Commissie: Garantiewoningen
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
20993/33325
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Dit geschil vloeit voort uit een aannemingsovereenkomst. De ondernemer heeft werkzaamheden voor consument verricht en installaties gemonteerd. Partijen zijn na afloop niet met elkaar eens over de volgende punten: het naar behoren functioneren van de installaties, of consument voor één of twee installaties heeft betaald en wat er is afgesproken rondom de temperatuurverlaging. Er is een deskundige die de situatie bekeken heeft en daarvoor een rapport heeft opgesteld. Hierin is vastgesteld dat de installaties wel functioneren, maar de temperatuurverlaging niet wordt bereikt. Ook staat er in dat consument niet genoeg heeft aangetoond waarom hij meent dat hij voor twee installaties heeft betaald. De arbiters verklaren de klacht van consument ten dele gegrond.
De uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. A.G.M. Zander [plaatsnaam], mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk domicilie kiezende te [plaatsnaam] en de heer mr. C.J.J. Havermans te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst van arbitrage, zoals vervat in de algemene voorwaarden van eiser. Daarin is in art. 4 bepaald: “Op de dienstverlening van [naam advocatenkantoor] is de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur van toepassing, waarvan op aanvraag een exemplaar zal worden toegezonden”. Eiser heeft verweerder bij e-mails van 20 oktober 2021 en 1 november 2021 laten weten de kwestie te zullen voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Verweerder heeft in de onderhavige procedure verweer gevoerd en de bevoegdheid van de commissie niet bestreden. Bovendien heeft hij het vragenformulier van de commissie ondertekend. Door deze ondertekening heeft hij verklaard zich te onderwerpen aan de bepalingen van het reglement.
Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten, is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van eiser hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser heeft werkzaamheden verricht voor verweerder. Daarvoor heeft hij verweerder declaraties toegezonden, die tot een bedrag van in totaal € 4.035,50 onbetaald zijn gelaten.
Verweerder erkent de vorderingen. Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen; afgesproken is dat eiser een bedrag van € 435,50 zou crediteren en dat verweerder het restantbedrag van € 3.600,– zou voldoen in vier termijnen van € 900,–. Ook na diverse herinneringen en aanmaningen is verweerder deze betalingsregeling niet nagekomen.
Eiser verzoekt de commissie – naar de commissie begrijpt – verweerder te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag van € 3.600,–.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Verweerder heeft geen overeenkomst met eiser gesloten. Hij ontving alleen facturen.
Tijdens elk gesprek leek eiser erg onoplettend en met elke nieuwe afspraak was hij telkens gedesoriënteerd, hoewel de zaak niet erg ingewikkeld was. Er werd weinig gedaan voor verweerder.
Verweerder had het gevoel dat eiser tijd rekte en gebruik maakte van de onwetendheid van verweerder. De zaak had veel eenvoudiger kunnen worden opgelost.
Verweerder verwijt eiser oneerlijk gedrag.
Verweerder wil eiser afbetalen met een bedrag van € 100,– per maand.
Behandeling van het geschil
Op 21 oktober 2022 heeft te Den Haag de behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw [naam] fungerend als plaatsvervangend secretaris.
De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken afgedaan.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Eiser vordert van verweerder betaling van een bedrag van € 3.600,–. Verweerder stelt allereerst dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Op grond van de stukken staat vast dat eiser verweerder op 9 juni 2020 een opdrachtbevestiging heeft toegestuurd, die door verweerder voor akkoord is ondertekend. In het vragenformulier van de commissie maakt verweerder melding van een besloten vennootschap, terwijl de opdrachtbevestiging uitgaat van een eenmanszaak. Voor zover verweerder bedoelt te stellen dat met de besloten vennootschap geen overeenkomst is gesloten, is deze stelling voor de beslissing van dit geschil niet van belang, omdat het geschil aanhangig is gemaakt tegen verweerder als natuurlijk persoon (eenmanszaak). Bovendien heeft verweerder deze stelling niet nader onderbouwd, zodat de commissie deze ook om die reden passeert.
Vast staat voorts dat eiser aan verweerder een aantal declaraties heeft toegezonden, die verweerder ook na diverse herinneringen onbetaald heeft gelaten. Uit de e-mailwisseling tussen partijen blijkt dat uiteindelijk is afgesproken dat verweerder het – na creditering – openstaande bedrag van € 3.600,– zou aflossen in vier termijnen van € 900,–. Eiser heeft onweersproken gesteld dat verweerder deze betalingsregeling – ondanks herhaalde aanmaning – niet is nagekomen.
De commissie constateert verder dat in de opdrachtbevestiging de financiële consequenties van de dienstverlening duidelijk zijn vastgelegd en dat eiser de verrichte werkzaamheden heeft gedeclareerd tegen het afgesproken tarief. Van oneerlijk gedrag van eiser is de commissie niet gebleken.
Verweerder heeft de declaraties niet inhoudelijk betwist; hij heeft in de onderhavige procedure geen concrete bezwaren geuit tegen de gedeclareerde werkzaamheden. Verweerder heeft voorts zijn verwijten dat eiser erg onoplettend en gedesoriënteerd was en tijd rekte, niet feitelijk onderbouwd. Bovendien is niet duidelijk of deze verwijten betrekking hebben op de declaraties waarvan eiser thans betaling vordert; uit de e-mail van 29 juni 2021 leidt de commissie af dat deze verwijten zien op een andere zaak waarin eiser verweerder kennelijk ook heeft bijgestaan.
De commissie begrijpt voorts dat verweerder zich erover beklaagt dat eiser niet het door verweerder gewenste resultaat heeft bereikt. Dit betekent echter niet dat verweerder niet voor de door eiser verrichte werkzaamheden hoeft te betalen. Immers, bij de uitvoering van de opdracht is sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. Niet gebleken is dat eiser zijn inspanningsverplichting niet is nagekomen.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat eiser in deze niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De commissie zal dan ook bepalen dat verweerder het openstaande bedrag van € 3.600,– aan eiser dient te voldoen.
De commissie zal voorts verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt beslist als volgt.
Beslissing
De commissie:
– veroordeelt verweerder om aan eiser te voldoen een bedrag van € 3.600,-;
– bepaalt dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiser vastgesteld op € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
– wijst het meer of anders verzochte af.