Second opinion toont verband tussen hormoonhuishouding en epileptische aanvallen aan, patiënt niet gehoord, klacht gegrond

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 109020

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënt en Stichting Ziekenhuizen West-Friesland en Waterland (verder te noemen het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 17 mei 2017 te Amsterdam.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Cliënte heeft de zitting niet bijgewoond.

Het ziekenhuis heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [bedrijfsjurist] en [neuroloog].

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de bejegening van de cliënte door de behandelend arts en een omissie in zijn diagnose stelling. Cliënte heeft zich genoodzaakt gezien een second opinion aan te vragen bij een polikliniek voor epilepsie. Cliënte verzoekt te bepalen dat het ziekenhuis dat deel van de rekening vergoed dat bij cliënte in rekening is gebracht in het kader van de aanvraag van de second opinion.

Standpunt van cliënte

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.
Cliënte is bij het ziekenhuis in behandeling geweest voor epileptische aanvallen. De cliënte heeft meermalen tegen de arts gezegd dat zij een verband vermoedde tussen de epileptische aanvallen en haar eisprong, zij hield haar ovulatie goed bij en het viel haar op dat juist rond de ovulatie zich de aanvallen voordeden. De arts heeft desondanks naar deze mogelijke combinatie geen eigen onderzoek gedaan terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. De arts reageerde bot en afhoudend op de suggestie van de vrouw om bijvoorbeeld te proberen de pil door te slikken. Cliënte heeft in overleg met de huisarts vervolgens besloten om een second opinion aan te vragen bij “Sein”, het specialistisch centrum voor epilepsie. De uitkomst van deze second opinion was dat cliënte leed aan zogenaamde catameniale epilepsie, een vorm van epilepsie waarbij de verhouding oestrogeen-progesteron rondom de ovulatie ongunstig is. Cliënte is van mening dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld, enerzijds door de wijze waarop hij cliënte bejegende en anderzijds door het niet nader doen van onderzoek, dan wel cliënte te verwijzen naar een specialist. Door zijn nalaten heeft de cliënte onnodig extra kosten moeten maken om de second opinion aan te vragen.

Cliënte verzoekt thans dat haar klachten gegrond worden verklaard en dat het ziekenhuis bij wijze van schadevergoeding de kosten die de vrouw heeft moeten maken vanwege het aanvragen van de second opinion, te weten een bedrag van € 526,33, in zijn geheel zal vergoeden.
 
Standpunt van het ziekenhuis

Het standpunt van het ziekenhuis zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

De arts vindt het vervelend dat cliënte zich niet door hem gehoord heeft gevoeld. Hij erkent dat cliënte meermalen tegen de arts heeft gezegd dat zij vermoedde dat de aanvallen samenhingen met de cyclus. Hij heeft zich echter vooral gericht op de behandeling van de epilepsie. Hij heeft eveneens erkend onvoldoende oog te hebben gehad voor de ongerustheid van cliënte en vindt dit ook een persoonlijk leerpunt. Hij heeft intussen geleerd dat er een relatie kan zijn tussen epilepsie en de hormoonhuishouding.

Het ziekenhuis is evenwel van mening dat er sprake is geweest van een wederzijdse miscommunicatie tussen cliënte en de arts welke niet kan leiden tot aansprakelijkstelling van het ziekenhuis voor de kosten van de door cliënte aangevraagde second opinion. Als cliënte de arts over haar voornemen tot het aanvragen van een second opinion had ingelicht, had de arts de zorgen bij de cliënte wellicht alsnog kunnen wegnemen. Nu cliënte echter zelf het initiatief heeft genomen om een second opinion te laten uitvoeren, heeft de arts deze mogelijkheid niet gekregen. Dat een en ander zo is gelopen is vervelend, maar maakt nog niet dat het ziekenhuis schadeplichtig is.

Het ziekenhuis heeft bovendien betwist dat er causaal verband bestaat tussen het schenden van de zorgvuldigheidsplicht en de ontstane schade. De arts heeft de juiste behandeling gegeven, zoals ook blijkt uit de second opinion. Bovendien waren er óók in het geval de behandelend arts tot een verwijzing naar Sein had besloten, kosten geweest die de vrouw zou moeten betalen. Uit coulance heeft het ziekenhuis wel besloten de (laatste) declaratie van het ziekenhuis van € 224,65 te crediteren. Dit bedrag zal door de verzekeraar worden verrekend.

Het ziekenhuis is van mening dat de klachten van cliënte ongegrond zijn en heeft de commissie verzocht het door cliënte verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid voor schade van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis jegens cliënte tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst, waardoor cliënte schade heeft geleden.

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest is de commissie van oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.

Het ziekenhuis heeft de klacht van cliënte dat zij zich tijdens de consulten niet gehoord heeft gevoeld erkend. Het ziekenhuis erkent ook dat de connectie tussen de hormoonhuishouding van de vrouw en haar epileptische aanvallen thans, achteraf, zoals blijkt uit de second opinion, wel degelijk kan worden gelegd.

Vaststaat dat cliënte tijdens de consulten meermalen aan de arts haar vermoeden dat er een verband bestond tussen de epileptische aanvallen en haar ovulatie heeft voorgelegd en hem heeft gevraagd of dat het geval kon zijn en of het een idee zou zijn om bijvoorbeeld de pil door te slikken. De arts heeft cliënte toen gezegd dat met de huisarts te bespreken.

De commissie is van oordeel dat van een behandelend neuroloog als bedoeld in de onderhavige situatie, waarin de  cliënte haar eigen hormoonhuishouding goed monitort, en registreert dat de aanvallen telkens rondom de ovulatie plaatsvinden en dat vervolgens meermalen aan de behandeld arts meldt, verwacht mocht worden dat hij daar enig nader onderzoek naar zou doen, hetzij door collega’s daarover te bevragen in het kader van een MDO (multidisciplinair overleg), hetzij door zelf te kijken of daarover iets te vinden zou zijn bijvoorbeeld op internet. Temeer nu de commissie uit eigen ervaring is gebleken dat een zoekopdracht op www.google.nl snel leidt tot informatie over de relatie tussen epilepsie en de ovulatie.

De enkele omstandigheid dat het begrip “catameniale epilepsie” in de richtlijnen epilepsie 2013/2014 niet voorkomt, maakt nog niet dat de arts met het raadplegen daarvan voldoende zorgvuldig is geweest.

Uit de second opinion blijkt inderdaad dat de behandelend arts de anti-epileptische medicatie goed heeft ingesteld. Uit de second opinion blijkt echter ook een aanvullend advies in de specifieke situatie van de cliënte, te weten dat zij in een periode van verhoogd risico op aanvallen rondom de ovulatie of de menstruatie het medicijn Frisium verstrekt kan worden.

De commissie is van oordeel dat cliënte vanwege haar zorgen op goede gronden tot het aanvragen van een second opinion is overgegaan.

De commissie stelt vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Tengevolge daarvan is het ziekenhuis aansprakelijk voor ontstane schade.

De commissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in het geval de arts de nodige zorgvuldigheid had betracht, in die zin zoals hierboven genoemd, cliënte geen second opinion zou hebben aangevraagd, zodat haar die kosten bespaard waren gebleven.
Indien de arts zelf nader onderzoek had gedaan dan had hij kunnen achterhalen dat er sprake was van catameniale epilepsie, en dat het een goed idee zou kunnen zijn om gedurende de ovulatie het medicijn Frisium voor te schrijven. Uit de stukken blijkt dat die aanvullende behandeling niet door de arts is toegepast.

De commissie zal dan ook beslissen dat het ziekenhuis dat deel van de declaratie zal moeten dragen dat bij de cliënte in rekening is gebracht.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht, grotendeels gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie:

verklaart de klacht van cliënte gegrond;

bepaalt dat het ziekenhuis aan cliënte een bedrag van € 526,33 aan materiële schadevergoeding dient te betalen, en dat die betaling binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaatsvindt;

bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënte het klachtengeld ten bedrage van € 52,50  dient te vergoeden.

Aldus beslist op 17 mei 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.