Commissie: Energie
Categorie: Warmte
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
34975
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft de jaarafrekening 2008/2009 voor stadsverwarming. De consument heeft op 22 maart 2009 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De jaarafrekening is veel hoger dan deze had kunnen zijn. Het meerverbruik wordt veroorzaakt doordat de ondernemer het warmwater met een te lage temperatuur aanvoert. Een tweede gevolg is dat mijn boiler gaat pendelen. Ik heb een deskundige ingeschakeld om een en ander te controleren, aangezien de ondernemer ontkent dat het water bij binnenkomst een te lage temperatuur heeft. Deze expert, [naam expert], heeft de watertemperatuur in de meterkast regelmatig gemeten. De temperatuur is 77 à 78° C. Dat is te laag. Het moet 90° C zijn. De boiler die ik heb en die ik via de ondernemer heb gehuurd, reageert niet goed op de te lage temperatuur. Het is een warmwaterboiler, die gevoelig is voor te lage temperatuur van het binnenkomende water. Een elektrische boiler heeft daar geen last van. Wat de boiler betreft verschuilt de ondernemer zich achter het feit dat deze wordt gehuurd van een andere vennootschap, die niet aangesloten is bij de geschillencommissie. Ik vind dat een flauw argument, omdat die vennootschap tot het concern behoort waarvan de ondernemer ook deel uitmaakt. De huur wordt door de ondernemer via de jaarafrekening in rekening gebracht. Ik lijd door de te veel in rekening gebrachte warmte aanzienlijke schade en mijns inziens wordt ook het NMDA (niet meer dan anders)-beginsel geschonden. Als ik een gasinstallatie had gehad, zou ik veel minder aan energie kwijt zijn geweest. Ik heb een vergelijking gemaakt met een gasgestookte woning van een kennis, waarbij ik uitkom op een verschil van € 471,78 per jaar. Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De ondernemer beroept zich op zijn aansluitvoorwaarden waaruit zou blijken dat de temperatuur van het aangevoerde water varieert van 70° bij een buitentemperatuur van meer dan 5° tot 90° bij een buitentemperatuur van -10°. Die voorwaarden zijn in mijn geval echter niet van toepassing. Op het moment waarop mijn woning op stadsverwarming werd aangesloten waren heel andere aansluitvoorwaarden van toepassing. Deze hielden onder meer in dat de aanvoertemperatuur te allen tijde 90° C moet zijn. De consument verlangt vervanging van de warmwaterboiler door een elektrische boiler en herziening van de hem in rekening gebrachte hoeveelheid warmte vanaf het tijdstip waarop de consument zijn woning heeft betrokken, zijnde 15 juli 2007 tot het moment waarop de ondernemer een elektrische boiler plaatst of ervoor heeft gezorgd dat de aanvoertemperatuur van het warmwater constant op 90° C wordt gehouden. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. De consument huurt de boiler van [naam van verhuurder van de boiler]. Dit bedrijf maakt inderdaad deel uit van het [naam concern achter verhuurder van boiler], maar is een installatiebedrijf, dat er bewust voor heeft gekozen niet aangesloten te zijn bij een geschillencommissie. Voor zover de klacht van de consument betrekking heeft op de boiler is de consument daarin dus niet-ontvankelijk. In onze aansluitvoorwaarden, waarvan wij enkele artikelen hebben overgelegd, is bepaald dat bij een buitentemperatuur van -10° C de aanvoertemperatuur van warm tapwater 90° C bedraagt. Deze aanvoertemperatuur loopt af tot 70° C bij een buitentemperatuur ven 5° C en hoger. Verder geven de aansluitvoorwaarden nog mogelijke afwijkingen weer als gevolg van regelafwijkingen en warmteverliezen. De stelling van de consument dat wij te allen tijde een aanvoertemperatuur zouden moeten garanderen van 90°C is dus onhoudbaar. Bovendien gaat het om de aanvoertemperatuur direct na de hoofdmeter, zijnde het leveringspunt. Daarna stroomt het water de binneninstallatie in. De binneninstallatie is van de consument. Wij zijn dus niet verantwoordelijk voor warmteverliezen die in de binneninstallatie ontstaan. De boiler van de consument is een warmwaterboiler. Deze gebruikt geen elektriciteit, in tegenstelling tot een elektrische boiler. De consument vergelijkt alleen het warmteverbruik, maar laat het verminderde elektriciteitsverbruik buiten beschouwing. Dat is dus geen zuivere vergelijking. De consument heeft in zijn berekening zijn woning vergeleken met een woning met gasinstallatie. Die vergelijking gaat mank, omdat geen rekening wordt gehouden met allerlei andere aspecten die het verbruik beïnvloeden. Een een-op-een vergelijking is niet representatief, omdat het NMDA-principe ervan uitgaat dat een warmteverbruiker gemiddeld niet duurder uit is dan een gasverbruiker in vergelijkbare omstandigheden. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Wij zijn niet op de hoogte van aansluitvoorwaarden die op de situatie van de consument van toepassing zouden zijn en die de toepasselijkheid van onze aansluitvoorwaarden zouden uitsluiten. Beoordeling van het geschil Ter zitting is afgesproken dat de consument bewijsstukken aan de commissie zendt van zijn stelling dat de huidige aansluitvoorwaarden van de ondernemer niet op hem van toepassing zijn, maar eerdere aansluitvoorwaarden, die een constante aanvoertemperatuur van warmwater garanderen van 90° C, ongeacht de buitentemperatuur. In december 2010 en januari 2011 heeft de consument verschillende stukken aan de commissie gestuurd. De ondernemer heeft daarop schriftelijk gereageerd. De door de consument overgelegde bescheiden houden kort samengevat in dat de consument niet in staat is de naar zijn mening bij uitsluiting toepasselijke aansluitvoorwaarden van een of meer rechtsvoorgangers van de ondernemer over te leggen. Hij vindt dat, nu hij daartoe niet in staat is, de ondernemer de desbetreffende gegevens dient te produceren. De ondernemer betwist dit en brengt bovendien naar voren dat hij in oude algemene voorwaarden geen aanvoertemperaturen heeft aangetroffen die van de aanvoertemperaturen uit de meest recente algemene voorwaarden afwijken. Voorts heeft de consument een brief overgelegd van de verhuurder van zijn woning waarin melding wordt gemaakt van aangetroffen concentraties van de legionellabacterie in het watercircuit in het gebouw waarvan de woning van de consument deel uitmaakt. De consument ziet hierin een bewijs van zijn stelling dat de aanvoertemperatuur van het warmwater in zijn woning te laag is. De ondernemer heeft dit gemotiveerd betwist. Tenslotte heeft de consument nog aangevoerd dat uit recente metingen zou zijn gebleken dat de aanvoertemperatuur in zijn woning zelfs niet voldoet aan de norm die is vastgelegd in de meest recente algemene voorwaarden, wat eveneens door de ondernemer gemotiveerd is bestreden. De commissie heeft het volgende overwogen. Aan de uitnodiging van de commissie aan de consument om van zijn stelling met betrekking tot de minimaal verplichte aanvoertemperatuur van het warmwater bewijs te leveren heeft de consument geen gevolg gegeven, naar hij zegt omdat hij daartoe niet in staat is. De door de consument ter zitting aan de commissie ter inzage gegeven stukken behelzen niet het verlangde bewijs. Nu de consument niet aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan, dient zijn klacht te worden afgewezen. Dit is overeenkomstig het bewijsrecht volgens het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De commissie ziet geen aanleiding om van deze bewijsrechtelijke bepalingen af te wijken en met name acht zij geen grond aanwezig om de ondernemer te verplichten de consument dit bewijs te verschaffen, gesteld dat de ondernemer daartoe in staat zou zijn. De consument heeft aangevoerd dat het probleem van de pendelende boiler ook is op te lossen door plaatsing van een elektrische boiler, ter vervanging van de huidige warmwaterboiler, en aan die oplossing zou dus de voorkeur moeten worden gegeven. De consument kan zich voor de vervanging van de boiler wenden tot het bedrijf waarvan hij de boiler in huur heeft. De commissie kan de ondernemer daartoe niet verplichten, omdat de ondernemer niet de verhuurder van de boiler is, ook al behoort de verhuurder tot hetzelfde concern als de ondernemer. Het verband dat de consument meent te zien tussen de concentratie legionellabacteriën die in het wooncomplex is aangetroffen en de aanvoertemperatuur van het warmwater is niet met bewijsstukken onderbouwd en derhalve kan de commissie dit verband niet zonder meer aannemen. De oorzaken daarvan kunnen in de binneninstallatie liggen. De ondernemer is niet verantwoordelijk voor de binneninstallatie. Een aanvoertemperatuur van 70° C of meer is voldoende ter voorkoming van legionellabacteriën. De stelling tenslotte dat bij recente metingen een lagere aanvoertemperatuur is vastgesteld dan 70° C moet de commissie passeren. De ondernemer is bij die metingen niet aanwezig geweest en bovendien heeft de consument deze stelling, die niet te controleren is, in een veel te laat stadium van het geschil ingenomen. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door de consument verlangde wordt afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 25 februari 2011.