Stopzetten behandeling door zorgaanbieder niet onzorgvuldig

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 236660/248169

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De commissie verklaart een klacht over het stopzetten door de zorgaanbieder van de behandeling van cliënt en de bejegening van cliënt door de regiebehandelaar rondom het beëindigen van de behandeling ongegrond.

Volledige uitspraak

Samenvatting

De commissie verklaart een klacht over het stopzetten door de zorgaanbieder van de behandeling van cliënt en de bejegening van cliënt door de regiebehandelaar rondom het beëindigen van de behandeling ongegrond.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] (klinisch psycholoog en regiebehandelaar) en [naam] (jurist).

De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2024 te Zwolle.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt was vanaf 14 juli 2022 in behandeling bij de zorgaanbieder na verwijzing door de POH-GGZ van de huisarts. Volgens cliënt is de daadwerkelijke behandeling gestart op 29 december 2022. Behandelaar was psycholoog [naam psycholoog]. Regiebehandelaar was [naam regiebehandelaar]. Op 3 oktober 2022 is tijdens een intakegesprek besloten te beginnen met Cognitieve Gedragstherapie (CGT). Halverwege februari 2023 is door [naam psycholoog] voorgesteld om te stoppen met de CGT en te starten met Acceptance and Commitment Therapy (ACT). Cliënt heeft hiermee ingestemd. Op 20 april 2023 heeft [naam psycholoog] voorgesteld een gesprek met regiebehandelaar [naam regiebehandelaar] in te plannen om – zo heeft cliënt begrepen – de aanpak van de lopende behandeling te bespreken en te kijken of er aanvulling nodig was. Uiteindelijk heeft op 5 juni 2023 een evaluatiegesprek van [naam regiebehandelaar] en [naam psycholoog] met cliënt plaatsgevonden. Volgens cliënt duurde het gesprek hooguit 10 minuten en werd door [naam psycholoog] en [naam regiebehandelaar] duidelijk gemaakt dat het behandeltraject zou worden beëindigd omdat de behandelingen – evenals in het verleden – geen resultaat sorteerden. Cliënt was het hier absoluut niet mee eens. Cliënt heeft de dag erna dan ook een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Naar aanleiding van de indiening van de klacht heeft op 15 juni 2023 in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris een gesprek plaatsgevonden van [naam regiebehandelaar] met cliënt. [naam regiebehandelaar] heeft in dat gesprek aan cliënt medegedeeld dat voorwaarde voor voortzetting van behandeling door de zorgaanbieder was dat cliënt een persoonlijkheidstest en een IQ-test zou ondergaan. Cliënt heeft hiermee niet ingestemd. Volgens cliënt had de ACT moeten worden voortgezet omdat er langere behandeling nodig is om tot resultaten te komen. Volgens cliënt is zij ernstig geschaad door het voortijdig beëindigen van de behandeling.

Cliënt is er vervolgens op 21 juni 2023 in een telefonisch contact met de klachtenfunctionaris achter gekomen dat [naam regiebehandelaar] op 13 juni 2023 telefonisch contact heeft opgenomen met de POH-GGZ van cliënt om de klacht te bespreken. Cliënt had hiervoor geen toestemming gegeven. Volgens cliënt heeft [naam regiebehandelaar] daardoor haar medisch beroepsgeheim geschonden.

Aangezien de klachtafhandeling via de klachtenfunctionaris niet tot een oplossing heeft geleid, is de klacht doorgezet naar de klachtencommissie van de zorgaanbieder. Op 24 augustus 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de klachtencommissie. Op 14 september 2023 heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan en heeft de klacht over het schenden van het medisch beroepsgeheim wat betreft het telefoongesprek van [naam regiebehandelaar] met de POH-GGZ gegrond verklaard. De overige klachten zijn ongegrond verklaard.

Op 25 augustus 2023 is cliënt naar eigen zeggen op een vervalsing in haar medisch dossier gestuit, inhoudende dat [naam regiebehandelaar] na de zitting op 24 augustus 2023 een notitie aan het dossier heeft toegevoegd en als datum van de notitie 13 juni 2023 heeft vermeld. Het ging om een notitie over het contact met de POH GGZ en de redenen die [naam regiebehandelaar] daarvoor stelde te hebben. Volgens cliënt heeft [naam regiebehandelaar] de notitie toegevoegd en geantedateerd om haar schending van het medisch beroepsgeheim te ‘dekken’. De inhoud van de notitie wijkt volgens cliënt nauwelijks af van hetgeen [naam regiebehandelaar] tijdens de zitting van de klachtencommissie over dit onderwerp heeft verklaard.

Volgens cliënt is er sprake van:

  • schending van medisch beroepsgeheim
  • vervalsing van het medisch dossier
  • vertonen van onheus gedrag en achteloos handelen met nadelige gevolgen voor gezondheid en welzijn van cliënt.

Vorenstaande heeft volgens cliënt verstrekkende gevolgen. Volgens cliënt is er onder meer sprake van ernstige emotionele schade, een toename van angstklachten, een toename van PTSS-klachten, verlies van vertrouwen in behandelaars en staan de relaties met vrienden en familie onder druk. Datzelfde geldt voor haar mogelijkheden om haar studie af te ronden.

Cliënt eist schadevergoeding en hervatting van de behandeling bij het Team Angst en Stemming van de zorgaanbieder. Volgens cliënt is die behandeling halverwege ten onrechte abrupt beëindigd.

Volgens cliënt is de behandeling zonder enige vorm van bewijs of onderbouwing stopgezet.

Daarnaast eist cliënt dat wordt gestart met een andere behandeling die in het behandelplan wordt genoemd, maar nog niet is aangevangen. Ter zitting heeft cliënt verklaard graag tot een schikking te willen komen, in de zin van dat de behandeling wordt hervat. Wat betreft de omvang van de geëiste schadevergoeding heeft cliënt verklaard ‘geen specifiek bedrag in haar hoofd te hebben’.

Volgens cliënt is zij buiten de organisatie van de zorgaanbieder – in tegenstelling tot wat de zorgaanbieder beweert – nooit behandeld voor de klachten waarvoor zij zich in 2022 bij de zorgaanbieder heeft gemeld. Cliënt is slechts door de zorgaanbieder eerder behandeld voor deze klachten. De eerdere behandeling vond plaats door het Team Complex Trauma.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In december 2022 is cliënt gestart met CGT en is vervolgens verder gegaan met ACT. Beide behandelingen hadden niet het gewenste resultaat. In het evaluatiegesprek op 5 juni 2023 heeft cliënt verklaard het fijn te vinden haar verhaal kwijt te kunnen maar dat de behandelingen niet hebben geleid tot vermindering van haar klachten. Volgens de zorgaanbieder heeft cliënt ook reeds bij andere instanties verschillende behandelingen gevolgd voor haar klachten, waarbij het effect eveneens is uitgebleven. Tijdens het gesprek op 5 juni 2023 is volgens de zorgaanbieder aan cliënt uitgelegd dat het de zorgaanbieder ook niet is gelukt om tot het inzicht te komen over wat er met cliënt aan de hand is en welke behandeling effect zou kunnen hebben. Volgens de zorgaanbieder heeft cliënt er op 5 juni 2023 mee ingestemd om zich te laten uitschrijven bij de zorgaanbieder. Op 6 juni 2023 heeft cliënt echter geklaagd bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder over de bejegening door [naam regiebehandelaar] en over het feit dat haar dossier is gesloten. In een gesprek op 15 juni 2023 dat in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris plaatsvond, is cliënt vervolgens aangeboden een uitgebreid IQ- en persoonlijkheidsonderzoek te doen om zodoende zo mogelijk tot een passender behandelaanbod te komen.

Op 22 juni 2023 heeft cliënt echter opnieuw een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris en ondanks bemiddeling door de klachtenfunctionaris heeft dat niet tot een oplossing geleid. Cliënt heeft vervolgens een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder. Op 24 augustus 2023 heeft er een zitting bij de klachtencommissie plaatsgevonden. De klachtencommissie heeft de klacht op 14 september 2023, met uitzondering van het klachtonderdeel betreffende het zonder toestemming contact opnemen met de POH-GGZ van de huisarts, ongegrond verklaard. Op 25 september 2023 heeft de Raad van Bestuur schriftelijk gereageerd op de uitspraak van de klachtencommissie richting cliënt.

De zorgaanbieder heeft ter zitting aangevoerd dat de behandeling is gestopt, omdat het bij de verschillende behandelingen niet tot daadwerkelijke behandeling is gekomen of omdat de behandelingen geen effect hadden. De behandelingen waren niet doelmatig, niet helpend en de zorgaanbieder wilde cliënt niet langer blootstellen aan behandelingen die geen soelaas boden. In eerste instantie stemde cliënt volgens de zorgaanbieder in met het stopzetten van de behandeling, maar een dag later diende cliënt een – in de ogen van de zorgaanbieder – verbijsterende klacht in. Na een bemiddelingsgesprek op 15 juni 2023 heeft cliënt opnieuw een klacht ingediend en volgens de zorgaanbieder telefonisch dreigende taal richting [naam regiebehandelaar] geuit. Vervolgens heeft cliënt zich buiten de instelling intimiderend opgesteld ten opzichte van de behandelaar, aldus de zorgaanbieder.

Ten aanzien van de gestelde fraude in het dossier van cliënt voert de zorgaanbieder aan dat dit klachtonderdeel geen onderdeel was van de klachtbehandeling bij de klachtencommissie, zodat de klachtencommissie hierover geen oordeel heeft kunnen geven. De zorgaanbieder is van oordeel dat dit klachtonderdeel buiten beschouwing moet worden gelaten.

Het bevreemdt de zorgaanbieder dat cliënt wenst dat de behandeling wordt hervat, nu cliënt zich enkel negatief over de zorgaanbieder uit, zich voortdurend eisend opstelt en geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van de zorgaanbieder om tot een passender behandelvoorstel te komen op basis van een IQ- en persoonlijkheidsonderzoek.

De zorgaanbieder is van oordeel dat de klachten ongegrond moeten worden verklaard, nu de zorgaanbieder zich zorgvuldig heeft opgesteld, steeds het gesprek met cliënt is blijven aangaan en heeft geprobeerd zo goed mogelijk te voorzien in de hulpvraag van cliënt.

Wat betreft de door cliënt geëiste schadevergoeding is de zorgaanbieder van oordeel part noch deel te hebben aan het veroorzaken van eventuele schade.

Beoordeling van het geschil

De commissie overweegt het volgende.

De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst met cliënt. Bij de uitvoering van die overeenkomst heeft de zorgaanbieder een zorgplicht om die zorg te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Er is geen sprake van een resultaatsverplichting, maar van een inspanningsverplichting.

De commissie zal de klacht behandelen in de volgende onderdelen:

–       klachtonderdeel A: schending van beroepsgeheim;

–       klachtonderdeel B: stoppen met behandeling;

–       klachtonderdeel C: bejegening door regiebehandelaar [naam regiebehandelaar].

Ten aanzien van het klachtonderdeel over de schending van het beroepsgeheim door [naam regiebehandelaar], inhoudende dat [naam regiebehandelaar] zonder schriftelijke toestemming van cliënt telefonisch contact heeft opgenomen met de POH-GGZ van de huisarts van cliënt, concludeert de commissie dat cliënt geen belang meer heeft bij dit klachtonderdeel. De klachtencommissie heeft dit klachtonderdeel immers reeds gegrond verklaard. De commissie zal cliënt dan ook niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel A.

Wat betreft het door de zorgaanbieder stopzetten van de behandeling van cliënt overweegt de commissie dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder op dat vlak onzorgvuldig heeft gehandeld. De commissie concludeert dat nadat is geconstateerd dat de CGT niet het gewenste resultaat opleverde voor cliënt, in overleg met cliënt is besloten verder te gaan met ACT. De commissie concludeert dat in samenspraak met cliënt en op grond van gezamenlijke evaluatie telkens is beoordeeld of de behandeling cliënt soelaas bood en of andere behandeling beter aansloot bij de hulpvraag van cliënt. De commissie acht aannemelijk dat de behandelaar en de regiebehandelaar, zijnde professionals op het gebied van de hulpvraag van cliënt, op grond van deze zorgvuldige afweging en evaluatie, ook gelet op eerdere behandeling door het Team Complex Trauma van de zorgaanbieder, tot de beoordeling hebben kunnen komen dat voortzetting van de behandeling niet in het belang van cliënt was en cliënt wellicht eerder zou schaden dan dat herstel zou optreden. De commissie merkt hierbij nog op dat in de verwijsbrief van de POH-GGZ van 21 juni 2022 is vermeld dat cliënt tijdens de behandeling door het Team Complex Trauma diverse therapievormen heeft doorlopen die uiteindelijk niet voldoende resultaat leken te bieden.

De commissie acht op grond van vorenstaande de stelling van cliënt dat voortzetting van de ACT wel tot verbetering van haar psychische problematiek zou hebben geleid niet aannemelijk. De commissie zal klachtonderdeel B ongegrond verklaren.

Onder klachtonderdeel C vat de commissie ook de door cliënt gestelde door [naam regiebehandelaar] gepleegde fraude in het medisch dossier. De commissie overweegt dat voor zover cliënt al ontvankelijk kan worden geacht in dit onderdeel van klachtonderdeel C, nu het tijdens de behandeling door de klachtencommissie niet aan de orde is geweest, de commissie niet van fraude is gebleken. De commissie concludeert dat als [naam regiebehandelaar] de notitie al in een later stadium heeft toegevoegd, [naam regiebehandelaar] – zoals cliënt ook stelt – nauwelijks is afgeweken van haar verklaring hierover tijdens de zitting van de klachtencommissie. Cliënt kon hiervan dus tijdens die zitting kennis nemen en daarop reageren, zodat cliënt door de eventuele latere toevoeging aan medisch dossier niet in haar belangen is geschaad. Dit blijkt naar het oordeel van de commissie ook uit het feit dat de klachtencommissie het klachtonderdeel dat onderwerp was van de notitie, gegrond heeft verklaard.

Ook voor het overige is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk geworden dat [naam regiebehandelaar] cliënt onprofessioneel of zoals cliënt stelt, onheus, heeft bejegend. De commissie is van oordeel dat [naam regiebehandelaar] zich met de behandelaar heeft ingespannen om zoveel mogelijk aan de hulpvraag van cliënt tegemoet te komen. Dat [naam regiebehandelaar] uiteindelijk in concrete bewoordingen heeft medegedeeld dat de behandeling niet werd voortgezet, kan confronterend zijn geweest voor cliënt, maar maakt niet dat cliënt onheus is bejegend.

Hetzelfde geldt voor de bejegening tijdens het gesprek op 15 juni 2023 in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris. Ook tijdens dat gesprek zal er sprake zijn geweest van een voor cliënt ongewenste boodschap, maar dat levert geen onprofessionele kwetsende benadering op.

De commissie zal klachtonderdeel C ongegrond verklaren.

Dat het niet mogelijk is gebleken om in de hulpvraag van cliënt te voorzien, maakt naar het oordeel van de commissie bovendien niet dat [naam regiebehandelaar] en de behandelaar zich onvoldoende hebben ingespannen en dat de zorgaanbieder dientengevolge is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst.

Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten, zal de vordering tot vergoeding van schade worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Beslissing

De commissie:

–       verklaart cliënt niet-ontvankelijk in klachtonderdeel A;

–       verklaart klachtonderdelen B en C ongegrond en

–       wijst de vordering tot betaling van schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, drs. T. Knap, dr. J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 15 maart 2024.