Commissie: Recreatie
Categorie: (On)zorgvuldigheid / Kosten
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
32724/35040
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil gaat over de eindafrekening inzake elektra, aardgas, water en zuiveringslasten. De consument schrijft dat de ondernemer een eindafrekening voor hem gemaakt heeft over een bepaalde periode. In die periode is het chalet echter niet verhuurd of in gebruik geweest, voor zover de consument weet. De consument is het dan ook oneens met de eindafrekening. De ondernemer voert anderzijds aan dat de consument ook een onderhoudscontract heeft, hetgeen inhoudt dat het huisje schoongemaakt wordt door de ondernemer. Hiervoor wordt de stroom en het water van het huisje gebruikt. Ook kan de ondernemer niet controleren of de consument in het chalet aanwezig is geweest.
De commissie stelt vast dat de data waarin onderhoud zou zijn gepleegd niet in alle correspondentie gelijk zijn. Hier zet de commissie dan ook vraagtekens bij. Ook oordeelt de commissie dat de reinigingsbeurten nooit de hoeveelheid stroom en water kunnen verantwoorden. De klacht wordt gegrond verklaard.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de eindafrekening van 9 april 2020 inzake elektra, aardgas, water en zuiveringslasten.
De consument heeft een bedrag van € 348,15 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Wij hebben vier jaar geleden een recreatiechalet gekocht op het terrein van de ondernemer. In april 2020 hebben wij deze verkocht. Vanaf de aankoopdatum tot 1 september 2019 hadden wij een zogenaamd garantierendement. Dit hield in een vaste kwartaalvergoeding en geen energie- en parkkosten.
Vanaf 1 september 2019 hadden wij recht op de werkelijke huurpenningen (onder aftrek van commissies) en waren wij energie- en parkkosten verschuldigd.
In april 2020 is een eindafrekening voor ons gemaakt door de ondernemer voor het verbruik van gas, elektra en water over de periode van 22 november 2019 tot 9 april 2020. In deze periode is ons chalet echter niet één dag verhuurd of in gebruik geweest, voor zover wij weten. Wij hebben daarom bezwaar gemaakt tegen de factuur, maar de ondernemer blijft erbij dat we moeten betalen en stuurt ons nu ook herinneringen.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument neemt via ons verschillende onderhoudscontracten af, waaronder reiniging van de woning en de terrassen. Deze werkzaamheden worden tweemaal per jaar uitgevoerd, eenmaal in november/december en eenmaal voor aanvang van het seizoen in maart. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden worden water en stroom gebruikt uit de betreffende woning. Het reinigingswerk verklaart dus het verbruik. Daarnaast heeft de consument ook zelf de mogelijkheid om de woning te gebruiken/betreden. Wij hebben er geen zicht op of dat in de onderhavige periode is gebeurd en of daarmee een verbruik is ontstaan. Nog een mogelijkheid voor het verbruik van het water kan een lekkage aan een kraan of leiding zijn, die wellicht niet direct zichtbaar is. Dit is een risico/verantwoordelijkheid van de betreffende eigenaar.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op de betwiste factuur (nummer [factuurnummer]) heeft de ondernemer kosten in rekening gebracht voor elektra, aardgas, water en zuiveringslasten voor een totaalbedrag van € 348,15. De periode waarover is gefactureerd, is van 22 november 2019 tot 9 april 2020. Dit blijkt overigens niet uit de factuur zelf, waarop de factuurperiode niet is omschreven, maar wel onder meer uit het verweerschrift van de ondernemer.
Volgens de ondernemer wordt het gebruik van water en stroom verklaard door de reinigingswerkzaamheden aan de betreffende woning, eenmaal in november/december en eenmaal in maart. De consument heeft in dit verband gewezen op de e-mail van de parkmanager van 24 april 2020, waarin onder meer het volgende wordt gesteld: ’In oktober zijn er nog verhuurmomenten geweest en is de woning aan de buitenzijde gereinigd; de woning is in maart opnieuw gereinigd aan de buitenzijde.’ Met de consument stelt de commissie vast dat de ondernemer tegenstrijdige berichten afgeeft waar het gaat om de momenten waarop de woning is gereinigd. Als wordt uitgegaan van het bericht van de parkmanager, valt het moment van reinigen van de woning (oktober) buiten de gefactureerde periode en kan dat moment van reinigen geen rol hebben gespeeld bij het verbruik van water en stroom in die periode. Als wordt uitgegaan van het gestelde in het verweerschrift van de ondernemer, dan stelt de commissie vraagtekens bij het (grote) verbruik van water en stroom in relatie tot de twee momenten waarop de woning zou zijn gereinigd. Zonder nadere toelichting, die de ondernemer niet heeft gegeven, is onbegrijpelijk dat er 9000 liter water en 396Kwh aan stroom benodigd is voor twee reinigingsbeurten van de woning.
Voor het overige oppert de ondernemer mogelijke oorzaken van het verbruik in de gefactureerde periode; op de eerste plaats een mogelijk verblijf van de consument zelf in de woning in de gefactureerde periode en op de tweede plaats een lekkage bij een kraan of leiding. De ondernemer heeft deze mogelijke oorzaken echter op geen enkele manier onderbouwd noch aannemelijk gemaakt. Het louter gissen naar mogelijke oorzaken van het verbruik zonder nadere onderbouwing kan de ondernemer naar het oordeel van de commissie niet helpen bij het weerleggen van het standpunt van de consument in deze. Met betrekking tot het vermeende verblijf van de consument in de woning in de onderhavige periode komt er nog bij dat de consument in reactie op het verweerschrift van de ondernemer reeds op 18 augustus 2020 heeft aangevoerd dat hij in de betreffende periode in Spanje verbleef en de woning niet zelf heeft gebruikt of beschikbaar heeft gesteld aan derden. Met betrekking tot een vermeende lekkage als oorzaak voor het verbruik van het water komt er tenslotte nog bij dat de consument in zijn reactie op het verweerschrift onweersproken heeft aangevoerd dat hij op 1 oktober 2019 een aantal servicecontracten met de ondernemer heeft afgesloten, met onder andere een onderdeel Technische Dienst voor reparaties. In dat kader had het volgens de commissie op de weg van de ondernemer gelegen om bij het constateren van een lekkage, die bij een verlies van zoveel water toch niet over het hoofd gezien kan worden, over te gaan tot het repareren van die lekkage.
De commissie komt tot de conclusie dat het verbruik van water en stroom zich in ieder geval niet laat verklaren door de mogelijke oorzaken die de ondernemer heeft gesuggereerd. Voor het verbruik van 391 m3 gas heeft de ondernemer overigens geen verklaring gegeven. Uitgaande van de mededeling van de consument dat hij in de betreffende periode zelf niet in de woning heeft verbleven en hij de woning niet ter beschikking heeft gesteld aan derden, moet het er voor worden gehouden dat dit verbruik evenmin aan de consument toegeschreven kan worden.
Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht gegrond verklaren.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond. De consument is inzake de eindafrekening van 9 april 2020 niets meer aan de ondernemer verschuldigd.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Het depotbedrag komt aan de consument toe.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.