Stelling van consument dat vloerverwarming niet aan eisen voldoet niet voldoende onderbouwd.

De Geschillencommissie




Commissie: Installerende bedrijven    Categorie: Bewijs    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 59759

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op of omstreeks 21 maart 2011 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren en aanleggen van een vloerverwarmingsinstallatie tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 4.313,56. De levering en de overeengekomen werkzaamheden zijn aangevangen op 26 april 2011, maar in opdracht van de consument op 27 april 2011 beëindigd.   De consument heeft op 27 april 2011 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Voor aanvang van de werkzaamheden hebben wij een voorschotnota van € 2.156,78 betaald. Op 26 april 2011 is de ondernemer begonnen met de aanleg van een hoofdvloerverwarming in onze net uitgebouwde woonkamer. Aan het eind van de dag bleek dat er een 3-groeps vloerverwarming met buisafstand van 20 cm werd aangelegd ter vervanging van de 2-groeps vloer(bij)verwarming en 4 radiatoren. Wij kregen grote twijfels over de capaciteit van de aan te leggen vloerverwarming. Daarover hebben wij de ondernemer op 27 april 2011 ingelicht. Wij hebben tevens gevraagd naar een capaciteitsberekening en om een schriftelijke garantie inzake de aansprakelijkheid voor eventuele gevolgschade als de capaciteit onvoldoende zou blijken te zijn. De ondernemer wilde geen capaciteitsberekening overleggen. Wij hebben de werkzaamheden vanwege de deadline voor het storten van een zandcement vloer op 27 april 2011 stopgezet en op 29 april 2011 door een ander bedrijf een 7-groeps hoofdvloerverwarming laten installeren. Wij vinden dat de ondernemer wanprestatie heeft gepleegd. Wij waren bereid voor de verrichte werkzaamheden € 1.400,– aan de ondernemer te betalen. De ondernemer heeft ons echter € 1.741,76 in rekening gebracht. Daarmee zijn wij het niet eens.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Volgens mij had de ondernemer met de aangeboden vloerverwarming (drie groepen zonder radiatoren) nooit de gegarandeerde temperaturen kunnen bereiken. Ik heb daarover informatie opgezocht. Dit werd mij ook bevestigd door de installateur die de vloerverwarming heeft aangelegd.   De consument verlangt dat de ondernemer de voorschotnota van € 2.156,78 geheel aan hem crediteert.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   [Wij, de ondernemer] hebben geen wanprestatie gepleegd. Op 26 april 2011 zijn wij begonnen met het leggen van de vloerverwarmingsbuizen. Op 27 april 2011 hebben wij een gesprek met de consument gehad. Hij was niet tevreden over de werkzaamheden. De consument wilde een garantie voor de temperatuur en hij was niet tevreden over de hart op hart maat van de vloerverwarmings-buizen. Wij hebben uitgelegd dat wij nog niet klaar waren en dat de consument de garantie met betrekking tot de temperatuur al via de offerte op papier had. Op 27 april 2011 heeft de consument gezegd dat er niet verder meer gewerkt mocht worden, omdat hij geen vertrouwen meer in [ons] had. Op 13 mei 2011 hebben wij opnieuw gesproken met de consument en aangegeven dat hij ons het werk had moeten laten afmaken. Daarmee was de consument het eens en wij kwamen tot de conclusie dat wij de verbruikte materialen en uren in rekening mochten brengen. De consument wilde opeens een berekening van de vloerverwarming hebben, maar die wilden wij niet geven omdat dat niet relevant is. De consument heeft het werk immers zelf stopgezet en wij hebben ons werk niet kunnen afmaken. Volgens artikel 8 van [de branche] voorwaarden kan de consument het werk te allen tijde onder de daar gestelde voorwaarden beëindigen. [Wij] hebben € 1.741,76 wegens materialen en uren in rekening gebracht, zodat een bedrag van € 415,02 met de consument moet worden verrekend.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Wij zouden nooit een vloerverwarming aanleggen als wij het risico zouden lopen dat de gegarandeerde temperaturen niet zouden worden behaald.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   Het standpunt van de consument komt er op neer dat de ondernemer wanprestatie zou plegen indien hij het werk zou voortzetten en een vloerverwarmingssysteem zou opleveren dat volgens de consument nimmer de eigenschappen zou bezitten die partijen zijn overeengekomen, in het bijzonder dat de door de ondernemer gegarandeerde temperatuur op de begane grond van 20 tot 22 graden Celsius gegeven de te verwarmen ruimte, de uitbouw en de afwezigheid van radiatoren, nimmer gehaald zou kunnen worden. Omdat de ondernemer geen transmissieberekening heeft willen overleggen, heeft de consument het werk beëindigd.   De commissie is van oordeel dat de consument haar stellingen op dit punt niet voldoende heeft onderbouwd. De consument stelt immers wel dat de vloerverwarming niet aan de overeengekomen eisen met betrekking tot de te behalen temperaturen zou kunnen voldoen, maar hij heeft de commissie daarvan geen enkel nader bewijs bijgebracht. Gezien het standpunt van de ondernemer dat het ontwerp van de vloerverwarming wel deugdelijk was en dat de te behalen temperaturen zijn gegarandeerd, had het op de weg van de consument gelegen om door middel van nadere stukken, bijvoorbeeld een verklaring van de installateur die de vloerverwarming heeft aangelegd, op zijn minst aannemelijk te maken dat de door de ondernemer aan te leggen vloerverwarming niet tot het overeengekomen resultaat zou kunnen leiden.   Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat de ondernemer door een vloerverwarming aan te bieden zoals hij heeft gedaan en welk aanbod de consument onvoorwaardelijk heeft aanvaard, ten opzichte van de consument tekort is geschoten. Van wanprestatie door de ondernemer is naar het oordeel van de commissie dan ook geen sprake. Dat de ondernemer geen transmissieberekening heeft overgelegd, maakt dat naar het oordeel van de commissie niet anders, nu immers de ondernemer er voor heeft in te staan dat bij -10 graden Celsius en een windsnelheid van 8 meter per seconde bij gelijktijdige verwarming op de begane grond een temperatuur haalbaar is van 20 tot 22 graden Celsius.   Op grond van artikel 8 van de op de overeenkomst tussen partijen van toepassing verklaarde [algemene voorwaarden voor installatiewerk voor consumenten] is de consument te allen tijde bevoegd de uitvoering van het werk geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Daar staat tegenover dat de ondernemer in dat geval recht heeft op de aanneemsom, vermeerderd met de kosten van maatregelen ter voorkoming en beperking van schade en verminderd het niet geleverde en de niet gemaakte kosten. De ondernemer heeft in verband met de gewerkte uren en geleverde materialen een bedrag aan de consument van € 1.741,76 in rekening gebracht.   De commissie overweegt dat de consument feitelijk gebruik heeft gemaakt van het hem in artikel 8 van de algemene voorwaarden toekomende recht. De consument heeft immers het werk vroegtijdig beëindigd zonder dat de ondernemer daarvan enig verwijt kon worden gemaakt. Het door de ondernemer wegens de reeds verrichte arbeid en geleverde materialen in rekening gebrachte bedrag, acht de commissie niet onredelijk. De commissie is dan ook van oordeel dat de ondernemer dit bedrag toekomt in verband met beëindiging van het werk door de consument en dat het restant van de eerste termijn, zijnde € 415,02, aan de consument toekomt.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De ondernemer is gerechtigd om de consument wegens beëindiging van het werk een bedrag in rekening te brengen van € 1.741,76 welk bedrag in mindering strekt op het reeds door de consument aan de ondernemer betaalde bedrag van € 2.156,78.   De ondernemer is na verrekening derhalve gehouden aan de consument een bedrag te restitueren van € 415,02. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Installerende op 9 september 2011.