Overeenkomst opzeggen binnen 2 maanden na aangaan overeenkomst

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Opzeggen en annuleren    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 2743/11308

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Overeenkomst kan zonder opzegtermijn worden beëindigd. Reeds betaalde kosten voor opvang moet ondernemer terugbetalen.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de vraag of de consument naar aanleiding van gedane opzegging(en) recht heeft op terugbetaling. 

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. Samengevat weergegeven voert de consument het volgende aan. De consument verlangt teruggave van € 120, – voor het voor de opvang van haar dochter [naam] op woensdagmiddagen in april 2019 door haar betaalde bedrag. De ondernemer houdt haar ten onrechte aan een maand opzegtermijn. De consument had eind maart 2019 de opvang van haar dochter op de woensdagmiddag opgezegd. De gastouder heeft toen laten weten dat zij de opvang op woensdagmiddag voor de zoon [naam] van de consument ook niet meer kon doen. Zij heeft de opvang van [naam] op de woensdagmiddag met onmiddellijke ingang stop gezet. Er was dus ineens geen opvang meer voor [naam] op de woensdagmiddag in april. De consument heeft voor de maand april alternatieve opvang voor haar zoon moeten regelen. De consument dient zich wel aan de opzegtermijn te houden, maar de gastouder niet; dat bevreemdt de consument. Ter zitting heeft de consument nog aangevoerd dat in de overeenkomst voor beide partijen een opzegtermijn is opgenomen. Zij is het er niet mee eens dat zij voor [naam] moet betalen, terwijl de gastouder per direct heeft opgezegd. De consument is het niet eens met het verweer dat uit een WhatsApp bericht van de gastouder van 27 maart 2019 zou blijken dat er voor haar zoon wel opvang was in april. Dit moet volgens de consument anders worden gelezen. Dit hield niet in dat de gastouder toch wilde opvangen respectievelijk terug wilde komen op de opzegging, maar strekte ertoe zekerheid te krijgen of de consument wat anders had weten te regelen voor de opvang. Zo niet, dan had de gastouder eventueel toch wat kunnen regelen. De opzegging is dus feitelijk per direct gedaan. Voor de maand april is het minimum aantal uren voor beide kinderen in rekening gebracht. De consument heeft de door de ondernemer in rekening gebrachte bedragen betaald met uitzondering van een bedrag van € 50,- aan bureaukosten. De consument is, mits er een gecorrigeerde nota met een juiste tenaamstelling komt, bereid dit bedrag alsnog te voldoen. 

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. Samengevat weergegeven voert de ondernemer het volgende aan. Als gastouderbureau is de ondernemer onpartijdig. De door beide partijen ondertekende overeenkomst, is leidend. Uit die overeenkomst vloeien betalingsverplichtingen van de consument voort. Er staat nog een bedrag van € 50,– open, de zogenoemde bureaukosten. Dit bedrag was, ongeacht het aantal afgenomen uren, elke maand verschuldigd. De consument heeft daarnaast een betalingsverplichting voor het minimum aantal uren opvang in de overeenkomst (te weten 145). Deze uren worden in elk geval maandelijks in rekening gebracht, ongeacht of er minder uren opvang zijn geweest, indien de ouder daar zelf voor heeft gekozen. De klacht van de consument ziet op de factuur betreffende opvanguren in de maand april. Deze klacht dient ongegrond te worden verklaard. De consument heeft op 21 maart 2019 de opvang opgezegd voor haar dochter op de woensdagen. De gastouder heeft dit doorgevoerd en daarbij rekening gehouden met een in het contract opgenomen opzegtermijn van een maand. De facturatie is conform de overeenkomst. De gastouder heeft in eerste instantie weliswaar aangegeven het niet te zien zitten om op woensdag alleen voor de zoon van de consument opvang te bieden, doch zij heeft dit direct weer ingetrokken en te kennen gegeven dat zij op 27 maart 2019 en de woensdagen erna beschikbaar was voor de opvang. De consument heeft er uiteindelijk zelf voor gekozen geen gebruik te maken van de geboden opvang. Dit ontslaat de consument niet van haar betalingsverplichting voor het minimaal aantal af te nemen uren en waarvoor bij opzegging een opzegtermijn van een maand van toepassing is. Er is geen reden de opzegtermijn van [naam] te compenseren met die van [naam]. De ondernemer verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren, te oordelen dat het juiste aantal uren in rekening is gebracht en merkt op dat de consument nog een bedrag van € 50,- aan bureaukosten over de maand april 2019 verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente. Ter zitting heeft de ondernemer het volgende aangevoerd. Volgens de overeenkomst dient de opzegging schriftelijk te gebeuren, dat had de ondernemer toen nog niet gedaan. Partijen zaten na de opzegging van de opvang op woensdagen van de dochter nog in de overlegfase over de opvang van de zoon, met alle emotie(s) van dien. Binnen een paar dagen is de mondelinge opzegging door de gastouder van de opvang voor de zoon teruggedraaid. Er is dus uiteindelijk geen sprake geweest van een opzegging door de gastouder volgens de overeenkomst. Op 27 maart 2019 heeft de gastouder aan de consument gevraagd of zij [naam] moest ophalen, waarop de consument heeft geantwoord dat dat niet nodig was en voor 3 en 10 april 2019 ook niet. De gastouder heeft dus aangegeven beschikbaar te zijn. Van een weigering tot opvang, zoals de consument stelt, is daarom geen sprake geweest. Voor het in de overeenkomst opgenomen minimum aantal uren dient dus betaald te worden. Om water bij de wijn te doen, heeft de gastouder 3 en 4 april en tweede Paasdag 2019 niet in rekening gebracht. 

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en hetgeen ter zitting nog naar voren is gebracht overweegt de commissie het volgende. De consument heeft ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk en herhaaldelijk bevestigd dat de klacht – uitsluitend – betrekking heeft op hetgeen zij voor de woensdagen in april voor [naam] heeft betaald. De klacht heeft aldus geen betrekking op het verschuldigd zijn van bureaukosten ad € 50,- en evenmin op de betaling voor [naam]. Tussen partijen staat vast dat de consument de opvang van [naam] op 21 maart 2019 heeft opgezegd. De klacht heeft geen betrekking op het aspect dat de opzegtermijn volgens de ondernemer pas ingaat op de eerste dag van de maand na de opzegging, doch stelt – uitsluitend – de vraag aan de orde of de ondernemer een beroep kan doen op de in de overeenkomst opgenomen opzegtermijn van één maand nu de gastouder zelf bij haar opzegging geen opzegtermijn in acht heeft genomen. Of de opvang voor de zoon daadwerkelijk is opgezegd is onduidelijk; de ondernemer veronderstelt overigens ten onrechte dat een gastouder uitsluitend schriftelijk kan opzeggen. De initiële reactie van de gastouder heeft er in ieder geval – begrijpelijkerwijs – toe geleid dat moeder voor de zoon direct andere opvang heeft geregeld en geen gebruik heeft gemaakt van de kennelijk uiteindelijk wel weer aangeboden opvang van de zoon. Ten aanzien van de aan de commissie voorgelegde vraag of de consument bij de beëindiging van de opvang van [naam], door de ondernemer aan een contractuele opzegtermijn kan worden gehouden heeft het volgende te gelden. Bepalend voor de verhouding tussen partijen is hetgeen zij met elkaar zijn overeengekomen. In beginsel staat het partijen immers vrij om een overeenkomst te sluiten met wie zij wensen en met de inhoud die zij wensen, een en ander behoudens uit de wet voortvloeiende voorschriften en beperkingen. Als partijen de overeenkomst hebben gesloten, zijn zij aan de afspraken gebonden. De algemene voorwaarden van Gastouderbureau [naam] maken onderdeel uit van de overeenkomst. De enkele omstandigheid dat daarin alleen voor de consument een opzegtermijn is opgenomen en dit kennelijk niet geldt voor de ondernemer, is op zichzelf beschouwd dus geen reden om de ondernemer een beroep op die opzegtermijn te ontzeggen. Niettemin dient in de onderhavige zaak de klacht van de consument over het beroep van de ondernemer op die opzegtermijn gegrond te worden verklaard. De ondernemer heeft bij herhaling gewezen op de afspraken tussen partijen in de op 8 februari 2019 tussen partijen gesloten overeenkomst. In deze overeenkomst is opgenomen dat deze is ingegaan op 8 februari 2019. Blijkens artikel 3 lid 1 van de door de ondernemer op die overeenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden wordt een proeftijd gehanteerd van 2 maanden en kan in deze periode zowel de gastouder als de ouder de overeenkomst, zonder opzegtermijn, beëindigen. Aan deze bepaling zijn beide partijen dan ook gebonden. Nu de overeenkomst kennelijk is ingegaan op 8 februari 2019 en de opzegging plaatsvond op 21 maart 2019, en dus binnen twee maanden na de aanvang van de overeenkomst, kon de consument deze overeenkomst zonder opzegtermijn beëindigen. De ondernemer heeft de consument derhalve reeds daarom ten onrechte gehouden aan doorbetaling van de opvangkosten voor [naam] voor de woensdagmiddag voor de maand april 2019. De commissie overweegt – mogelijk ten overvloede – voorts dat de reacties van zowel de gastouder als de ondernemer inzake de opvang van [naam] (naar aanleiding van de opzegging van opvang inzake [naam] ronduit verwarrend waren. Er is in dit opzicht niet gehandeld overeenkomstig datgene wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam ondernemer in de kinderopvang mag worden verwacht. Een onverkort beroep op de betalingsverplichting voor beide kinderen ligt naar het oordeel van de commissie ook om die reden niet voor de hand. De klacht is gelet op het voorgaande gegrond. De ondernemer dient hetgeen door de consument voor de opvang van [naam] op de woensdagen in april 2019 is betaald, terug te betalen. De consument vordert € 120,–. Dit bedrag is toewijsbaar. Voorzover de ondernemer beoogde een tegenvordering in te stellen ten aanzien van het door de consument vooralsnog onbetaald gelaten bedrag van € 50,– bureaugeld over april 2019, dient de ondernemer in die vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, nu deze tegenvordering geen betrekking heeft op de dienst waarover het geschil gaat zoals vereist in artikel 12 van het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang. De consument heeft overigens – als hiervoor weergegeven – toegezegd het bureaugeld alsnog te voldoen. Hetgeen verder nog is aangevoerd kan onbesproken blijven, nu dit niet tot een andere beslissing zal leiden.

Nu de klacht gegrond wordt verklaard, dient de ondernemer het door de consument betaalde klachtengeld van € 25,– aan haar te vergoeden. Het totaal door de ondernemer aan de consument te vergoeden bedrag bedraagt dan ook (€ 120,– + € 25,–) € 145,–.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

  • verklaart de klacht van de consument gegrond;
  • bepaalt dat de ondernemer aan de consument binnen twee weken na verzending van dit bindend advies aan de consument dient (terug) te betalen een bedrag van € 145,–;
  • verklaart de ondernemer in zijn tegenvordering niet-ontvankelijk;
  • wijst af het anders of meer gevorderde.

Aldus beslist op 17 januari 2020 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer mr. P.P. van der Neut en de heer drs. T. Blom, waarbij mevrouw mr. B.J. van Gent als plaatsvervangend secretaris fungeerde.