Ook al is het geen informatie per locatie, de argumenten van de ondernemer over tariefstijging voldoende

  • Home >>
  • Kinderopvang >>
De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Prijs    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 114621

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De oudercommissie van de kinderopvangorganisatie dient een klacht in omdat de ondernemer het advies over een tariefswijziging niet heeft opgevolgd.

Samenvatting uitspraak

De ondernemer vraagt de oudercommissie om advies over een tariefsverhoging met 4,48%. De oudercommissie stelde de ondernemer daarop vragen ter verduidelijking van de verhoging. De ondernemer gaf wel antwoord, maar niet specifiek voor de locatie van de kinderopvang. De ondernemer berekende de extra kosten landelijk.
De oudercommissie adviseerde negatief en stelde een verhoging van 2,6% voor. De ondernemer volgde het advies niet op, maar verlaagde de verhoging wel naar 3,9% met als reden de concurrentiepositie van de locatie.
De oudercommissie diende een klacht in omdat het besluit van de ondernemer op een aantal onderdelen onvoldoende onderbouwd zou zijn.
De ondernemer heeft de effecten van de Wet IKK doorberekend op basis van een aanname. De financiële impact is per locatie niet concreet vast te stellen. De ondernemer heeft daarom een voorlopige voorziening opgenomen voor de concernbrede invoering van uit de wet voortvloeiende maatregelen. De commissie vindt dat de ondernemer zijn besluit over de tariefswijziging voldoende heeft gemotiveerd. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft in hoofdzaak de vraag of de ondernemer, in afwijking van het advies van de oudercommissie, het besluit kon nemen om per 1 januari 2018 een tariefsverhoging van 3,9% in te voeren en dan met name, of het toelaatbaar is dat de ondernemer alleen landelijke cijfers heeft verstrekt  in plaats van cijfers per locatie en of het standpunt van de ondernemer ten aanzien van doorwerking van de periodieke loonsverhoging respectievelijk de in- en uitstroom van medewerkers voldoende is onderbouwd, en of de afwijking van het advies voldoende is gemotiveerd.

De oudercommissie heeft de klacht op 27 november 2017 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de oudercommissie
Voor het standpunt van de oudercommissie verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Op 29 september 2017 heeft de ondernemer een adviesaanvraag gedaan aan alle van haar organisatie deel uitmakende individuele oudercommissies ten aanzien van de voorgenomen tariefsverhoging per 1 januari 2018 met 4,48%. Dit advies is aan elke oudercommissie afzonderlijk gevraagd. Hierop heeft de oudercommissie, locatie [naam locatie], vragen gesteld ter verduidelijking. De ondernemer heeft antwoorden gegeven maar heeft de verhoging niet onderbouwd voor deze locatie, omdat de ondernemer de extra kosten alleen landelijk kon vertalen. De oudercommissie is het hier niet mee eens omdat de ondernemer wel in staat is in prijs te differentiëren tussen de verschillende locaties.

Op de aanvraag heeft de oudercommissie negatief geadviseerd en verzocht een percentage van 2,6% prijsverhoging te hanteren. Dit percentage heeft de oudercommissie onderbouwd door te kijken wat volgens de oudercommissie redelijk is, voor zover men deze informatie voorhanden heeft. De ondernemer heeft het advies niet opgevolgd, maar wel de verhoging verlaagd naar 3,9% met als reden de concurrentiepositie van de locatie.

De klacht bestaat uit drie onderdelen:

  1. De oudercommissie vindt dat een besluit met een dergelijke financiële impact voor de ouders onderbouwd moet zijn met argumenten voor de locatie. Het gaat daarbij met name om het deel dat toegeschreven wordt aan de wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK);
  2. De oudercommissie vindt een aantal door de ondernemer aangevoerde argumenten niet steekhoudend. Het gaat met name om het argument van de periodieke loonsverhoging en de in- en uitstroom. Het kan niet anders dan dat beide effecten elkaar opheffen, tenzij het personeel elk jaar hoger in de loonschaal terechtkomt zonder dat er een nieuwe instroom aan de onderkant van het functiegebouw is. Indien dit argument wordt geaccepteerd, betekent dat volgens de oudercommissie dat feitelijk elk willekeurig argument door de ondernemer kan worden gebruikt ter onderbouwing van een willekeurige verhoging;
  3. De oudercommissie vindt dat de ondernemer onvoldoende heeft onderbouwd waarom opvolgen van haar advies zich verzet tegen het belang van de kinderopvang op locatie. Dit geldt zowel voor het advies als geheel, als voor bepaalde delen uit het advies, zoals de door de oudercommissie berekende verhoging ten gevolge van eventuele loonstijging in de Cao.

Ter zitting heeft de oudercommissie verder nog – in hoofdzaak – het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel meent de oudercommissie dat de in- en uitstroom per saldo een prijsdrukkend effect zou moeten hebben, in elk geval op den duur. Volgens de oudercommissie kan de ondernemer, indien de brancheprognose uitgaat van -0,3% en als alternatief 0% noemt, niet zonder meer het percentage van 0% hanteren. De oudercommissie zou graag zien dat de ondernemer duidelijk specificeert hoe het percentage van 1,5% tot stand is gekomen, waarbij niet alleen de verhoging vanwege periodieken maar ook de aanname dat in- en uitstroom elkaar opheffen wordt onderbouwd. De oudercommissie verklaart dat zij met een aanname kan leven, indien de ondernemer bereid is om dezelfde systematiek te hanteren als bij de verhoging als gevolg van (nog niet bekende) Cao-afspraken. Dit houdt in dat de houder achteraf vermeldt wat de financiële impact van in- en uitstroom is en bereid is om deze eventueel te compenseren, c.q. door te berekenen bij een volgende tariefwijziging. De oudercommissie kan zich vinden in het aanbod van de ondernemer om deze handelswijze te volgen. Dit klachtonderdeel is daarmee in onderling overleg opgelost en daarop hoeft dus niet meer te worden beslist.

De oudercommissie verlangt dat de ondernemer het door de oudercommissie gegeven advies opvolgt. Als de ondernemer dit niet wil, kan ook ervoor gekozen worden de verhoging uit te stellen en een nieuwe adviesaanvraag te doen, die wel onderbouwd is met geldige argumenten toegespitst op de locatie. Verder is de oudercommissie op zoek naar verduidelijking van de geldigheid van de gevoerde argumentatie. 

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

  1. De ondernemer is niet in staat om een inhoudelijke onderbouwing op locatieniveau te geven omdat de financiële impact op locatieniveau van de diverse posten niet concreet is vast te stellen. Het gaat om een landelijke organisatie waarbij veel zaken op landelijk niveau worden georganiseerd, zoals ICT, personeelszaken, huisvesting, marketing en de afdelingen kwaliteit en trainingen. Ook de invoering van de wet IKK is een landelijke aangelegenheid die uniform doorbelast zal worden. De ondernemer heeft voor alle locaties voor de invoering van de wet IKK een voorziening van 0,67% opgenomen. In verband daarmee verhoogt de overheid de kinderopvangtoeslag met 0,07 euro per uur. De ondernemer heeft dit bedrag omgerekend tot 0,97% en dat als voorziening opgenomen. De ondernemer heeft dat percentage verminderd met 0,3% omdat er in 2017 al een deel aan trainingen is ingevuld. De ondernemer meent dat daarmee een redelijke berekening tot uitgangspunt is genomen. De ondernemer heeft gestreefd naar een zo transparant mogelijke informatievoorziening door de oudercommissies en de ouders zoveel mogelijk te informeren. De ondernemer heeft de oudercommissies geïnformeerd door een landelijke OC bijeenkomst te organiseren op 21 maart 2017. Verder heeft de ondernemer alle vragen van de oudercommissie beantwoord en dit punt nogmaals doorgenomen tijdens een extra ingelaste OC vergadering op 19 december 2017. De ouders zijn onder meer geïnformeerd in de kerstgroet van 22 december 2017;
  2. De ondernemer heeft op meerdere momenten getracht uit te leggen hoe men tot het voor de periodieke loonsverhoging en in- en uitstroom aangehouden percentage is gekomen. Aan 59,90% van de medewerkers wordt een periodiek toegekend tussen de 2,1 en 2,8%. De ondernemer houdt daarom in de kostprijsontwikkeling rekening met een gemiddeld percentage van 2,5%. De personeelskosten, waaronder de periodieken, zijn centrale kosten die niet per locatie zijn uit te splitsen. In 2017 zijn de totale overige personeelskosten gestegen met 1,3%. Dit zijn de kosten voor periodieken en het effect van de in- en uitstroom. De ondernemer gaat in 2018 uit van een stijging van 1,5% door de periodieken en 0% effect door in- en uitstroom. Dit laatste omdat er door de toename van de werkgelegenheid meer concurrentie op de arbeidsmarkt is en het aantrekken van personeel lastiger is, zodat de instroomsalarissen in 2018 hoger zullen uitvallen. De brancheprognose gaat uit van een effect ten gevolge van de in- en uitstroom van -0,3% en als deze verwachting voor de eigen organisatie als te optimistisch wordt gezien, wordt een alternatieve waarde van 0% genoemd.

De ondernemer ondervindt bij de eigen organisatie nu al de marktwerking bij het aantrekken van voldoende gekwalificeerde medewerkers en deze zal naar verwachting met de aankomende IKK maatregelen verder toenemen. In het hele land is er krapte op de arbeidsmarkt en in de regio Utrecht is deze nog groter. Het percentage van 0% acht de ondernemer voor zijn organisatie dan ook realistischer dan -0,3 en is dus ook in lijn met de alternatieve brancheprognose. De ondernemer meent dat hij daarmee heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht. Voor het overige is de concrete prijsvorming een onderdeel van de bedrijfsvoering en daarmee een aangelegenheid van de ondernemer, tenzij er sprake zou zijn van onredelijke prijzen, hetgeen hier niet het geval is;

  1. De ondernemer brengt naar voren dat het gaat om onderdelen waarvoor slechts een minimale kostenverhoging wordt doorberekend, zodat het opvolgen van het andersluidende, lager uitpakkende, advies van de oudercommissie voor deze locatie met zich mee zou brengen dat de nagestreefde kwaliteit niet of in mindere mate wordt gewaarborgd en/of niet voldaan wordt aan de wettelijke verplichtingen. Zoals de ondernemer al heeft aangegeven zal de inschatting van de Cao-onderhandelingen voor 2018 getoetst worden aan de daadwerkelijke invoering van de Cao en indien nodig een correctie worden doorgevoerd in 2019.

Naar aanleiding van het advies heeft de ondernemer nog eens kritisch gekeken naar de concurrentiepositie en daarin aanleiding gezien de verhoging voor deze locatie bij te stellen van 4,48% naar 3,9%, zodat de standaard uurprijs per 2018 uitkomt op € 8,03 in plaats van € 8,08. Daarmee is voor deze locatie een uitzondering gemaakt. De ondernemer stelt dat hij voldoende informatie heeft aangeleverd en voldoende heeft onderbouwd waarom de verhoging van 3,9% nodig is om een juiste kwaliteit en continuïteit te waarborgen. Hoewel de ondernemer de betrokkenheid van de oudercommissie zeer waardeert, komt naar zijn mening aan de oudercommissie slechts een marginale toetsing toe binnen het juridisch kader van het adviesrecht.

Op 19 december 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de oudercommissie en de ondernemer maar partijen blijven van mening verschillen over het te voeren beleid en de percentages. Ook gaf de oudercommissie aan dat het voor hen een principiële keuze is om het geschil aan de geschillencommissie voor te leggen aangezien het adviesrecht op lokaal niveau is georganiseerd en daarmee ook lokaal gemotiveerd zou moeten worden voorgelegd.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende naar voren gebracht. De ondernemer heeft ongeveer 250 filialen in het land en veel posten worden centraal geregeld.

De ondernemer licht toe dat (nog) niet gekozen is voor een centrale oudercommissie, waarmee in overleg getreden kan worden over de landelijke aspecten, omdat het gaat om een jonge organisatie en men zich nog aan het oriënteren is op de vraag in hoeverre de instelling van een centrale oudercommissie wenselijk is. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel doet de ondernemer het aanbod om de aannames ten aanzien van de effecten van in- en uitstroom achteraf te toetsen en deze bij afwijkingen te compenseren, c.q. door te berekenen bij een volgende tariefwijziging.

De ondernemer verzoekt daarom, zo begrijpt de commissie, de klacht van de oudercommissie ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Nu partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over het tweede klachtonderdeel, hoeft de commissie alleen nog een oordeel te geven over het eerste en derde klachtonderdeel.

Ingevolge artikel 1.60 van de Wet kinderopvang moet de ondernemer de oudercommissie in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot tariefswijziging. De ondernemer kan slechts van het advies afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. Zowel de ondernemer als de ouders en de oudercommissie zijn immers gebaat bij een financieel gezonde organisatie.

In het algemeen geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de ondernemer van het advies van de oudercommissie mag afwijken, aan de commissie een marginale toetsing toekomt; gekeken wordt slechts of de ondernemer in redelijkheid en met inachtneming van het wettelijk adviesrecht van de oudercommissie tot zijn besluit heeft kunnen komen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1
De ondernemer heeft voor de commissie aannemelijk gemaakt dat hij bij de doorberekening van de effecten van de Wet IKK uit heeft moeten gaan van een aanname. Op basis hiervan heeft hij een voorlopige voorziening opgenomen voor de concernbrede invoering van uit de wet voortvloeiende maatregelen. In zijn adviesaanvraag en in de beantwoording van de vragen van de oudercommissie heeft de ondernemer zijn aanname en de voorziening die hij heeft getroffen, onderbouwd. In de motivering van zijn besluit verwijst de ondernemer naar deze onderbouwing. De commissie heeft kennis genomen van de wens van de oudercommissie om de gevolgen van de invoering van de Wet IKK specifiek voor de betreffende vestiging mee te wegen bij haar advies over de tariefswijziging. Gelet op de onzekerheden over de te treffen maatregelen ten tijde van de doorvoering van de tariefswijziging is de commissie van oordeel dat de ondernemer in dit geval kan volstaan met de motivering van een concernbrede voorziening. De commissie is van oordeel dat de ondernemer zijn besluit, met de verwijzing naar eerdere stukken, voor wat betreft dit onderdeel, voldoende heeft gemotiveerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2
De oudercommissie heeft ter zitting verklaard een uitspraak van de commissie op dit onderdeel niet meer nodig te vinden.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3
Dit klachtonderdeel ziet op het ontbreken van een vestigingsspecifieke onderbouwing van het besluit van de ondernemer om af te wijken van het advies van de oudercommissie.

De commissie is in zijn algemeenheid van oordeel dat de houder die op vestigingsniveau advies vraagt over een adviesplichtige aangelegenheid in de motivering van zijn afwijkende besluit desgevraagd dient in te gaan op vestigingsspecifieke vragen van de oudercommissie. De onderhavige klacht van de oudercommissie richt zich met name op de inschatting van de in het tarief door te berekenen kosten als gevolg van de wet IKK en de effecten van de periodieke loonsverhoging. Zoals in het voorgaande is vermeld, is de commissie van oordeel dat de ondernemer, voor wat betreft deze beide aangelegenheden, kon volstaan met de motivering van een concernbrede voorziening. De oudercommissie heeft klachtonderdeel 3 niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande kan de commissie niet komen tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. De commissie heeft daarbij mede overwogen dat de ondernemer in zijn besluit de zorgen van de oudercommissie over de concurrentiepositie van de vestiging heeft gehonoreerd door de tariefsverhoging bij te stellen van 4,48% naar 3,9 %.

Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de commissie in de onderhavige casus daarom van oordeel dat de ondernemer in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om van het advies van de oudercommissie af te wijken en voor 2018 een tariefsverhoging van 3,9% in te voeren.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 5 april 2018 door de Geschillencommissie Kinderopvang.