Opzegging vanwege opslag materialen op standplaats.

De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Huurovereenkomst m.b.t. vaste standplaatsen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 62573

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit de huur van een vaste standplaats voor de caravan van de consument.   De consument heeft op 4 oktober 2011 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   De ondernemer heeft bij brief van 27 september 2011 de huur van mijn vaste standplaats opgezegd tegen 1 januari 2012. Daar was echter geen grond voor. In de eerste plaats wijs ik er op dat de ondernemer de opzegging heeft gebaseerd op het bepaalde in artikel 12 lid 3 sub en b van de Recronvoorwaarden. Dit artikel bestaat niet, zodat reeds om die reden van een rechtsgeldige opzegging geen sprake kan zijn. Voorts betwist ik dat er op de standplaats diverse (brandgevaarlijke) materialen zijn opgeslagen. De foto’s die de ondernemer in dit verband heeft overgelegd zijn een momentopname en deels dateren die foto’s van jaren geleden. De stelling van de ondernemer is ook niet nader geconcretiseerd. Dat de afgelopen jaren het staangeld niet altijd tijdig is betaald kan mij niet worden toegerekend. De rekeningen werden niet ontvangen op mijn postadres aan de [naam straat] in [naam woonplaats]. Die wordt bevestigd door de bewoner van dit adres. Daarover heb ik me ook beklaagd bij de ondernemer. Er is geen sprake van betalingsonwil. Ik ben er niet mee bekend dat er klachten van mederecreanten zijn over mijn gedrag. Daarop ben ik ook nooit aangesproken door de ondernemer. Ik ben ook nimmer schriftelijk gewaarschuwd, zoals de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen voorschrijven alvorens tot opzegging van de overeenkomst over te gaan. De jaarbrieven waar de ondernemer naar heeft verwezen kunnen niet worden beschouwd als een schriftelijke waarschuwing. De aan mij gerichte brieven waar de ondernemer naar heeft verwezen zeggen me helemaal niets. Wellicht dat die niet naar het juiste adres zijn verzonden. Ter onderbouwing van mijn stelling dat de ondernemer op onterechte gronden tot opzegging van de overeenkomst is overgegaan leg ik diverse verklaringen over van mederecreanten, alsmede diverse foto’s van de staanplaats en van het terrein.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   De foto’s die de ondernemer in augustus en september 2011 van mijn standplaats heeft gemaakt betreffen een momentopname. Het is niet zo dat de vastgelegde situatie structureel aanwezig was. De foto’s die ik in september 2011 van diverse andere standplaatsen op het terrein heb gemaakt betreffen wel een structurele situatie, die de ondernemer laat voortbestaan. De brieven die de ondernemer heeft overgelegd van twee vrouwelijke mederecreanten op het terrein zijn onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat mijn gedrag grond oplevert voor beëindiging van de overeenkomst. Dit waren incidenten.   De consument verlangt dat in een goede wederzijdse verstandhouding met behulp van derden de huurovereenkomst wordt voortgezet.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   We hebben bij brief van 27 september 2011 op grond van artikel 12 lid 3 sub a en b van de Recronvoorwaarden de overeenkomst met de consument opgezegd tegen 1 januari 2012. Daaraan liggen de volgende gronden ten grondslag. We constateren vanaf 2007 dat de consument op zijn standplaats diverse materialen opslaat, zoals bouwmateriaal, onderdelen van auto’s, gasflessen, olietank(s) etc. Allemaal materialen, die niets van doen hebben met de standplaats en het verblijf van de consument aldaar. Ook is sprake van de opslag van brandgevaarlijke materialen, die belastend voor het milieu zijn.   We verwijzen naar de door ons overgelegde foto’s. Door één en ander wordt gehandeld in strijd met het karakter van het terrein en wordt het aanzien van het terrein geschaad. Verder heeft de consument de afgelopen jaren het staangeld pas na een betalingsherinnering voldaan. Ten slotte hebben mederecreanten klachten bij ons geuit over de standplaats van de consument en zijn gedrag. Over dat laatste klagen met name vrouwelijke recreanten. De consument is intimiderend en dwingend. We verwijzen naar twee schriftelijke klachten die we hebben gekregen van mederecreanten. Door middel van onze jaarbrieven alsmede bij brieven van 17 juli 2007, 29 september 2010, 1 en 7 oktober 2010 is de consument in de gelegenheid gesteld de goederen te verwijderen, zijn standplaats een beter aanzien te geven en zijn gedrag aan te passen. De consument heeft één en ander echter nagelaten. We betwisten dat de consument van de brieven geen kennis heeft kunnen nemen. De brief van 17 juli 2007 is voor akkoord getekend door de consument. Met betrekking tot de door de consument overgelegde foto’s wijzen we erop dat die een aantal jaren geleden zijn gemaakt. De door de consument overgelegde foto’s van diverse andere standplaatsen op het terrein zijn gemaakt tijdens renovatie en sloop; het gaat hier om incidentele en tijdelijke situaties. Overigens doen die foto’s niet ter zake. Het gaat om de standplaats van de consument.  De door de consument overgelegde verklaringen van mederecreanten zeggen mogelijk iets over de persoon van de consument, maar zeggen niets over de situatie op en rond de standplaats, met name de opslag van materialen en het aanzien.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   We hebben bij brief van 29 september 2010 op dezelfde gronden als nu de overeenkomst met de consument opgezegd tegen 31 december 2010. Omdat die brief pas op 1 oktober 2010 aangetekend is verzonden en is bezorgd bij de consument en pas op 4 oktober 2010 via de mail aan hem bekend is gemaakt hebben we aan deze brief geen gevolgen verbonden, omdat de opzegtermijn van drie maanden niet in acht was genomen. Wel hebben we bij brief van 1 oktober 2010 de consument erop gewezen dat hij zich niet heeft gehouden aan de op 3 september 2010 gemaakte afspraak om alle overtollige en niet op de standplaats behorende materialen voor 1 oktober 2010 te verwijderen. Dat was echt de allerlaatste waarschuwing. Deze brief van 1 oktober 2010 is de schriftelijke waarschuwing, die ten grondslag ligt aan de opzegging van 27 september 2011. De foto’s die de consument in september 2011 van zijn standplaats heeft gemaakt laten slechts een deel, dat wil zeggen het goede deel, van zijn standplaats zien. De twee door ons overgelegde verklaringen van vrouwelijke mederecreanten betreffen geen incidentele situaties. Er zijn zelfs mederecreanten bedreigd door de consument. Die recreanten durven geen schriftelijke verklaring te geven.  De niet tijdige betaling van de factuur heeft alleen betrekking op het staangeld voor 2011.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   Bij brief van 27 september 2011 heeft de ondernemer de overeenkomst met de consument opgezegd op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 3 sub a en b van de Recronvoorwaarden. Het gaat hier, zo heeft de commissie uit de door de ondernemer overgelegde stukken opgemaakt, om de Recronvoorwaarden Landrecreatie 1987. Die voorwaarden waren ten tijde van de opzegging echter niet meer van kracht en zijn vervangen door de sinds 1 januari 2008 geldende Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen. Anders dan de consument heeft gesteld brengt dit niet mee dat reeds om die reden geen sprake is geweest van een rechtsgeldige opzegging. De Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen bevatten immers in artikel 10 lid 3 sub a een nagenoeg gelijkluidende bepaling als artikel 12 lid 3 sub a en b van de Recronvoorwaarden Landrecreatie 1987. De commissie gaat er dan ook van uit – en dat is voor de consument blijkens de brief van zijn advocaat van 1 november 2011 ook duidelijk geweest – dat de ondernemer toepassing heeft willen geven aan het bepaalde in artikel 10 lid 3 sub a van de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen.   Op grond van artikel 10 lid 3 sub a van de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen kan de ondernemer de overeenkomst schriftelijk opzeggen, indien de recreant ondanks voorafgaande schriftelijke waarschuwing de verplichtingen uit de overeenkomst, de regels in de bijbehorende informatie en/of de overheidsvoorschriften niet of niet behoorlijk naleeft, dan wel overlast aan de ondernemer en/of andere gasten bezorgt, dan wel de goede sfeer op of in de directe omgeving van het terrein bederft.   De commissie stelt vast dat de opzegging, zoals bij brief van 29 september 2010 gedaan door de ondernemer, geen rechtsgevolg heeft gehad om de reden zoals ter zitting door de ondernemer uiteengezet. De overeenkomst met de consument is vanaf 1 januari 2011 op de gebruikelijke wijze voortgezet. In dit licht bezien komt aan de brief van de ondernemer van 1 oktober 2010, waarin wordt gesproken over een allerlaatste waarschuwing, niet de betekenis toe van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 10 lid 3 sub a van de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen. Die brief had immers aan kracht en betekenis ingeboet nadat de overeenkomst met de consument, ondanks de schriftelijke opzegging van 29 september 2010, op de gebruikelijke wijze vanaf 1 januari 2011 werd voortgezet. Hierbij heeft de commissie mede in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat de consument op de hoogte was van de reden waarom de overeenkomst, ondanks de schriftelijke opzegging op 29 september 2010, vanaf 1 januari 2011 op de gebruikelijke wijze is voortgezet. Overigens is het nog maar de vraag of de brief van 1 oktober 2010 strikt genomen als een schriftelijke waarschuwing kan worden aangemerkt. De brief zelf bevat de waarschuwing niet. Wel wordt in de brief verwezen naar afspraken die op 3 september 2010 met de consument zouden zijn gemaakt en op een waarschuwing die toen zou zijn gegeven, maar gesteld noch gebleken is dat die waarschuwing toen ook schriftelijk is vastgelegd.   Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de commissie van oordeel dat van een schriftelijke waarschuwing voorafgaand aan de opzegging op 27 september 2011, zoals in artikel 10 lid 3 sub a van de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen wordt vereist, geen sprake geweest. Daaruit volgt dat deze opzegging van de overeenkomst niet rechtsgeldig, dat wil zeggen niet conform de Recronvoorwaarden, heeft plaatsgevonden, zodat het rechtsgevolg – beëindiging van de overeenkomst met ingang van 1 januari 2012 – niet is ingetreden.   De klacht is derhalve gegrond. De commissie zal bepalen dat de overeenkomst met de consument vanaf 1 januari 2012 is blijven voortbestaan.   Ten overvloede overweegt de commissie nog het volgende.   De commissie begrijpt dat de belangrijkste reden voor de ondernemer voor de opzegging van de overeenkomst op 27 september 2011 is geweest de aantasting van de standplaats en het terrein door de opslag van diverse, waaronder brandgevaarlijke en milieubelastende, materialen door de consument op en in de nabijheid van zijn standplaats. In dit verband hebben beide partijen diverse foto’s in het geding gebracht, waaronder foto’s die recentelijk, dat wil zeggen kort voorafgaande aan de opzegging van de overeenkomst op 27 september 2011, zijn genomen. Aan de hand van de door de consument overgelegde foto’s is voor de commissie onvoldoende komen vast te staan dat, zoals de consument stelt, van een aantasting van het aanzien van zijn standplaats en het terrein geen sprake was, althans sprake was een incidentele en tijdelijke situatie. Daarbij wijst de commissie er in de eerste plaats op dat de ondernemer onweersproken heeft gesteld dat de consument al vanaf 2007 is aangesproken op de opslag van diverse, waaronder ook brandgevaarlijke en milieubelastende, materialen op zijn terrein, die niets met het gebruik van de standplaats van doen hebben. Voorts heeft de ondernemer ter zitting gesteld dat de door consument van zijn standplaats overgelegde foto’s slechts een deel van de standplaats laten zien, hetgeen niet althans onvoldoende is weersproken. Daartegenover heeft de ondernemer diverse foto’s overgelegd, waarvan niet in geschil is dat die betrekking hebben op de standplaats van de consument en die in augustus en/of september 2011 zijn genomen. Die foto’s bevestigen het beeld van een uitermate rommelig aanzien met de opslag van diverse materialen, die met het gebruik van de standplaats niets van doen hebben. Zeker waar het betreft de opslag van brandbare en milieubelastende materialen stelt de ondernemer zich terecht op het standpunt dat dit ontoelaatbaar is. Ter zitting heeft consument nog aangegeven dat hij altijd in gesprek heeft willen gaan met de ondernemer over dit onderwerp. De commissie wijst er evenwel op dat over de door de ondernemer gehanteerde regels en de gestelde eisen op dit punt, waarvan niet is gebleken dat die onredelijk zijn, een gesprek niet zinvol is. Waar het om gaat is dat de consument zijn standplaats in een zodanige staat brengt, dat van aantasting van het aanzien daarvan geen sprake meer is, zoals door de ondernemer terecht wordt verlangd.   Voor wat betreft het gedrag van de consument op het terrein leveren de over en weer overgelegde verklaringen een niet eenduidig beeld op. De twee door de ondernemer overgelegde verklaringen van (vrouwelijke) mederecreanten, hoezeer ook het daarin beschreven gedrag van de consument verwerpelijk is, zijn echter onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat de consument overlast bezorgt dan wel de goede sfeer op het terrein bederft, die een opzegging van de overeenkomst rechtvaardigen.   Voor wat betreft het niet tijdig betalen van de huurprijs is ter zitting, anders dan in de opzeggingsbrief van 27 september 2011 staat vermeld, gebleken dat dit slechts betrekking heeft op het jaar 2011. Dat is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de consument in zoverre de verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt.   Beslissing   De commissie bepaalt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst na 1 januari 2012 is blijven voortbestaan.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 50,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 90,–.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 9 maart 2012.