Rechtsverwerking; consument heeft geen of onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de consument het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat sprake was van een definitieve afrekening

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Jaarafrekening    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 62248

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil  

Het geschil betreft de door de ondernemer op de jaarafrekening 2010-2011 in rekening gebrachte bedragen wegens het verbruik van gas.    De consument heeft op 22 juni 2011 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   De consument maakt bezwaar tegen de eindafrekening van 9 juni 2011 waarbij aan haar een bedrag van € 3.834,43 wegens het verbruik van gas in rekening wordt gebracht. De consument kan het in rekening gebrachte verbruik van 7515 m3 niet plaatsen en vermoedt dat het misverstand is ontstaan doordat haar gasmeter recent is vervangen. De consument woont alleen. Drie jaar geleden heeft de consument nog een bedrag van € 1.500,– terugontvangen. De door haar ontvangen rekening wegens het verbruik van elektriciteit is na het vervangen van de elektriciteitsmeter ook erg hoog. De woning van de consument is goed geïsoleerd en is voorzien van een HR-ketel. De consument heeft een WAO-uitkering en is niet in staat het openstaande bedrag te betalen. Mogelijk is sprake van een misverstand. De consument heeft al jaren een andere leverancier dan de ondernemer voor de levering van elektriciteit. Zij is kortstondig van gasleverancier gewisseld, maar na enkele maanden weer naar de ondernemer teruggekeerd. De consument is er stellig van overtuigd dat in het voorjaar van 2011 ook de gasmeter is vervangen. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De consument wilde de meter wel laten maar heeft daarvan afgezien omdat deze was vervangen. De consument hoort de ondernemer zeggen dat de gasmeter niet is vervangen en moet erkennen dat de hoogte van de meterstand niet wijst op de aanwezigheid van een nieuwe meter. De nota van 2 februari 2010 was een eindnota en de consument mocht daaruit afleiden dat het verleden daarmee was afgekaart. De consument heeft nooit de meterstanden aangeleverd omdat ze daartoe fysiek niet in staat is. De onjuiste meteropname in 2008 en het te lage voorschot hebben de consument in de problemen gebracht.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De bijbetaling op de jaarnota van 9 juni 2011 wordt veroorzaakt door het gasverbruik. Op 30 januari 2006 is de overeenkomst met de ondernemer ingegaan. De beginstand was 34.617 m3. Op 14 juni 2008 factureert de ondernemer de jaarafrekening van 2008. De daarop gehanteerde meterstanden zijn op 6 mei 2008 opgenomen door een meteropnemer. Vermoedelijk is er bij deze meteropname iets misgegaan, want er wordt een meterstand van 36.981 m3 genoteerd en een verbruik van 210 m3 in rekening gebracht. Op 4 mei 2009 neemt de ondernemer de meterstand op: 41.049 m3. De ondernemer stuurt de consument een brief met het verzoek om de stand te controleren. De ondernemer ontvangt geen reactie van de consument en de meterstand wordt vervolgens geschat op 37.212 m3 waardoor er slechts 234 m3 gas in rekening wordt gebracht. In december 2009 ontvangt de ondernemer het bericht dat de consument overstapt naar en andere gasleverancier. De ondernemer beëindigt het contract en hanteert daarbij een geschatte meterstand van 37.306 m3. Op 2 februari 2010 factureert de ondernemer de eindafrekening.  In februari 2010 ontvangt de ondernemer een nieuwe aanmelding van de consument per 18 februari 2010. De meterstand wordt geschat op 37.373 m3. Op 9 juni 2011 neemt de ondernemer de meterstand op: 44.855 m3. Dit leidt tot de betwiste jaarafrekening van 9 juni 2011. De ondernemer betwist dat de gasmeter is verwisseld. Alleen de elektriciteitsmeter is verwisseld. Op verzoek van de consument wordt het voorschot verlaagd naar € 80,– per maand. In de voorafgaande jaren is een te laag verbruik in rekening gebracht en een te laag voorschot van € 40,– in rekening gebracht. De meterstanden zijn na de foutieve meteropname in 2008 geschat op basis van deze opname en dat heeft geleid tot een grote naheffing. De jaarafrekening van 9 juni 2011 heeft te gelden als een ondubbelzinnige aanspraak van de ondernemer op niet eerder afgerekend energieverbruik. Omdat op de jaarafrekening van 9 juni 2011 verbruik in rekening wordt gebracht dat langer dan 3 jaar geleden is afgenomen heeft de ondernemer een nieuwe berekening gemaakt en het verbruik van 1 juni 2007 tot 2 mei 2011 gelijk verdeeld over de jaren. Op die manier heeft de ondernemer de nieuwe meterstand per 8 mei 2008 vastgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de graaddagen methode. Dit heeft geleid tot een creditfactuur van 14 november 2011 ten bedrage van € 963,78. Het gasverbruik van de consument is ongeveer 2000 m3 per jaar. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Ook een eindafrekening mag worden gecorrigeerd als daarop is uitgegaan van geschatte standen. Zie artikel 13 van de Algemene Voorwaarden. De ondernemer heeft het voorstel gedaan om 10% van het openstaande bedrag te crediteren en een soepele betalingsregeling te treffen. De ondernemer is bereid het openstaande bedrag te fixeren op een bedrag van € 2.500,– en een aflossingsregeling met een duur van meer dan 2 jaar te treffen.   Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.   Het onderhavige geschil betreft de vraag of en zo ja in hoeverre de consument gehouden is het saldo van de jaarafrekening van 9 juni 2011, na creditering met een bedrag van € 963,76, te voldoen.   Het onderhavige geschil kenmerkt zich doordat als gevolg van een kennelijk onjuiste meteropname in 2008, waarbij een te lage meterstand is opgenomen, de consument een aantal jaren daarna slechts een fractie van het werkelijke verbruik in rekening is gebracht door middel van te lage voorschotbedragen. Dit heeft geresulteerd in een forse naheffing bij de jaarafrekening van 9 juni 2011, welke later met toepassing van artikel 7: 28 BW is gecorrigeerd.   De consument die slechts een WAO-uitkering ontvangt is niet in staat de naheffing te betalen, maar betwist ook het in rekening gebrachte verbruik en beroept zich ook op het feit dat zij gelet op de eindafrekening van 2 februari 2010 erop mocht vertrouwen dat daarmee haar betalingsverplichting definitief was vastgesteld. Voor zover dat laatstgenoemde verweer als een beroep op rechtsverwerking moet worden aangemerkt, wordt dit door de commissie verworpen. Door de consument zijn geen of onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de consument het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat sprake was van een definitieve afrekening. Niet duidelijk is geworden waarom de consument niet in staat zou zijn geweest zelf de meterstanden te – laten – controleren, in welk geval het haar duidelijk had kunnen zijn dat de gehanteerde meterstand onjuist was. De afrekening was weliswaar in lijn met eerdere aan haar gezonden afrekeningen, maar het daarop in rekening gebrachte verbruik was dermate laag dat daaruit evenmin een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden gebaseerd dat de rekening een definitief karakter droeg.      De stellingen van de consument dat de meter is vervangen en dat het verbruik dat in rekening wordt gebracht te hoog is, worden door de commissie verworpen. Van enig bewijs dat de gasmeter is verwisseld is geen sprake en van een gemotiveerde betwisting van de meterstand is evenmin sprake. De consument heeft de meter niet laten ijken.   Een en ander laat overigens onverlet dat de huidige situatie te wijten is aan een initiële fout van de ondernemer. Gelet hierop is de commissie van mening dat door de ondernemer niet onverkort aanspraak kan worden gemaakt op het volledige openstaande bedrag en evenmin aanspraak kan maken op betaling ineens. De ondernemer heeft dat ook ingezien en ter zitting haar vordering beperkt tot een bedrag van € 2.500,– en een langdurende betalingsregeling toe te staan.   Dit voorstel van de ondernemer komt overeen met de oplossing die de commissie in dit geschil voor ogen staat.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing   De commissie stelt vast dat de consument uit hoofde van de jaarafrekening van 9 juni 2011 een bedrag van € 2.500,– aan de ondernemer is verschuldigd.    De ondernemer treedt met de consument in overleg over een afbetalingsregeling met een periode van meer dan 24 maanden.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water, op 26 januari 2012.