![De Geschillencommissie](/wp-content/uploads/2019/02/logo-gsc.png)
Commissie: Verbouwingen en nieuwbouw
Categorie: Kwaliteit geleverde werk / ondeugdelijke levering
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
110279
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Te laag geplaatste uitbouw. De ondernemer schoot tekort in de uitvoering van e overeenkomst door de kozijnen van de achterpui van de uitbouw zodanig te plaatsen dat niet meer voldaan kon worden aan de uitgangspunten voor de betonnen afwerkvloer. Schadevergoeding volgt.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft klachten naar aanleiding van in opdracht van de consument verrichte werkzaamheden van de ondernemer aan het woonhuis van de consument waarbij een aanbouw is gemaakt.
Standpunt van de consument (kort samengevat)
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komen de klachten erop neer dat de consument erover klaagt dat de ondernemer bij het maken van de uitbouw onzorgvuldig heeft gemeten, waardoor de vloer boven de onderdorpel van het kozijn uitkomt.
De consument wilde een betonnen vloer in de gehele woning en heeft de ondernemer gevraagd in plaats van de geoffreerde zandcement afdekvloer een betonnen afwerkvloer te storten. Dit kon de partij met wie de ondernemer samenwerkt niet leveren, daarom heeft de consument gebruik gemaakt van een derde partij. De consument heeft de ondernemer aangegeven dat die betonnen vloer minimaal 7 centimeter dik zou moeten worden en dat er nog 2 centimeter ruimte onder de dorpel van het kozijn vrij moest blijven; er zou dus tussen de door de ondernemer aan te leggen ondervloer en de onderkant van het kozijn minimaal 9 centimeter hoogteverschil moeten zijn.
Toen de kozijnen geplaatst waren, bleek bij het inmeten van de betonnen afwerkvloer dat de vloer niet 2 cm ónder, maar 2 cm bóven de onderdorpel uit zou komen. Vanwege tijdsdruk en het feit dat de ondernemer geen bevredigende oplossingen bood, is de vloer toen toch gestort, tegen een tijdelijke dorpel bij het raam. Resultaat is dat er nu een vloer ligt die 2 cm hoger ligt dan de onderdorpel van de kozijnen en niet aansluit tot het kozijn.
Een en ander is het gevolg van het feit dat de ondernemer de kozijnen slechts op één punt van het bestaand huis, te weten het laagstgelegen punt, heeft afgesteld. Gezien het feit dat de consument alweer een half jaar in het huis woont, zij er met de ondernemer niet uit is gekomen en herstel ingrijpend is, vordert de consument een financiële tegemoetkoming.
Standpunt van de ondernemer (kort samengevat)
De ondernemer heeft geen schriftelijk verweer gevoerd, maar wel enkele mails overgelegd waaruit zijn standpunt blijkt. Dat komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
De ondernemer betreurt het dat de vloer uiteindelijk toch te hoog is gestort. Tijdens de uitvoering heeft de ondernemer de nodige aandacht geschonken aan alle hoogtematen en tijdens de oplevering is nadrukkelijk aangegeven dat ook de uitvoerende partij de hoogtematen goed diende uit te zetten. De ondernemer heeft bij de oplevering – toen het probleem met de hoogte van de vloer duidelijk werd – verschillende oplossingen aangedragen, maar daar is niets mee gedaan. Daarnaast heeft de ondernemer aangegeven dat aanpassingen voorafgaand aan het storten van de vloer gecommuniceerd moesten worden. De ondernemer wijst erop dat de vloer en de vloerhoogte niet binnen zijn opdracht vallen, maar dat de uitvoerende partij de eindverantwoordelijke is.
Deskundigenrapport
Op 5 juli 2017 is inzake de klachten een onderzoek uitgevoerd door de heer […] (hierna te noemen: de deskundige). De deskundige heeft op 31 augustus 2017 schriftelijk gerapporteerd aan de commissie. De inhoud van dit rapport geldt – voor zover hierna niet aangehaald – als hier herhaald en ingelast.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het rapport van de deskundige. De ondernemer heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en geeft zijn reactie met betrekking tot het tot stand komen van de maatvoering. Hij tekent onder meer aan dat door de consument aan de ondernemer is doorgegeven dat er zeven cm beton op de vloer zou komen. Er is ter plaatse van de haard een hoogtemaat uitgezet van zeven cm boven de bestaande vloer. De nieuwe onderdorpel van de kozijnen is met de bovenzijde vijftien mm hoger gesteld. Er is door de ondernemer ter plaatse een aantal keren nadrukkelijk erop gewezen dat de vloerenlegger de hoogte goed in de gaten moet houden. Volgens de ondernemer ligt de nieuwe kanaalplaatvloer 20 mm lager dan de bestaande afwerkvloer ter plaatse waar de hoogte op de wand is aangegeven. De kozijnen staan met de bovenkant onderdorpel op circa elf cm boven de kanaalplaatvloer. Hieruit blijkt volgens de ondernemer dat het verschil circa negen cm is. Als er dan een betonvloer van zeven cm op deze vloer zou komen, dan zou er ca. 20 mm van de dorpel te zien moeten zijn. Nu ligt de vloer tien mm erboven.
De ondernemer is bereid stucwerk en een stukje van de vloer weg te hakken om te laten zien dat de maatvoering is geweest, zoals door hem beschreven.
Behandeling ter zitting
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
De consument heeft zakelijk weergegeven het volgende opgemerkt. De door de ondernemer voorgestelde mogelijkheid van het infrezen van de vloerverwarming was volgens de consument geen oplossing en ook het affrezen van de bestaande vloer was niet mogelijk. De enige oplossing was dus geweest om de kozijnen hoger te stellen. Dat is echter niet gebeurd. De consument vordert een financiële tegemoetkoming omdat herstel te ingrijpend is. Zij schat de kosten van het herstel op circa € 30.000,– exclusief BTW, waarbij zijn inbegrepen de overige herstelwerkzaamheden zoals het schilderwerk en herstel van het plafond. Zij acht twee derde van die totale kosten, derhalve € 20.000,– een redelijke compensatie voor het geleden ongemak.
De consument heeft erop gewezen dat de vloerenlegger al tijdens de bouw is komen kijken en direct heeft opgemerkt dat de vloer te hoog zou uitkomen. Dat zou volgens de ondernemer goed komen als het meetpunt werd aangehouden. De dag nadat de ondernemer langs is geweest, zijn met behulp van een laser verschillende metingen uitgevoerd ten behoeve van het storten van de vloer. De consument heeft de resultaten niet meer aan de ondernemer gemeld. Die heeft bij de oplevering weliswaar gezegd dat ze het kon laten weten als ze nog wensen had, maar hij had al aangegeven dat hij de klacht niet erkende; zij achtte het dus niet zinvol hem nogmaals te benaderen. Zij is zelf geen expert en heeft zich na de oplevering door anderen laten informeren over de beste oplossing. Omdat de problemen door de ondernemer niet werden erkend en de bouw al achter lag op de planning waardoor zij in tijdnood dreigde te komen, heeft zij zich genoodzaakt gevoeld de vloer een week later toch te laten storten en tegen een balk te laten plaatsen.
Zij heeft er tevens op gewezen dat onderdeel van de opdracht was dat de ondernemer afstemming met de vloerenlegger zou zoeken.
De ondernemer heeft zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Hij heeft gesteld dat de vloerenlegger in had moeten grijpen en het storten van de afwerkvloer had moeten uitstellen. De bestaande ondervloer affrezen was wel degelijk mogelijk geweest. Zijn advies op dit punt is niet gevolgd. De ondernemer heeft bij de oplevering aangegeven dat aanpassingen voorafgaand aan het storten van de vloer aangegeven moesten worden. Hij heeft niets meer gehoord en wordt nu voor een voldongen feit gesteld. Het klopt dat er slechts op één plek is gemeten. Dat was omdat de woning ten tijde van de meting helemaal vol stond en er allerlei mensen bezig waren. De ondernemer heeft niet gemerkt dat de woning scheef stond. Het was aan de vloerenlegger om het juiste niveau aan te geven, niet aan de ondernemer.
De ondernemer blijft de mening toegedaan dat de vloer lager gelegd had kunnen worden. Hij had nog maatregelen kunnen nemen als de consument dat gevraagd had en was daar ook toe bereid. Hij kwam er echter later pas achter dat het niet naar wens was. De mogelijkheden om het kozijn te verhogen waren zeer beperkt.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt. Vaststaat dat tussen partijen op 29 juni 2016 een contract tot stand is gekomen waarbij de consument opdracht heeft gegeven tot uitvoering van werkzaamheden aan de woning […], hierna te noemen: de overeenkomst. Op de overeenkomst zijn de Consumentenvoorwaarden 2010 (CoVO 2010) van toepassing.
De commissie constateert dat de deskundige onder meer heeft vastgesteld dat de bestaande woning oud en deels verzakt was. De oorzaak van de problematiek is volgens de deskundige gelegen in het uitzetten van het peil nu dit is bepaald ter plaatse van de woningscheidende wand, nabij de oorspronkelijke achtergevel. Dit punt is schijnbaar vijf centimeter lager gelegen dan de voorzijde en linkerzijde van de woning. Omdat destructief onderzoek in dit geval vanwege de aanwezigheid van vloerverwarming niet wenselijk was en meetgegevens van de betonleverancier niet beschikbaar waren, heeft de deskundige geen definitieve conclusie kunnen geven over de dikte van de vloer. De afwerkvloer is volgens de deskundige vermoedelijk deels te dik en deels te dun waardoor meer materiaal dan voorzien zou zijn verwerkt en de vloerverwarming dieper is komen te liggen, hetgeen de effectiviteit hiervan negatief zal beïnvloeden.
Vast staat volgens de deskundige wel dat de ondernemer wetenschap had van de benodigde dikte van de vloerafwerking. Het lijkt erop dat de ondernemer het peil voor de uitbouw heeft uitgezet zonder de voor hem bekende aannames voor wat betreft de dikte van de afwerkvloer hierbij juist te hanteren en/of dat hij zich vergist heeft in de scheefstand van de woning. Dit kan volgens de deskundige worden gezien als een nalatigheid van de ondernemer.
De ondernemer heeft de bevindingen van de deskundige betwist in die zin dat de ondernemer naar eigen zeggen de juiste maatvoering heeft gehanteerd. Dit verweer kan de commissie niet overtuigen nu de ondernemer zijn stellingen op dit punt naar haar oordeel onvoldoende heeft onderbouwd; de ondernemer heeft ook niet betwist dat de bestaande woning ongelijk was gelegen en dat hij niettemin slechts vanuit één meetpunt het peil voor de uitbouw heeft uitgezet. Nu de bevindingen van de deskundige ook overigens niet dan wel onvoldoende zijn weersproken en er ook verder geen aanleiding is om af te wijken van deze bevindingen, staan de bevindingen daarmee vast en neemt de commissie deze over als de hare.
Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de ondernemer in de uitvoering van de overeenkomst een fout heeft gemaakt door de kozijnen van de achterpui van de uitbouw zodanig te plaatsen dat niet meer voldaan kon worden aan de uitgangspunten voor de betonnen afwerkvloer die bij hem bekend waren, hetgeen heeft geleid tot een tekortkoming aan de uitbouw. De ondernemer heeft nog aangevoerd dat hij niet kan worden aangesproken op het feit dat de afwerkvloer te hoog is komen te liggen nu deze niet binnen zijn opdracht viel. De commissie passeert dit verweer nu de ondernemer weliswaar niet verantwoordelijk is voor de afwerkvloer, maar wel voor hoogte van de ondervloer die voor de hoogte van de afwerkvloer bepalend was. De commissie acht de klacht van de consument dan ook gegrond en zal haar in het gelijk stellen.
De consument stelt dat herstel van de pui inclusief gevolgschade € 30.000,– zou kosten. Zij vordert twee derde daarvan, derhalve een schadevergoeding van € 20.000,– terzake van geleden ongemak.
De commissie stelt terzake van deze vordering vast dat de consument de situatie die uiteindelijk is ontstaan ook deels aan zichzelf te wijten heeft. Op het moment dat de vloerenlegger constateerde dat de vloer inderdaad te hoog uit zou komen heeft zij immers nagelaten de ondernemer in de gelegenheid te stellen het probleem op te lossen en heeft zij de vloer (toch) laten storten. Aldus heeft zij onvoldoende gedaan om de schade te beperken. Het gevolg daarvan is dat herstel thans ingrijpend is en mogelijk veel meer zou kosten dan vóórdat de afwerkvloer was gestort. Uitgaan van de huidige herstelkosten zou dan ook niet redelijk zijn. Wel staat naar het oordeel van de commissie voldoende vast dat de consument schade lijdt door de tekortkoming aan de uitbouw. De huidige situatie, met een in het oog springende kier tussen de vloer en het kozijn, levert een aantasting van het woongenot en een waardevermindering op. Gelet op al het vorenstaande stelt de commissie de schadevergoeding gelet op alle omstandigheden van dit specifieke geval ex aequo et bono vast op een bedrag van
€ 5.000,–. Zij zal de ondernemer veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de consument.
Hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen en beslist leidt tot het oordeel dat klacht van de consument gegrond wordt bevonden, zodat de commissie zal beslissen dat de ondernemer op grond van artikel 21 van het reglement van het klachtengeld ad € 260,– aan de consument moet vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie, beslissende naar redelijkheid en billijkheid, met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en de daarvan deel uitmakende voorwaarden:
- verklaart de klacht van de consument gegrond en veroordeelt de ondernemer tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000,–. De betaling door de ondernemer aan de consument dient plaats te vinden binnen vier weken na de verzenddatum van dit bindend advies;
- bepaalt dat de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 260,– aan de consument dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
- bepaalt dat de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd is van € 1.500,–;
- de commissie wijst het meer of anders verlangde af;
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verbouwingen en Nieuwbouw, bestaande uit
mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, C. de Vries en mr. C. Muller, leden, op 6 oktober 2017 in aanwezigheid van mr. D.C.J. Frijlink, plv. secretaris.