Commissie: Energie
Categorie: Warmte
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
121153
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van de schade als gevolg van een lekkage in het systeem van de stad-verwarming.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Ik heb de ondernemer aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van een lekkage in het systeem van de stadsverwarming. De lekkage vond in mei 2016 plaats pal naast mijn huis. Als gevolg daarvan stond er 10 dagen lang kokend water in mijn kruipruimte. Dat heeft geleid tot een rottende geur in mijn huis en ongedierte, zoals Farao-mieren die in mijn huis kwamen. Tevens is het zand in de kruipruimte verzakt waardoor alles ongelijk loopt en het water bleef hangen in de kruipruimte. Als gevolg daarvan is de riolering gebroken en is alle vuiligheid in mijn kruipruimte gestroomd. De ophanging van de riolering is ook verroest waardoor het een kwestie van tijd zou, aldus de reparateur, eer de riolering weer kapot zou gaan.
Ik ben het niet eens met het rapport d.d. 10 oktober 2018 van de door de ondernemer ingeschakelde deskundige [naam deskundige van bureau [naam bureau]. Het door de ondernemer op basis van dat rapport uitgekeerde schadebedrag van € 5.405,50 is veel te laag. Dit betreft geen onafhankelijke expertise. Bovendien kwam [naam deskundige] de dag voor zijn vakantie in zijn pak en is hij niet eens in de kruipruimte geweest. Slechts op mijn verzoek is hij in de kruipruimte gaan staan en heeft hij een paar foto´s genomen.
Ik wens een schadevergoeding van € 10.750,– zoals begroot door het erkend en gecertificeerd en onafhankelijk [naam aannemersbedrijf] in het expertise-rapport van 12 september 2018. In het bijzonder ben ik het er niet mee eens dat de daarin opgenomen post voor het afgraven en vlaktrekken van de grond in de kruipruimte en het aanbrengen van korreslof schelpen ad € 5.900,– door de ondernemer niet is meegenomen. Ik wens dat de volledige schade wordt vergoed en dat de ondernemer nog € 5.000,– extra uitkeert ter compensatie van gelden schade en vervolgschade.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Als gevolg van het doorroesten van een afsluiter is in de week van 9 tot 14 mei 2016 (week 19) inderdaad een lekkage ontstaan. Na constatering van (heet) water in de kruipruimte is het water in onze opdracht weggepompt en is de breuk hersteld. De werkzaamheden waren afgerond rond 19 mei 2016. De consument heeft de schade voor het eerst pas op 10 november 2017 gemeld. Hij is door ons toen naar de eigen opstaverzekering verwezen en heeft uitleg gekregen over de te volgen procedure. Dit ondanks het feit dat de schade eigenlijk al veel te laat door hem is gemeld, nu ingevolge artikel 20, vijfde lid, van de toepasselijke Algemene Voorwaarden een schade binnen 4 weken na het ontstaan moet zijn gemeld.
Wij hebben vervolgens niets meer gehoord tot 28 juli 2018, de dag waarop de consument ons alsnog aansprakelijk stelde en dezelfde dag waarop de consument een schadeclaim heeft ingediend bij zijn verzekeringsmaatschappij, die de claim vervolgens direct afwees. Dat de opstalverzekering van de consument deze schade niet dekt komt voor zijn rekening en risico.
Desondanks hebben wij direct het onafhankelijke expertisebureau [naam bureau] ingeschakeld, die de schade heeft begroot op € 5.405,50. Ondanks het feit dat ingevolge artikel 20, vierde lid, van de Algemene Voorwaarden de aansprakelijkheid voor zaak schade is beperkt tot € 3.500,– per gebeurtenis, hebben wij uit coulance en geheel onverplicht dat schadebedrag aan de consument uitgekeerd. Hiermee is de consument derhalve ruimschoots tegemoetgekomen en heeft de consument meer gekregen dan waarop hij ingevolge de Algemene Voorwaarden recht op had.
Het expertisebureau [naam bureau] is wel onafhankelijk en deskundig. [naam bureau] heeft rekening gehouden met de bevindingen van [naam aannemersbedrijf] en merkt terecht op dat dat een willekeurige aannemer, zoals [naam aannemer], niet onafhankelijk is. Wij dienen derhalve uit te gaan van wat het onafhankelijk expertisebureau [naam bureau] heeft vastgesteld en niet door een partij die eventueel belang heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden.
Het verschil tussen de herstelofferte van [naam aannemer] en het expertiserapport van [naam bureau] ziet met name op het vlaktrekken van de zandvloer en het aanbrengen van korrels of schelpen, totaal begroot op € 5.900,–, hetgeen volgens expertisebureau [naam bureau] niet noodzakelijk is. [naam bureau] heeft voor isolatie van de bodem een post ad € 990,– opgenomen op basis van een offerte van het bedrijf [bedrijfsnaam] De schadepost ad € 350,– voor het isoleren van de stadverwarmingsleidingen kan niet worden opgevoerd omdat deze leidingen eigendom zijn van ons en de werkzaamheden door ons worden uitgevoerd.
Wij verzoeken de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie stelt allereerst vast dat de consument inderdaad pas op 10 november 2017 de schade heeft gemeld en dat hij de ondernemer pas op 28 juli 2018 aansprakelijk heeft gesteld en derhalve ruimschoots na de in artikel 20, vijfde lid, van de toepasselijke Algemene Voorwaarden geldende termijn van vier weken nadat de schade is opgetreden. De consument heeft hiervoor geen acceptabele verklaring voor gegeven, terwijl niet aannemelijk is dat hij de schade niet eerder heeft kunnen melden. Verder is de totale vergoeding wegens zaakschade in artikel 20, vierde lid, van de Algemene Voorwaarden beperkt tot € 3.500,– per gebeurtenis.
De ondernemer heeft desondanks aansprakelijkheid erkent en de schadeclaim in behandeling genomen en heeft op basis van het rapport van bureau [bureau naam] een schadebedrag van
€ 5.405.50 vastgesteld en uitgekeerd.
De commissie dient te beoordelen of de ondernemer aldus de door de consument geleden schade op goede gronden heeft vastgesteld.
De commissie stelt, gelet op het door de consument gevorderde extra bedrag van € 5.000,– en diens toelichting daarop, vast dat het verschil van mening zich toespitst op het afgraven en afvlakken van de grond en het bedekken met korrels of schelpen en de isolatie van de stadverwarmingsbuizen.
De commissie overweegt allereerst dat hij geen reden ziet om te twijfelen aan de deskundigheid van [naam deskundige] van bureau [bureau naam] en evenmin om aan te nemen dat deze deskundige het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd. Dat [naam deskundige] niet in kruipruimte is geweest maar vanuit de opening de kruipruimte heeft bekeken en foto’s heeft genomen acht de commissie geen reden om het onderzoek ontoereikend te achten.
De commissie ziet verder geen aanleiding om de berekening van de schade in het rapport van 10 oktober 2018 voor onjuist te houden.
Dat de ondernemer in navolging van [naam bureau] de door [naam aannemer] opgenomen post van € 5.900,– voor het afgraven en vlaktrekken van de bodem en het bedekken met korrels of schelpen niet heeft overgenomen acht de commissie niet onredelijk. Deze post wordt door [naam aannemer] in diens rapport slechts gemotiveerd door de tussen haakjes opgenomen opmerking “dit om ongedierte te voorkomen”. Uit het rapport van [naam bureau] wordt voldoende gemotiveerd dat afgraven en vlaktrekken niet nodig is om de grond in de oude toestand te brengen en dat de opgevoerde kosten voor het isoleren van de bodem buitensporig hoog zijn. [naam bureau] onderbouwd vervolgens met verwijzing naar een offerte van het bedrijf [bedrijfsnaam] genoegzaam dat redelijke kosten voor het isoleren van de bodem ten behoeve van de bestrijding van ongedierte € 900,– bedragen.
De commissie deelt voorts de opvatting van de ondernemer dat de schadepost ad € 350,– voor het isoleren van de stadverwarmingsleidingen niet hoeft te worden vergoed omdat deze leidingen eigendom zijn van de ondernemer en de werkzaamheden door de ondernemer kunnen worden uitgevoerd.
Voorts is door de consument niet gesteld welke vervolgschade hij nog verwacht te leiden.
De commissie komt dan ook tot de conclusie dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
De ondernemer is overeenkomstig het reglement van de commissie een bijdrage in de behandelings-kosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit
Mr R.H. Smits, voorzitter, mw. mr J.M. Hoekstra en de heer E.J.C. van Lier, leden, op 7 februari 2019.