Schadeverdeling door commissie bij sollicitatiefraude

De Geschillencommissie




Commissie: Telecommunicatiediensten    Categorie: Fraude    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 236088/240547

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil gaat over sollicitatiefraude. De consument is slachtoffer geworden van fraude door een derde. Deze heeft persoonsgegevens van de consument ontvangen na het plaatsen van een nepvacature op het internet. Met de gegevens van de consument heeft de derde een abonnement met toestel (ter waarde van € 600,-) afgesloten bij de ondernemer. De consument ontving een “werk” toestel op het huisadres. De derde heeft de consument laten weten dat het om een verkeerd toestel zou gaan en heeft verzocht het toestel naar een ander adres toe te sturen. Na dit te hebben gedaan is de consument erachter gekomen dat er sprake is van fraude. De ondernemer zegt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij bij het sluiten van de overeenkomst geen enkele reden had om te twijfelen aan de wil van de consument. De commissie is van oordeel dat van de consument meer oplettendheid had mogen verwacht bij het doen van betalingen en het versturen van de toestel naar de derde. De ondernemer hanteert daarentegen een bedrijfssysteem dat kwetsbaar is voor fraude. Wanneer de ondernemer er voor kiest overeenkomsten te sluiten zonder de identiteit de consument persoonlijk te controleren, ligt het risico wanneer sprake is van fraude bij de ondernemer. De commissie oordeelt naar redelijkheid dat 25 procent van de toestelkosten voor rekening van de consument komt en dat 75 procent van de kosten voor rekening van de ondernemer komt.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil

De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft een overeenkomst die tot stand is gekomen als gevolg van een door een derde
gepleegde fraude.
De consument heeft een bedrag van € 498,00 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt
het standpunt op het volgende neer.
De consument is slachtoffer geworden van fraude door een derde. Deze derde heeft een nepvacature op
het internet geplaatst waarop de consument heeft gereageerd. Als onderdeel van de sollicitatieprocedure
heeft de consument zijn persoonsgegevens, bankrekeningnummer en een kopie van zijn legitimatiebewijs
aan de fraudeur verstrekt. De fraudeur heeft de consument voorgehouden dat hij twee werktelefoons zou
ontvangen. Ook is de consument voorgehouden dat hij de verzendkosten voor die telefoons moest
voorschieten. Daartoe heeft tijdens een Teams-gesprek QR-codes van de fraudeur ontvangen waarmee hij
pinbetalingen kon doen. Wat de consument niet wist, was dat de fraudeur de persoonsgegevens van de

consument gebruikte om een abonnement met toestelkrediet bij (onder andere) de ondernemer af te
sluiten. De pinbetalingen, waarvan de consument dacht dat die zagen op verzendkosten van de telefoon,
betroffen eigenlijk (onder meer) de pinbetalingen die de ondernemer gebruikt als “handtekening” van de
consument (via de online-identificatieservice genaamd “iDIN”). Ook heeft de consument een betaling
gedaan via Ideal. Bij het verrichten van die betalingen, kon de consument echter niet zien dat die
betrekking hadden op het sluiten van een overeenkomst met de ondernemer. Dit werd door de fraudeur
afgeschermd.

Vervolgens heeft de fraudeur de consument, voordat hij het nieuw toestel had ontvangen, laten weten dat
ze hem een verkeerd toestel hadden gestuurd en dat hij het pakket met het toestel, wanneer hij het had
ontvangen, moest opsturen naar een door de fraudeur opgegeven adres. Dit heeft de consument gedaan.
Enige tijd later, ontving de consument een rekening van de ondernemer. De consument heeft toen direct de
ondernemer op de hoogte gebracht van de fraude. De ondernemer was bereid het abonnement te
annuleren en een deel van de toestelkosten (€ 396,00) kwijt te schelden maar wenst nog wel betaling te
ontvangen voor het restant van de toestelkosten (€600,00). De consument is niet bereid dat te betalen en
heeft de zaak voorgelegd aan de geschillencommissie.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern
komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer betoogt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De ondernemer weerspreekt niet dat
de consument slachtoffer is geworden van fraude, maar stelt dat hij bij het sluiten van de overeenkomst
geen enkele reden had om te twijfelen aan de wil van de consument om de overeenkomst te sluiten. De
ondernemer wijst in dit verband op de volgende omstandigheden:
1. De consument heeft een kopie van zijn legitimatie verstrekt;
2. De consument heeft zich geïdentificeerd middels iDIN;
3. De consument heeft een betaling gedaan via Ideal;
4. De consument heeft het toestel in ontvangst genomen;
5. De consument heeft het toestel doorgestuurd naar een door de fraudeur opgegeven adres in plaats
van retour afzender.
Op grond van deze omstandigheden is, volgens de ondernemer, rechtsgeldig een overeenkomst tot stand
gekomen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Zowel
het aanbod als de aanvaarding zijn zogenaamde “rechtshandelingen” en een rechtshandeling vereist een
op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 Burgerlijk
Wetboek (BW).

Tussen partijen is niet in geschil dat er bij de consument niet de wil bestond om met de ondernemer een
overeenkomst te sluiten. Dat kan ook niet omdat de consument niet eens wist dat hij met de ondernemer
een overeenkomst aan het sluiten was.
De vraag is dan of er, ondanks het volledig ontbreken van de wil van de consument om het aanbod van de
ondernemer te aanvaarden – en dus een overeenkomst te sluiten – toch een overeenkomst tot stand kan
zijn gekomen.

Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk dat een overeenkomst tot stand komt terwijl een daarop
gerichte wil van een partij ontbreekt. Artikel 3:35 BW bepaalt namelijk:
“Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder
de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die
ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op
het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
Over de toepassing van deze regel, heeft de Hoge Raad een aantal uitspraken gedaan (HR 28 mei 2021,
ECLI:NL:HR:2021:783 en de daarin genoemde jurisprudentie). De Hoge Raad heeft overwogen dat
wanneer iemand (de fraudeur) door zich valselijk als een ander (de consument) voor te doen iets voor die
ander verklaart, als uitgangspunt geldt dat die ander (de consument) zich tegen degene tot wie de
verklaring is gericht (de ondernemer), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook
wanneer de geadresseerde (de ondernemer) heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de
verklaring wel van die ander afkomstig was. Kort gezegd, een partij kan niet worden gebonden op grond
van een vervalste verklaring.

Deze hoofdregel geldt niet wanneer aan de persoon wiens verklaring is vervalst (de consument) geheel
deels kan worden toegerekend dat de wederpartij (de ondernemer) de vervalste verklaring voor echt heeft
gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Wanneer het bij de wederpartij opgewekte vertrouwen deels kan
worden toegerekend aan de persoon wiens verklaring is vervalst, rust op die persoon ook deels het
(financiële) risico, en voor het andere deel op de bedrogen wederpartij.
De geschillencommissie is in dit geval van oordeel dat aan de consument tot op zekere hoogte kan worden
verweten dat hij onachtzaam is geweest. Met name de betalingen die hij heeft verricht en het verzoek het
ontvangen pakket naar een adres te sturen, zijn zodanig ongebruikelijk dat dat de consument tot nadenken
had moeten zetten.

Daar staat tegenover dat de ondernemer zich bedient van een systeem dat (kennelijk) kwetsbaar is voor dit
soort frauduleuze praktijken. De ondernemer kiest ervoor om met consumentenovereenkomsten te sluiten
zonder dat de identiteit van de consument fysiek wordt gecontroleerd. Dat bij het digitaal afsluiten van een
overeenkomst minder gelegenheid is voor een goede persoonscontrole, ligt in de risicosfeer van de
ondernemer.

Onder deze omstandigheden acht de geschillencommissie het redelijk en billijk dat het bij de ondernemer
gewekte vertrouwen deels, namelijk voor 25%, kan worden toegerekend aan de consument zodat 75% van
de schade voor rekening van de ondernemer dienen te komen. De ondernemer heeft aangegeven dat de
door hem feitelijk geleden schade € 600,00 bedraagt. Derhalve maakt de ondernemer aanspraak op
€ 150,00.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De consument is met betrekking tot het een geschil zijnde toestel aan de ondernemer verschuldigd een
bedrag van € 150,00.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 50,00
aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Een bedrag van € 100,00 (€ 150,00 verminderd met het klachtengeld ad € 50,00) zal aan de ondernemer
worden overgemaakt. Het restant in depot gestorte bedrag van € 498, namelijk € 398,00, wordt aan de
consument gerestitueerd.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten
verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Telecommunicatiediensten, bestaande uit de heer mr. H.F.R.
van Heemstra, voorzitter, de heer drs. H.W. Vrolijk, mevrouw J.M.A. van Haren, leden, op 4 maart 2024