Commissie: Energie Zakelijk
Categorie: Opzeggen en annuleren
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
142564/154702
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil vloeit voort uit een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst op grond waarvan de ondernemer zich heeft verbonden tot het leveren van gas en elektriciteit. De klant heeft een éénjarig vast contract afgesloten bij de leverancier. De leverancier heeft dit contract vervolgens, twee maanden voor afloop van het contract, eenzijdig opgezegd vanwege de stijgende gas- en stroomprijzen op de energiemarkt. De klant was hierdoor genoodzaakt om een nieuw contract bij een andere leverancier af te sluiten tegen een hoger tarief. De aanbieder voert in haar verweer aan dat er geen sprake zou zijn van een contract voor bepaalde tijd tegen een vast tarief. De commissie verwerpt dit verweer en stelt dat de klacht van de klant gegrond is. De leverancier betaalt aan de klant een vergoeding voor de door haar geleden schade.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een of meer tussen partijen totstandgekomen overeenkomst(en) op grond waarvan de ondernemer zich heeft verbonden tot het leveren van gas en elektriciteit, verder ook tezamen aan te duiden als ‘energie’. De levering vond plaats tot eind oktober 2021. Klaagster heeft op 8 oktober 2021 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van klaagster
Het standpunt van klaagster luidt in hoofdzaak als volgt.
Klaagster heeft op 1 januari 2021 een vast contract afgesloten voor één jaar bij de ondernemer. Die heeft dit per 1 november 2021 eenzijdig opgezegd. Klaagster heeft een nieuw contract afgesloten bij een andere leverancier en is daarmee duurder uit. Zij is het niet eens met de eenzijdige opzegging en extra kosten. De hoogte van de kosten is nog onduidelijk, omdat er met een voorschot gewerkt wordt. Pas aan het einde van het leveringsjaar zal dit duidelijk worden. De ondernemer reageert nergens op.
Ter zitting is namens klaagster verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik blijf bij hetgeen ik in de voorgaande zaken ook al heb opgemerkt. De bedenktijd van 14 dagen bij een overstap geldt alleen voor consumenten, niet voor ondernemers, ook niet wanneer dat kleinverbruikers zijn. Ik weet niet of er ondernemers zijn die kleinverbruikende ondernemers ook een bedenktijd gunnen, maar dat is zeker niet in alle gevallen zo.
Ik sta in 14 of 15 dossiers klanten van deze ondernemer bij die allemaal dit probleem hebben gehad. Geen van hen heeft mij ooit verteld dat zij door de ondernemer zijn gebeld om uitleg te krijgen over de bedoeling van de brieven van 29 september en 7 oktober 2021. Het is heel moeilijk om contact te krijgen met de ondernemer. Ik verwijs naar onder meer de recente uitzending van TROS Radar over deze ondernemer en verschillende fora op het internet. Ik betwist dan ook dat de ondernemer met de consument telefonisch contact heeft gezocht.
Klaagster heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat zij een contract voor één jaar had met als afloopdatum 1 januari 2022.
De klaagster verlangt dat de commissie de ondernemer zal opdragen om klaagster het tariefverschil vanaf 1 november 2021 tot 1 januari 2022 te vergoeden.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Met ingang van 1 januari 2019 is klaagster ingegaan op een voorstel van de ondernemer voor een overeenkomst voor bepaalde tijd met vaste tarieven. Klaagster heeft via een elektronisch akkoord op haar persoonlijke inlogaccount een overeenkomst gesloten met een looptijd van twee jaar, dus tot 1 januari 2021. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst heeft de ondernemer een nieuw aanbod gedaan aan klaagster voor een nieuwe overeenkomst met een vaste looptijd tegen vaste tarieven. Daarop is klaagster nimmer ingegaan. Derhalve is de overeenkomst conform het hiertoe bepaalde in de Algemene voorwaarden en conform de artikelen 52b lid 6 Gaswet en 95m lid 6 Elektriciteitswet 1998 voortgezet als overeenkomst van onbepaalde tijd met variabele tarieven. De stelling dat gedaagde een vast contract zou hebben, is dan ook onjuist.
De ondernemer heeft de overeenkomst niet opgezegd. In de door de ondernemer overgelegde brief van 7 oktober 2021 is klaagster geïnformeerd over het feit dat vanwege de huidige ontwikkelingen in de energiemarkt aan haar niet een nieuw aanbod gedaan kan worden voor een nieuwe overeenkomst met een vaste looptijd tegen vaste tarieven. Op geen enkele manier is de overeenkomst met klaagster opgezegd. Dat zij zelf de overeenkomst heeft opgezegd en is overgestapt naar een andere energieleverancier blijkt ook uit de omstandigheid dat de opzegging is gedaan door de nieuwe energieleverancier van gedaagde via de digitale berichtenuitwisseling van Energie Data Services Nederland (EDSN). Standaard werkwijze is dat indien een bepaalde afnemer een nieuwe energieleverancier heeft gevonden en daarmee een energieovereenkomst heeft gesloten, de nieuwe energieleverancier namens de afnemers de opzegging verzorgt bij de actuele energieleverancier. Deze opzegging wordt gedaan via de digitale berichtenuitwisseling van EDSN.
De ondernemer is van mening dat de klacht ongegrond is.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik verwijs naar hetgeen ik in de vorige zaken al heb aangevoerd. De boodschap die wij naar onze klanten wilden doorgeven is in de brief van 29 september 2021 niet goed geformuleerd. Daarom is daar op 7 oktober 2021 een tweede brief overheen gestuurd. Die geeft de bedoeling van de ondernemer aan: niet om de overeenkomst op te zeggen, maar om aan te kondigen dat wij vanwege de sterk gestegen en fluctuerende prijzen op de energiemarkt niet langer in staat waren om aan onze klanten een passend voorstel te doen voor de levering over een bepaalde periode tegen vaste tarieven. Nadat die brief van 7 oktober was gestuurd, heeft de ondernemer ook nog telefonisch contact opgenomen met klaagster om één en ander uit te leggen.
De ondernemer heeft nooit beoogd om de overeenkomst met klaagster op te zeggen. Tussen 29 september 2021 en 7 oktober 2021 zit minder dan twee weken. Bij het overstappen heeft klaagster 14 dagen bedenktijd gehad. Binnen die termijn is de brief van 7 oktober gestuurd. Naar aanleiding van die brief had klaagster een eventuele overstap dus nog ongedaan kunnen maken. Dat heeft zij niet gedaan. Dat is haar eigen keuze, maar dan is de consequentie daarvan dat de overeenkomst met de ondernemer is geëindigd. Die bedenktijd geldt niet alleen voor consumenten, maar ook voor kleinverbruikers als klaagster, die met consumenten gelijkgesteld zijn. In elk geval houdt de ondernemer ook voor hen een bedenktijd van 14 dagen aan.
Of de klaagster schade heeft geleden, betwijfelen wij. Zij had een contract voor onbepaalde tijd en de tarieven zouden sowieso gestegen zijn. Overigens hanteert de ondernemer geen vaste peilmomenten voor het aanpassen van de tarieven bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd tegen een variabel tarief. Wanneer een dergelijke contractvorm aanvangt, betaalt de klant het tarief zoals dat op dat moment geldt. Dat tarief wordt dan pas 12 maanden na datum van ingang van het contract voor onbepaalde tijd opnieuw vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De eerste vraag die in geding is betreft de aard van de gesloten overeenkomst. De ondernemer voert in haar verweer aan dat geen sprake zou zijn van een contract voor bepaalde tijd tegen een vast tarief. De commissie verwerpt dat verweer. Uit de verklaring van de ondernemer ter zitting blijkt dat zij de variabele tarieven aanpast met ingang van de datum waarop een overeenkomst voor bepaalde tijd is overgegaan in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens eigen stellingname van de ondernemer zou dat op 1 januari 2021 zijn geweest, zodat tot en met 31 december 2021 de tarieven verschuldigd zouden zijn gebleven zoals die vóór 1 november 2021 in rekening werden gebracht. Dat de ondernemer gedurende de laatste twee maanden tot 31 december 2021 een ander tarief in rekening zou zijn gaan brengen, is – hoewel daar ter zitting naar is gevraagd – niet gebleken. Voor het door klaagster gevorderde, dat berust op een vergoeding voor de meerkosten over de periode tot 31 december 2021, maakt het dus niet uit of sprake is geweest van een overeenkomst voor bepaalde tijd met een vast tarief of van een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een variabel tarief.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer de overeenkomst heeft opgezegd of niet. In dit verband stelt de commissie voorop dat het voor de vraag of de ondernemer bevoegd is om de overeenkomst op te zeggen niet uitmaakt of tussen partijen een overeenkomst voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. In beide gevallen is het – behoudens in geval van wanprestatie door de klant – de ondernemer niet toegestaan de levering eenzijdig te beëindigen bij prijsstijgingen op de energiemarkt. De toepasselijke voorwaarden van de ondernemer geven deze bevoegdheid niet, net zomin als de Gaswet of de Elektriciteitswet.
Op 29 september 2021 heeft de ondernemer klaagster een brief gestuurd met de navolgende inhoud:
“Betreft: Opzegging leveringsovereenkomst energie
Geachte heer/mevrouw,
Zoals u wellicht via nieuwsberichten heeft vernomen, zijn de energieprijzen momenteel historisch hoog. De afgelopen weken zijn de energieprijzen in korte tijd meer dan verdubbeld en op dit moment is de prijsontwikkeling zeer onzeker. Voor [ondernemer] is het op dit moment niet mogelijk uw leveringsovereenkomst voort te zetten. Conform de algemene voorwaarde maken wij gebruik van de mogelijkheid om uw leveringsovereenkomst op te zeggen.
Einddatum leveringsovereenkomst [ondernemer]
Rekening houdend met de opzegtermijn van 30 dagen eindigt de levering van elektriciteit en/of gas op 1-11-2021. De beëindiging betreft onderstaande aansluiting(en):
(…)
Overstappen naar andere leverancier
We raden u aan om u zo spoedig mogelijk aan te melden bij een andere energieleverancier om zekerheid te houden van elektriciteit en/of gaslevering.
Wanneer de marktomstandigheden het in de toekomst wel toelaten, willen we u graag vrijblijvend benaderen voor een nieuw aanbod.
Wij begrijpen dat het ook voor u jammer is dat we op deze manier onze klantrelatie moeten beëindigen.”
Op 7 oktober 2021 schreef de ondernemer aan klaagster het navolgende:
“Betreft: nadere toelichting brief 29 september jl.
Geachte klant,
Vorige week heeft u van ons een brief ontvangen met het bericht dat we uw leveringsovereenkomst voor energie op dit moment niet kunnen verlengen. Naar aanleiding van berichten in de media willen we u graag een nadere toelichting geven op enkele onjuistheden.
Momenteel zijn de energieprijzen historisch hoog en zeer volatiel. De afgelopen weken zijn de energieprijzen in korte tijd meer dan verdubbeld en op dit moment is de prijsontwikkeling nog steeds zeer onzeker. Vanwege bovenstaande ontwikkelingen kunnen we u op dit moment geen verlengingsvoorstel aanbieden.
Echter willen wij de suggestie wegnemen dat de leveringszekerheid van energie voor u in gevaar komt. [Ondernemer] staat voor eerlijke energie en wij vinden dat wij als energiebedrijf een maatschappelijke zorgplicht hebben om klanten te waarschuwen voor onverwachts grote prijsstijgingen. In de brief van 29 september jongstleden hebben wij uw leveringsovereenkomst conform de voorwaarden opgezegd en u aangeraden op zoek te gaan naar een andere energieleverancier. Mogelijk kunt u bij een andere leverancier nog gebruik maken van een relatief lage aanbieding. Door uw energieprijzen vast te zetten, kunt u zich beschermen tegen mogelijke verdere prijsstijgingen.
Mocht u zich niet kunnen aanmelden bij een andere leverancier, zullen wij uiteraard energie aan u blijven leveren. De geleverde energie zal na 1 november 2021 tegen een variabel tarief worden afgerekend. Op dit moment is de verwachting dat de nu al zeer hoge variabele energietarieven nog verder zullen stijgen.
Wij betreuren de ontstane misverstanden en vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.”
Artikel 52b, lid 3 van de Gaswet (oud) zoals die ten tijde van deze correspondentie van kracht was luidde als volgt:
“Het is verboden voor de houder van een vergunning om op zodanige wijze afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, te benaderen dat onduidelijkheid bestaat over het feit dat een contract is afgesloten, de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van het contract, het bestaan van een recht op opzegging en de voorwaarden van opzegging.”
Artikel 52b, lid 3 Gaswet 2022 is overigens gelijkluidend. Artikel 95m, lid 3 van de Elektriciteitswet is ook gelijkluidend, met dien verstande dat daarin wordt verwezen naar afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid van die wet. Artikel 43, lid 1 Gaswet (oud) en artikel 95a, lid 1 Elektriciteitswet spreken over afnemers en maken daarbij geen onderscheid tussen consumenten en (kleine) ondernemers.
De commissie vindt in deze brieven, blijkens aanhef en inhoud kennelijk standaardbrieven die de ondernemer naar haar klanten heeft verzonden, een bevestiging voor het bestaan van een overeenkomst voor bepaalde tijd tegen een vast tarief. Zou immers een overeenkomst voor onbepaalde tijd bestaan, dan waren de tarieven al variabel en bestond voor de ondernemer geen aanleiding om de klant te wijzen op de omstandigheid dat zij de overeenkomst niet kon voortzetten of geen verlengingsvoorstel kon doen. De ondernemer kan immers, gelet op het bepaalde in artikel 19, lid 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden in het geval van een contract van onbepaalde duur met variabele tarieven de prijs aanpassen wanneer marktontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Wat er ook zij met betrekking tot de bedoeling van de ondernemer: uit de brief van 29 september 2021 kon klaagster niet anders begrijpen dan dat de ondernemer vanaf 1 november 2021 geen energie meer zou leveren. De commissie constateert dat de brief van 29 september 2021 onjuiste informatie bevat en daarmee onduidelijkheid heeft geschapen over het bestaan van een leveringsovereenkomst met klaagster. Ten onrechte kondigt de ondernemer daarin de beëindiging van de leveringsovereenkomst per 1 november 2021 aan. De daarvoor aangevoerde grond geeft haar die bevoegdheid niet, noch op grond van de Gaswet (oud) of Elektriciteitswet, noch op grond van de overeenkomst of de daarop van toepassing zijnde voorwaarden. De ondernemer heeft ook ter zitting erkend dat zij de overeenkomst niet kon opzeggen, dat de formulering van de brief van 29 september 2021 onjuist is geweest en dat het ook niet haar bedoeling was om de leveringsovereenkomst te beëindigen.
In de brief van 29 september 2021 wordt onder “Overstappen naar andere leverancier” ook ten onrechte de suggestie gewekt dat de leveringszekerheid in het geding zou zijn. Wanneer een ondernemer om welke reden dan ook niet langer in staat is om energie te leveren, geven het Besluit leveringszekerheid Elektriciteit en het Besluit leveringszekerheid gas een procedure die garandeert dat een verbruiker ook dan elektriciteit en gas blijft ontvangen. Zou sprake zijn geweest van een overeenkomst met een consument als bedoeld in artikel 6:193a, lid 1 onder a BW, dan zou het verzenden van deze brief zich laten kwalificeren als een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193c BW.
De brief van 7 oktober 2021 is naar het oordeel van de commissie onvoldoende om de gerezen onduidelijkheid recht te zetten. De brief begint enerzijds met de onjuiste opmerking dat de ondernemer in haar eerdere brief heeft aangekondigd dat zij een overeenkomst niet kon verlengen. Die mededeling is onjuist, omdat in de eerdere brief glashard is aangekondigd dat de levering per 1 november 2021 zou worden gestaakt, ongeacht de duur van een contract. Later in de brief wordt dat dan weer wel opgemerkt, maar aan het eind van de brief wordt dan weer aangekondigd dat de ondernemer na 1 november 2021 zal gaan leveren tegen een variabel tarief. In het geval waarin voor een vaste periode een vast tarief is afgesproken, staat het echter de ondernemer niet vrij om tussentijds de tarieven te verhogen, behoudens in het geval van een wijziging van overheidstarieven of belastingen (artikel 19.5 van de algemene voorwaarden). Ook met deze opmerking wordt dus weer onduidelijkheid geschapen. Bovendien wekt de brief aan het eind de indruk dat de ondernemer alleen bereid is de levering voort te zetten, wanneer aanmelding bij een andere leverancier niet slaagt.
Dat de ondernemer naar aanleiding van deze brieven klaagster nog telefonisch heeft ingelicht is door klaagster betwist en door de ondernemer niet aangetoond door het overleggen van belnotities of andere bescheiden waaruit dit kan blijken.
Wat er ook zij met betrekking tot de bedoeling die de ondernemer met deze brieven heeft gehad: in hun onderling verband gelezen kunnen zij door klaagster in redelijkheid zijn uitgelegd als een aansporing om op korte termijn haar overeenkomst met de ondernemer op te zeggen. Daartoe bestond echter bepaald geen grond, omdat vanwege de tariefstijgingen op de energiemarkt aannemelijk is dat klaagster in dat geval een hoger tarief zou moeten gaan betalen dan op basis van het lopende contract met de ondernemer het geval was. Klaagster heeft aangevoerd dat zij na beëindiging van de overeenkomst inderdaad een overeenkomst tegen een hoger tarief heeft moeten afsluiten.
De commissie is van oordeel dat de ondernemer met het verzenden van de brieven van 29 september 2021 en 7 oktober 2021 heeft gehandeld in strijd met het verbod van artikel 52b, lid 3 Gaswet en artikel 95m, lid 3 van de Elektriciteitswet. Dat levert een tekortkoming op in de nakoming van haar verplichtingen jegens klaagster. Voldoende aannemelijk is dat klaagster als gevolg hiervan is bewogen tot een overstap naar een andere leverancier wat zij niet zou hebben gedaan wanneer deze correspondentie niet was gevoerd. Dat deze haar een bedenktijd van 14 dagen heeft gegund, is door klaagster betwist en door de ondernemer niet aangetoond. Het bepaalde in artikel 6:230o BW (de opzegtermijn van 14 dagen) is in beginsel slechts van toepassing op overeenkomsten tussen handelaren en consumenten, waarbij artikel 6:230g BW het begrip “consument” definieert als ‘iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroeps activiteit vallen.’ Klaagster voldoet niet aan die definitie. Of sommige ondernemers desondanks aan partijen als klaagster een bedenktijd gunnen kan de commissie niet vaststellen. In elk geval is met betrekking tot klaagster niet gebleken dat zij bij het overstappen naar een andere leverancier zo’n bedenktijd heeft gekregen.
Ook voldoende aannemelijk is dat klaagster als gevolg van de tekortkoming schade heeft geleden, doordat de nieuwe leverancier voor de levering van energie een hoger tarief in rekening brengt dan het tarief dat bij beëindiging van de overeenkomst met de ondernemer door de ondernemer in rekening werd gebracht. De commissie is van oordeel dat de ondernemer aansprakelijk is voor deze schade. Deze schade bestaat uit het verschil tussen het bedrag (exclusief de verrekenbare btw) dat de klaagster in de periode tussen 1 november 2021 en 31 december 2021 heeft betaald voor het geleverde gas en de geleverde elektriciteit en wat zij aan de ondernemer had moeten betalen over die periode, bij voortzetting van de leveringsovereenkomst tot 31 december 2021. Klaagster heeft blijkens een door haar in het geding gebrachte specificatie deze schade berekend op € 1.446,91. De ondernemer heeft de juistheid van deze naar het oordeel van de commissie degelijk onderbouwde berekening niet bestreden, zodat de schade kan worden vastgesteld op genoemd bedrag. De commissie zal het gevorderde toewijzen.
De slotsom luidt dat de klacht van klaagster gegrond is. Beslist wordt dus als na te melden.
Beslissing
De ondernemer betaalt aan klaagster een bedrag van € 1.446,91 ter zake van vergoeding voor de door haar geleden schade. Betaling dient plaats te vinden binnen veertien dagen na de verzenddatum van deze beslissing aan partijen. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de genoemde verzenddatum.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 181,50 aan klaagster te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie een bijdrage in de behandelingskosten van het geschil verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit mr. R.J.M. Cremers, voorzitter, C.J.J. Havermans en mr. Sj.S Bakker, leden, op 9 mei 2022.