Onredelijke verhoging energieprijs en te late aankondiging

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Recreatie    Categorie: (On)zorgvuldigheid / Kosten    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 120309

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil gaat over energiekosten en ontruiming. De consument betwist de hoogte van de energiefacturen van de ondernemer. De consument verlangt op basis van de volgens hem teveel betaalde energiekosten en ontruimingskosten dan ook een vergoeding van de ondernemer. De ondernemer voert anderzijds aan dat de facturen juist zijn en dat de ontruimingskosten niet door de ondernemer vergoed moeten worden. De consument is van mening dat de ondernemer het energieverbruik van de consument aannemelijk moet maken. Ook vindt de consument dat de verhoging van het energietarief te hoog is.

De ondernemer heeft de verhoging niet tijdig aangekondigd, waardoor de commissie zal oordelen of de verhoging redelijk is. De commissie oordeelt de energieprijsverhoging in dit geval onredelijk. De prijs wordt dan ook door de commissie op een lager bedrag vastgesteld. Verder heeft de consument onvoldoende redenen om te twijfelen over de omvang van het verbruik. De klacht is kortom ten dele gegrond verklaard.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de energiekosten alsmede over de ontruiming van de plaats door de consument.

Standpunt van de consument
De consument betwist de factuur van de ondernemer van 6 september 2018 inzake het Elektraverbruik 2018, groot € 1.250,25. Tevens is de consument van mening dat hij voor de energieafrekening 2017 € 602,30 teveel betaald heeft. Dat bedrag wil hij terug van de ondernemer.

Ten slotte wenst de consument een bedrag van in totaal € 1.012,80 van de ondernemer te ontvangen in verband met de ontruiming van zijn plaats.

Standpunt van de ondernemer
De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de factuur van 6 september 2018 juist is en is van mening dat voor de door de consument van hem gevorderde bedragen geen plaats is.

Beoordeling van het geschil
1. De commissie zal de tussen partijen (nog) bestaande geschilpunten hieronder achtereenvolgens bespreken.

2. Factuur van 6 september 2018

Deze factuur bestaat -voor zover thans nog van belang- uit de volgende twee onderdelen:
a. ”2.451 kWh Elektraverbruik 2018 4416-1965 Prijs 0,50 Bedrag incl. BTW € 1.225,50”
b. ”15 m3 Waterverbruik 2018 341-326 Prijs 1,65 Bedrag incl. BTW € 24,75”.

Ter zitting heeft de consument de commissie allereerst laten weten dat zijn bezwaar tegen de factuur van 6 september 2018 voornamelijk gericht is tegen het in rekening gebrachte elektraverbruik en dat hij zich neerlegt bij het gefactureerde waterverbruik. De commissie zal dan ook niet verder ingaan op het waterverbruik.

Voor wat betreft het elektraverbruik heeft de consument naar voren gebracht dat dit ongebruikelijk hoog is, gelet op de in het chalet aanwezige verbruiksapparatuur, te weten een koelkast, koffiezetapparaat, verlichting, elektrische kachel en afzuiging. Qua verwarming heeft de consument het leeuwendeel van de periode waarin zij aanwezig waren een pelletkachel gebruikt en is gekookt op gas uit een gasfles. In 2018 zijn zij er ook niet meer dan 90 dagen geweest. Over 2017 was het in rekening gebrachte elektraverbruik 1.965 kWh. De consument kan het verbruik in 2018 niet staven en vraagt zich af of de meters wel geijkt zijn, of er een defect aan de meters is of dat er andere campinggasten misschien meegelift hebben op het stopcontact van de consument dat zich buiten het chalet bevindt. Gelet op al het bovenstaande is de consument van mening dat de ondernemer de in rekening gebrachte 2.451 kWh aannemelijk dient te maken. Daarnaast heeft de consument bezwaar gemaakt tegen de verhoging van het elektratarief van € 0,45 in 2017 naar € 0,50 in 2018, een verhoging met ruim 11%.

In zijn verweerschrift van 23 november 2018 heeft de ondernemer -voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd. Medio november 2018 heeft hij bezoek gehad van twee BOA’s van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Er was melding gemaakt door de consument dat de meters van de camping niet zouden voldoen aan de wettelijke normen/eisen. De meter van de consument is grondig door de betreffende medewerkers onderzocht, waarbij is geconstateerd dat alles in orde was. De stelling van de consument dat andere campinggasten stroom van hem zouden kunnen pikken, zou volgens de ondernemer mogelijk kunnen zijn maar in de 50 jaar dat de camping bestaat is dat nog niet eerder voorgekomen. De ondernemer heeft daarom geen twijfels bij de juistheid van het geregistreerde verbruik. De consument geeft zelf aan gebruik te hebben gemaakt van elektrische verwarming. De consument heeft de caravan aangeschaft omdat hij ging verhuizen van [plaats] naar [plaats], zijn zoon moest zijn opleiding op school in [plaats] nog afronden en het gezin zou gedurende de schoolperiode doordeweeks in het chalet verblijven. Dat is ook gebeurd. De ondernemer heeft de zoon van de consument vrijwel dagelijks ’s morgens en ’s middags het park af en op zien fietsen, op weg naar en terug van school. In de winterperiode wordt op deze manier van recreëren met elektrische verwarming veel stroom verbruikt en daar komt bij dat het begin 2018 erg koud is geweest, aldus nog steeds de ondernemer. Met betrekking tot de verhoging van € 0,45 in 2017 naar € 0,50 in 2018 heeft de ondernemer gesteld dat het iedere campinghouder in Nederland vrij staat om het verkooptarief zelf te bepalen.

De commissie oordeelt hierover het volgende, waarbij zij als eerste de tariefverhoging zal behandelen. Zoals de commissie al eerder heeft geoordeeld heeft een ondernemer een zekere vrijheid om zelf te bepalen welk tarief hij toepast. Zijn tarief kan en mag worden samengesteld uit andere factoren dan waarop de nutsbedrijven hun tarief voor particulieren baseren, zoals bijvoorbeeld omslaan van algemene investeringskosten, administratie en aan derden verschuldigde gelden. Ook een redelijke winstmarge acht de commissie toegestaan. Op de ondernemer rust echter wel de plicht tijdig vóór afloop van het lopende overeenkomstjaar schriftelijk aan de consument kenbaar te maken welk tarief hij in dat verband voor het komende jaar hanteert. De consument dient namelijk de mogelijkheid te krijgen niet alleen met betrekking tot het jaargeld, zoals is uitgewerkt in artikel 4 van de Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen, maar ook met betrekking tot kennelijk niet onder dit jaargeld begrepen kosten van de nutsvoorzieningen, een weloverwogen beslissing te maken om al dan niet voor het komende jaar de overeenkomst te verlengen. Indien de ondernemer een dergelijke tariefverhoging niet tijdig heeft aangekondigd, betekent dit nog niet dat er helemaal geen verhoging mag plaatsvinden, maar zal de commissie bij een geschil toetsen of er sprake is van een redelijke verhoging. De consument heeft ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat hij van tevoren niet door de ondernemer op de hoogte is gesteld van de tariefverhoging voor 2018. Dit brengt met zich mee dat de commissie heeft te beoordelen of de tariefverhoging van € 0,45 naar € 0,50 redelijk is. Die vraag beantwoordt de commissie ontkennend. Uitgaande van een prijsstijging in 2017 van 1,4% (bron: CBS prijsindexcijfer gezinsconsumptie 2017), acht de commissie een (verder door de ondernemer ook niet onderbouwde) prijsstijging van 11% niet redelijk. In plaats daarvan zal de commissie uitgaan van een door haar nog wel redelijk geachte prijsstijging van 3%, dus van € 0,45 naar (afgerond) € 0,465.

Voor wat betreft de omvang van het verbruik, 2.451 kWh, heeft de commissie onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Ter zitting heeft de consument verklaard dat zij in 2017 het eerste half jaar recreatief op de camping hebben verbleven. Daarna hebben zij het recreatief verblijf voortgezet, maar was de zoon van de consument vanaf augustus 2017 tot en met eind april 2018 in verband met zijn schoolopleiding ook de hele week van maandag tot en met vrijdag op de camping aanwezig. Tevens heeft de consument ter zitting aangegeven dat het in rekening gebrachte verbruik over 2017 van 1.965 kWh slechts de periode tot 1 december 2017 bedroeg. Dit betekent dat in het verbruik van 2.451 kWh over 2018 ook nog de maand december uit 2017 is begrepen. Daarmee rekening houdend, is het verbruik over beide jaren redelijk in evenwicht. Immers, uitgaande van een gemiddeld maandelijks verbruik van ± 270 kWh (2.451 kWh : 9 maanden over de periode december 2017 tot en met augustus 2018), zou over 2017 dus ± 2235 kWh (1.965 kWh + 270 kWh) verbruikt zijn en over 2018 (2.451 kWh – 270 kWh) ± 2.181 kWh. Dit zijn naar het oordeel van de commissie geen verschillen in verbruik die wijzen op onregelmatigheden.

De conclusie van het bovenstaande is dat de omvang van het op de factuur van 6 september 2018 vermelde elektraverbruik, 2.451 kWh, voor juist zal worden gehouden, maar dat de in rekening gebrachte prijs te hoog is. De consument heeft daarom recht op terugbetaling van een bedrag van (afgerond) € 90,00 (€ 1.225,50 – € 1.135,66). Dit bedrag is als volgt berekend: 270 kWh van de 2.451 kWh had in rekening gebracht moeten worden tegen € 0,45 omdat die 270 kWh uit 2017 dateert en het restant van 2.181 kWh had tegen € 0,465 in rekening moeten worden gebracht. Samen is dat een bedrag van € 1.135,66 (270 x € 0,45 = € 121,50 en 2.181 x € 0,465 = € 1.014,16). In rekening is echter gebracht € 1.225,50.

3. Energieafrekening 2017

De consument heeft gesteld dat hij in 2017 een bedrag van € 602,30 teveel aan energie heeft betaald.

De commissie stelt vast dat de consument de energieafrekening 2017 zonder protest heeft betaald aan de ondernemer. Naar het oordeel van de commissie kan de consument daar nu dan ook niet meer op terugkomen. Hij had toen zijn vinger op moeten steken als hij van mening was dat deze afrekening niet klopte, zoals de commissie hem ter zitting ook reeds heeft laten weten. Overigens is de commissie niet gebleken dat de betreffende afrekening niet juist was.

4. Ontruiming van de plaats

In verband met de ontruiming van zijn plaats heeft de consument een totaalbedrag van € 1.012,80 van de ondernemer gevorderd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: € 349,80 (zijnde restitutie twee maanden jaargeld 2018) alsmede € 663,00 (bestaande uit € 213,00 aan bestelautohuur en € 450,00 aan inzet 6 personen).

De consument heeft ter zitting toegelicht dat deze kosten voortvloeien uit het feit dat hij bij het ontruimen van zijn plaats op 5 oktober 2018 door de ondernemer ernstig is bedreigd. Hij heeft van die bedreiging ook aangifte gedaan bij de politie. Als hij op die dag niet door de ondernemer was bedreigd, had hij zijn plaats zelf in de maanden november en december rustig kunnen ontruimen. Door die bedreiging durfde de consument dat niet meer en heeft hij met hulp van zes andere personen de plaats al op 20 oktober 2018 ontruimd. Daardoor heeft hij wel extra kosten moeten maken en mist hij volgens eigen zeggen twee maanden vruchtgebruik. Dit alles wil de consument door de ondernemer vergoed zien.

De ondernemer heeft de gestelde bedreiging op 5 oktober 2018 in zijn verweerschrift gemotiveerd betwist en heeft zijn visie op het gebeuren gegeven. De kosten die de consument heeft gemaakt voor het ruimen van zijn plaats zijn de ondernemer niet aan te rekenen. Die kosten zijn volgens de ondernemer vrijwillig gemaakt. Het inzetten van arbeid en materieel was sowieso nodig geweest en ook vraagt de ondernemer zich af of de door de consument genoemde 6 personen wel de gestelde € 75,00 hebben ontvangen. Restitutie van twee maanden huur vindt de ondernemer ook niet aan de orde. De consument heeft bij brief van 5 september 2018 immers vrijwillig de huur van de plaats opgezegd, waarbij het transport van het chalet gepland stond op 24 oktober 2018.

De commissie stelt vast dat de meningen van partijen verschillen over wat zich op 5 oktober 2018 precies tussen hen heeft afgespeeld. De commissie heeft niet kunnen bepalen welke lezing juist is en dus ook niet of sprake is geweest van (ernstige) bedreiging van de consument door de ondernemer. De aangifte bij de politie heeft in ieder geval niet tot vervolging van de ondernemer door het Openbaar Ministerie geleid, zo is de commissie tijdens de zitting gebleken.
Nu de door de consument gestelde (ernstige) bedreiging door de ondernemer voor de commissie niet is komen vast te staan, moet geoordeeld worden dat de ontruiming van de plaats zoals de consument die heeft uitgevoerd een eigen keuze van de consument was waarvoor geen juridische noodzaak aanwezig was. Reeds vanwege het ontbreken van deze juridische noodzaak, kunnen de gestelde kosten van die ontruiming niet voor rekening van de ondernemer worden gebracht en is voor restitutie van twee maanden huur evenmin plaats.

5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Daarom dient de ondernemer tevens het klachtengeld van € 52,50 aan de consument te vergoeden. Ook is de ondernemer behandelingskosten aan de commissie verschuldigd. Om praktische redenen zal de commissie in de beslissing bepalen dat van het bij de commissie nog in depot staande bedrag van
€ 1.250,25 een bedrag van € 142,50 (€ 90,00 aan teveel betaalde elektriciteit + € 52,50 aan klachtengeld) aan de consument zal worden terugbetaald, terwijl het restantbedrag van € 1.107,75 aan de ondernemer zal worden betaald.

Beslissing
Van het bij de commissie nog in depot staande bedrag van € 1.250,25 zal een bedrag van € 142,50 aan de consument worden terugbetaald, terwijl het restantbedrag van € 1.107,75 aan de ondernemer zal worden betaald.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie bestaande uit mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, D.J. Verstand en mr. J.M. Huysman-Hartkamp, leden, op 25 maart 2019.