aangerekend.

Dit laat onverlet dat het bedrag van € 10.000,– dat door [naam vakbond] aan de cliënt ter beschikking was gesteld eind december 2018 wel bijna, op een bedrag van € 374,– na, besteed was aan de werkzaamheden door de advocaat tot en met 2018. Dat blijkt uit het, door de cliënt als zodanig niet weersproken facturenoverzicht van [naam vakbond], maar ook uit de e-mail van de advocaat aan de cliënt van 29 november 2018, waarin de advocaat, kort gezegd, melding maakt van het feit dat de cliënt de kosten voor de werkzaamheden van de advocaat zelf moet gaan betalen en uit het feit dat de advocaat de cliënt een voorschot van € 750,– in rekening heeft gebracht, welk voorschot door de cliënt is betaald.
De arbiters stellen vast dat [naam vakbond] de declaraties van de advocaat voor deze periode heeft goedgekeurd en de arbiters zien in hetgeen de cliënt heeft gesteld geen aanleiding daar anders over te oordelen. Hierbij merken de arbiters wel op dat het factuuroverzicht van [naam vakbond] pas in een zeer laat stadium aan de cliënt is verstrekt, zodat de arbiters zich goed kunnen voorstellen dat dit tot onduidelijkheid over de besteding van het budget bij de cliënt heeft geleid. Dat de advocaat de cliënt wat dit betreft niet beter op de hoogte heeft gehouden, valt hem aan te rekenen.

Gezien de urenspecificaties bij de declaraties van 18 december 2019 heeft de advocaat in 2019 – dus toen het budget op was en de cliënt vervolgens de advocaat zelf diende te betalen – nog werkzaamheden voor de cliënt verricht. De arbiters stellen vast dat hen gezien die specificaties niet is gebleken dat die uren niet zouden zijn gemaakt en volgen de cliënt in zoverre niet in zijn andersluidende stelling nu deze onvoldoende onderbouwd is. Daarbij merken de arbiters op dat de advocaat een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin de rechter op 5 april 2019 uitspraak heeft gedaan, hetgeen aannemelijk maakt dat de advocaat vanaf januari tot en met april 2019 nog werkzaamheden heeft verricht. De arbiters vinden ook de stelling van de cliënt dat de advocaat deze uren heeft besteed aan klachtenprocedures onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor de verrichte werkzaamheden van januari tot en met april 2019 heeft de cliënt ook nog niet (eerder) betaald. De werkzaamheden die op 6 mei 2019 zijn verrekend met het voorschot komen niet terug in de declaratie van 18 december 2019. De declaraties van 6 mei 2019 en 18 december 2019 komen de arbiters in zoverre dan ook niet onjuist voor.

De cliënt stelt verder dat de advocaat bij diverse declaraties ten onrechte een uurtarief van €160,– heeft gehanteerd. Voor wat betreft het geldende uurtarief van de advocaat stellen de arbiters vast dat de advocaat per e-mail van 29 november 2018 aan de cliënt heeft bericht dat na het opsouperen van de €10.000,– (van [naam vakbond]) de cliënt zelf de advocaatkosten zou moeten gaan betalen. Medegedeeld is dat het uurtarief dan €170,– bedraagt exclusief kantoorkosten en BTW. Ondanks dat de cliënt hierop naar zijn zeggen niet expliciet heeft gereageerd, moet hij geacht worden daarmee te hebben ingestemd nu hij de samenwerking met de advocaat ook na dat e-mailbericht heeft gecontinueerd. De instemming met een uurtarief van €170,– omvat tevens het lagere bedrag van €160,– per uur.

De cliënt heeft zich er ook over beklaagd dat de advocaat soms een hoger uurtarief dan € 170,– exclusief BTW in rekening heeft gebracht. De commissie stelt vast dat dit inderdaad het geval lijkt te zijn geweest. Daar staat echter tegenover dat, zoals de advocaat onweersproken ter zitting heeft aangevoerd, dat de advocaat (soms) ook een (veel) lager bedrag dan €170,– exclusief BTW aan de cliënt in rekening heeft gebracht. Het staat de advocaat niet vrij dit laatste alsnog te corrigeren, maar dit gegeven mag wel meegenomen worden bij de beantwoording van de vraag of de cliënt, uitgaande van het overeengekomen tarief van € 170,– exclusief BTW, per saldo te veel in rekening is gebracht. Dat heeft de cliënt niet aannemelijk gemaakt en is de commissie ook niet gebleken.

De cliënt heeft zowel in zijn brief van 3 april 2020 als ter zitting tevens aangevoerd dat door de advocaat teveel reiskosten in rekening zijn gebracht. In de schriftelijke klacht is dit verder niet voldoende onderbouwd en toegelicht. Ter zitting heeft de cliënt dit opnieuw aan de orde gesteld, maar ook toen onvoldoende concreet onderbouwd. Het is niet aan de commissie om de declaraties zelf te onderzoeken op eventuele inconsequenties in de hoogte van de gedeclareerde reiskosten.

Anderzijds is de commissie van oordeel dat de advocaat door zijn gebrekkige informatie over de uitputting van het door de [naam vakbond] ter beschikking gestelde bedrag van € 10.000,– en zijn wijze van declareren onduidelijkheid bij de cliënt heeft veroorzaakt, wat de advocaat kan worden aangerekend. Zo heeft de advocaat in april 2019 een deel van het door de cliënt betaalde voorschot aan de cliënt terugbetaald. De commissie kan invoelen dat de cliënt dit heeft opgevat als een einddeclaratie. Bovendien heeft de advocaat door middel van zijn declaraties van 18 december 2019 werkzaamheden bij de cliënt in rekening gebracht die verricht zijn in de periode van 3 januari tot en met 9 april 2019. Dat is veel te laat en de commissie kan begrijpen dat de cliënt daar geen rekening meer mee heeft gehouden. Bovendien heeft de advocaat in zijn specificaties onduidelijkheid laten ontstaan over het in rekening gebrachte uurtarief en heeft hij, zoals door de advocaat erkend, uren op het verkeerde dossier geboekt. Ook dit is voor de cliënt verwarrend geweest.

Hoewel de declaraties van 18 december 2019 van in totaal € 959,77 strikt genomen dus juist zijn en door de cliënt betaald zouden moeten worden, is de commissie van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval met zich meebrengen dat vanwege de in de vorige alinea omschreven onzorgvuldige handelwijze van de advocaat met betrekking tot zijn wijze van declareren de declaraties van 18 december 2019 gematigd dienen te worden tot 50%, derhalve tot een bedrag van € 479,89 en de advocaat geen aanspraak kan maken op het meerdere.

Dit klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond.

Met betrekking tot de kwaliteit
De commissie begrijpt de teleurstelling van de cliënt over de uitkomst van de procedures waarin hij door de advocaat is bijgestaan, maar de cliënt heeft naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk weten te maken dat de kwaliteit van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet voldoet aan de normen, die van een redelijk en vakbekwaam advocaat mogen worden verwacht. De klacht hierover is dan ook ongegrond.

De cliënt vordert tot slot, zij het in een zeer laat stadium van de procedure, vergoeding van de proceskostenveroordeling in hoger beroep, gebaseerd op de stelling dat de cliënt de procedure in hoger beroep heeft verloren (waarin hij werd bijgestaan door een andere advocaat) door de wijze van procederen van de advocaat in kort geding en de bodemprocedure. De arbiters hebben een tekortschieten van de advocaat voor wat betreft het procederen in kort geding en de bodemprocedure niet kunnen vaststellen, laat staan een oorzakelijk verband tussen het procederen van de advocaat en de negatieve uitspraak in de hoger beroep procedure waarbij de advocaat niet betrokken was .

Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de arbiters – geen verdere bespreking nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Nu de klachten van de cliënt gedeeltelijk gegrond zijn is het oordeel van de commissie voorts gerechtvaardigd dat de advocaat het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 393,25 inclusief BTW aan de cliënt dient te vergoeden.

Het door de cliënt bij de commissie in depot gestorte bedrag van € 959,77 zal voor een bedrag van € 873,13 (restant factuur na matiging € 479,88 + klachtengeld € 393,25 inclusief BTW) aan de cliënt worden terugbetaald en het resterende depotbedrag van € 86,64 zal aan de advocaat worden uitbetaald.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De arbiters:

De advocaat dient zijn declaraties van 18 december 2019 te crediteren tot een bedrag van € 479,89 inclusief BTW.

De cliënt is met betrekking tot deze facturen nog verschuldigd een bedrag van € 479,89 inclusief BTW, welk bedrag zal worden verrekend met het depotbedrag.

De advocaat dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 393,25 inclusief BTW aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld, welk bedrag eveneens zal worden verrekend met het depotbedrag.

Van het depotbedrag van € 959,77 zal € 873,13 aan de cliënt worden terugbetaald. Het resterende depotbedrag van € 86,64 zal aan de advocaat worden uitbetaald.

Wijst af het meer of anders gevorderde.