Reis naar Hurghada in Egypte: geen kosteloze annulering

De Geschillencommissie




Commissie: Reizen    Categorie: Beëindiging    Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 100221

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 29 september 2015 met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor zes personen naar Hurghada in Egypte met verblijf in een hotel op all inclusive basis voor de periode van 27 december 2015 t/m 3 januari 2016 voor de som van € 4.726,50.

Klager heeft op 8 december 2015 de klacht voorgelegd aan de reisorganisator.

Standpunt van klager

Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt en is uitgebreid beschreven in aan partijen bekende brieven respectievelijk e-mails aan de reisorganisator.

Nadat de reis was geboekt was sprake van bomaanslagen in Egypte. Dit was beangstigend en daarom wilde men niet naar Egypte reizen. In eerste instantie kon niet worden omgeboekt, maar uiteindelijk werd dit na een klacht alsnog akkoord bevonden. Maar toen was er in de geplande periode in dezelfde prijsklasse geen zonvakantie meer te boeken en het alternatief (stedentrip met het gezelschap in die periode en een aanvullende zonvakantie voor twee personen een maand later) werd niet geaccepteerd, waardoor 50% annuleringskosten in rekening werden gebracht.

Klager verlangt een vergoeding van € 2.502,75, zijnde ten onrechte ingehouden annuleringskosten van 50%.
 
Standpunt van de reisorganisator

Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak als volgt en is uitgebreider beschreven in de aan partijen bekende brieven respectievelijk e-mails aan klager.

In eerste instantie was op 29 september 2015 een reis geboekt naar Sharm el Sheikh in Egypte, maar op 31 oktober 2015 is dit gewijzigd in een reis naar Hurghada in Egypte. Twee-en-een-halve week voor het geplande vertrek wilde klager de reis om boeken naar een andere bestemming of annuleren. Op 8 december hebben we aangegeven dat kosteloos annuleren niet mogelijk was, maar de dag erna – 9 december – hebben we uit coulance besloten dat omboeken naar een andere Middellandse zee-bestemming of intercontinentale bestemming wel mogelijk was mits vertrek in dezelfde week zou plaatsvinden en het reisgezelschap gelijk zou blijven. Toen klager die avond een alternatieve vakantie voorstelde, een stedentrip naar Kopenhagen, is dat op 10 december afgewezen omdat dit niet een Middellandse zee-bestemming is.
Uiteindelijk heeft klager geen geschikte alternatieve bestemming kunnen vinden en is besloten de reis te annuleren tegen annuleringskosten.
Er valt op te wijzen dat op het moment van annuleren – 12 december 2015 – er door het Calamiteitenfonds geen dekkingsbeperking was ingesteld voor Hurghada en dat in de geboekte periode er naar tevredenheid en zonder problemen nar Hurghada zijn uitgevoerd.
Volgens artikel 12 lid 5 ANVR-reisvoorwaarden kan een reis slecht kosteloos worden geannuleerd als er sprake is van een zogenaamde dekkingsbeperking. Daar was geen sprake van en klager heeft zelf besloten de reis geen doorgang te laten vinden.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Voorop moet worden gesteld dat een afspraak bindt en dat overeenkomsten moeten worden nagekomen. Zo kan in beginsel de reisorganisator geen andere invulling aan het reisprogramma geven en zo kan de cliënt niet zonder meer een wijziging in de bestemming of het vertrektijdstip aanbrengen. Evenzo is de reisorganisator gebonden aan afspraken met haar partners. Slechts onder bijzondere omstandigheden is dit anders.
Naast het bepaalde in de ANVR-voorwaarden is in dit kader van belang het bepaalde in artikel 7:503 BW, een wettelijke regeling van dwingend recht, en de uitspraak van het Gerechtshof in Arnhem van 18 mei 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARN:2010:BM4122).
Artikel 7:503 BW luidt als volgt:
1. De reiziger kan de reisovereenkomst te allen tijde met onmiddellijke ingang opzeggen.
2. Indien de reiziger opzegt wegens een aan hem toe te rekenen omstandigheid, vergoedt de reiziger de reisorganisator de schade die deze ten gevolge van de opzegging lijdt. De schadevergoeding bedraagt ten hoogste eenmaal de reissom.
3. Indien de reiziger opzegt wegens een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, heeft hij recht op teruggave of kwijtschelding van de reissom of, indien de reis reeds ten dele is genoten, een evenredig deel daarvan.
Hieruit valt af te leiden dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een voor de reiziger gunstiger positie en dat het risico in bepaalde gevallen van “overmacht” bij de reisorganisator is neergelegd.

Voor de beoordeling of er sprake is van een opzegging wegens een niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid, moeten volgens het Arnhemse gerechtshof alle aangevoerde en juist bevonden omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, in aanmerking worden genomen.
Klager stelt – kort gezegd – dat hij de reis heeft geannuleerd wegens een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, namelijk de dreiging met aanslagen op de bestemming, waartegenover de reisorganisator – kort gezegd – stelt dat er geen redenen waren om de reis te annuleren nu de dreiging met aanslagen betrekking had op andere steden en niet op plaatsen waar toeristen zouden verblijven; er was geen dekkingsbeperking ingesteld door het Calamiteitenfonds en op basis van de ingewonnen informatie was de reisorganisator van oordeel dat het verantwoord was de reis te laten doorgaan.
De commissie overweegt dat het Calamiteitenfonds noch voorafgaand aan het vertrek, noch gedurende de geplande vakantie een dekkingsbeperking heeft ingesteld. De kosten van de annulering worden derhalve niet door het Calamiteitenfonds vergoed. Voor zover de reisorganisator zich erop beroept dat slechts kosteloos geannuleerd had kunnen worden indien het Calamiteitenfonds een dekkingsbeperking had ingesteld, wijst de commissie er op dat het hof in de genoemde uitspraak heeft geoordeeld dat dit een ongeoorloofde beperking inhoudt van de wettelijke aansprakelijkheid van de reisorganisator, in strijd met artikel 7:503 jo 7:513 BW.

De eerste door de commissie te beantwoorden vraag is of de reisorganisator gehouden was op verzoek van klager de reis naar Hurghada kosteloos te annuleren. De vervolgvraag is of klager er aanspraak op kon maken dat hij zijn naar Hurghada geboekte reis voor zes personen verving door een stedentrip voor zes personen gevolgd door een zonvakantie voor twee personen.

Met klager is de commissie van mening dat er twijfel kon bestaan of een reis als de onderhavige gemaakt moest worden gelet op de daaraan verbonden risico’s en de commissie kan zich indenken dat een omboeking door klager en zijn gezin zeer op prijs werd gesteld.
Of het veilig is om een bepaald gebied te bezoeken, of dit wordt ontraden dan wel of er een negatief reisadvies wordt gegeven is in Nederland in handen gelegd van het zogeheten calamiteitenfonds (vgl. www.calamiteitenfonds.nl) waarin vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken een prominente rol is toegekend. In casu heeft er voor de door klager bedoelde periode voor Hurghada geen dekkingsbeperking gegolden. Het betekent dat in de optiek van de leden van het calamiteitenfonds het verantwoord was in die periode naar Hurghada te reizen.

In dit geval was in eerste instantie (op 29 september 2015) een reis geboekt naar Sharm el Sheikh in Egypte, maar op 31 oktober 2015 is dit gewijzigd in een reis naar Hurghada in Egypte. Dezelfde dag is er in Sharm el Sheikh een aanslag geweest op een Russisch vliegtuig. Meer dan een maand later -twee-en-een-halve week voor het geplande vertrek – wilde klager de reis omboeken naar een andere bestemming of kosteloos annuleren. In eerste instantie – op 8 december 2015 – heeft de reisorganisator aangegeven dat kosteloos annuleren niet mogelijk was, maar de dag erna – 9 december 2015 – is aangegeven dat uit coulance is besloten dat omboeken naar een andere Middellandse zee-bestemming of intercontinentale bestemming wel mogelijk was mits vertrek in dezelfde week zou plaatsvinden en het reisgezelschap gelijk zou blijven. In de periode van eind oktober tot begin december 2015 zijn enkele berichten in de media verschenen waaruit af te leiden viel dat buitenlanders met name de Egyptische hoofdstad Cairo zouden moeten mijden, maar is ook duidelijk geworden dat reizigers in toeristenbadplaatsen geen gevaar liepen en heeft er niet opnieuw een aanslag op een vliegtuig plaatsgevonden. Daar komt bij dat er geen sprake was van concrete dreigingen jegens West-Europeanen c.q. Nederlanders.   

Alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, in aanmerking nemend komt de commissie tot het oordeel dat de reisorganisator op 8 december 2015 niet verplicht was om klager kosteloos te laten annuleren of klager een alternatief te bieden aangezien er al langer dan een maand geen concrete dreiging meer bestond. Dat was op 31 oktober 2015 het geval, maar niet meer op 8 c.q. 9 december 2015. Nu de reisorganisator wel een alternatief heeft geboden was dat uit coulance en mocht de reisorganisator daaraan in de visie van de commissie nadere voorwaarden verbinden. In casu moest de alternatieve reis kort gezegd een Middellandse zee-bestemming danwel een intercontinentaal karakter hebben. Naar het oordeel van de commissie zijn dat geen onredelijke beperkingen, want bedacht moet worden dat uitgangspunt is dat ook de reisorganisator jegens haar contractspartners tot nakoming is gehouden.
Klager heeft een eigen invulling aan het geboden alternatief willen geven. Mogelijk zou dat tot reizen hebben geleid die (bijna) evenveel zouden kosten als de oorspronkelijk geboekte reis, maar het moge duidelijk zijn dat een stedentrip naar Kopenhagen niet onder de hiervoor genoemde beperking valt te brengen.

Het vorenstaande impliceert dat de reisorganisator terecht het door klager gewenste alternatief van de hand heeft gewezen.

De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door klager verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 22 maart 2016.