Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Complicatie
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111666-2
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënt en de stichting Stichting Amphia, gevestigd te Breda, (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 8 september 2017 te Eindhoven. Ter zitting zijn verschenen de cliënt en zijn echtgenote en namens het ziekenhuis [medewerker ziekenhuis]
Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. De cliënt heeft zich daarbij bediend van een pleitnota, waarvan hij een exemplaar aan het ziekenhuis en aan de commissie heeft verstrekt.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de behandeling van een postoperatieve complicatie bij de cliënt en de bejegening van de cliënt door orthopeden van het ziekenhuis en het achterwege laten van een behandeling in verband met een vergrote prostaat bij de cliënt door de uroloog van het ziekenhuis.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Ten aanzien van de orthopeden
De cliënt is door zijn huisarts op 4 juli 2014 in verband met langdurige pijnklachten in zijn linkerknie verwezen naar de afdeling orthopedie van het ziekenhuis. Op 12 januari 2015 is de cliënt in het ziekenhuis aan die knie geopereerd en daarbij is een volledige knieprothese geplaatst. Op 15 januari 2015 heeft er een nabloeding in de knie plaatsgevonden, die door het ziekenhuis is gehecht.
Op 24 maart 2015 kreeg de cliënt een hevige bloeding in zijn linker bovenbeen, waarvoor hij enkele dagen en nachten in het ziekenhuis opgenomen is geweest. De knie bleef dik, warm en pijnlijk. Daarna hebben diverse onderzoeken en consulten plaatsgevonden, maar een verbetering bleef uit. Bij een van die consulten bij [de orthopeed] gaf deze niet bepaald de indruk aandacht voor de situatie van de cliënt te hebben. [De orthopeed] vond de cliënt en zijn echtgenote maar oude zeurpieten; dat heeft hij niet gezegd, maar dat bleek wel uit de minachtende blikken van verstandhouding die hij had met zijn secretaresse. Op 13 mei 2016 heeft de cliënt een andere orthopeed van het ziekenhuis geconsulteerd. [Andere orthopeed] stelde een biopsie voor, waarmee de cliënt heeft ingestemd. Bij de opnameplanner van het ziekenhuis bleek dat voor de operatie een wachttijd van vier maanden bestond. De cliënt neemt [andere orthopeed] zeer kwalijk dat hij hem in de spreekkamer de wachttijd, die hij gekend moet hebben, niet heeft genoemd. [Andere orthopeed] laat het brengen van een minder leuke boodschap over aan een ander buiten zijn spreekkamer. Op 8 juni 2016 is er uit de knie een biopsie genomen, waarvan de cliënt op 21 juni 2016 de uitslag kreeg; daarbij werd de cliënt meegedeeld dat er geen behandeling dan wel operatie uitgevoerd zou worden en dat hij zich maar moest melden als het niet meer uit te houden was. In die periode was er volgens de cliënt een lakse en onzorgvuldige houding van de kant van het ziekenhuis. Op 22 augustus 2016 heeft de cliënt zich voor een second opinion gewend tot [dokter] van het Sint Elisabethziekenhuis in Turnhout (België), die zich erover verbaasde dat de cliënt nog niet was doorverwezen naar een specifiek revisieteam. Volgens [dokter] diende de cliënt doorverwezen te worden naar het orthopedisch centrum van het Catharinaziekenhuis in Eindhoven. Volgens de cliënt heeft niemand hem in de periode van 12 januari 2015 tot 6 oktober 2016 op het revisieteam van het Catharinaziekenhuis in Eindhoven geattendeerd. Het ziekenhuis deed het voorkomen alsof het zelf een revisieteam in huis had en achtte een verwijzing niet nodig. De cliënt heeft op 27 september 2016 een eerste consult gehad bij [dokter] van het Catharinaziekenhuis. Op 7 november 2016 heeft [dokter] de knieprothese bij de cliënt verwijderd en een vulmiddel in de knie aangebracht. Daaraan aansluitend heeft de cliënt 15 dagen aan een infuus met antibiotica in het Catharinaziekenhuis gelegen. De cliënt heeft van [dokter] vernomen dat deze in de knie, viezigheid, afstervend bindweefsel en stukjes heeft aangetroffen, terwijl de prothese te gemakkelijk verwijderd kon worden. Op 19 december 2016 werd in het Catharinaziekenhuis het vulmiddel verwijderd en een nieuwe prothese aangebracht. De cliënt verwijt de orthopeden van het ziekenhuis dat zij hem aan het lijntje hebben gehouden door op elkaar te wachten en feitelijk niets te doen om zijn situatie te verbeteren. De orthopeden hebben zijn klachten op hun beloop gelaten. De cliënt stelt verder dat hij niet de indruk heeft dat de orthopeden geprobeerd hebben om samen een conclusie te trekken en een behandelplan op te stellen; zijn klachten zijn in het team van orthopeden niet gecoördineerd aangepakt.
De cliënt verlangt dat de commissie hem ten laste van het ziekenhuis een schadevergoeding toekent van € 4.026,–, bestaande uit € 1.026,61 aan materiële schade (reiskosten en kopieerkosten van het patiëntendossier) en € 3.000,– aan immateriële schade.
Ten aanzien van de uroloog
Op 14 december 2015 is de cliënt onderzocht door [de uroloog] van het ziekenhuis. Na het onderzoek sprak de uroloog over “een vergrote prostaat en alle mannen van 75 hebben dat”. In een brief van de internist/hematoloog van het ziekenhuis aan de huisarts van de cliënt van 8 april 2016 heeft de internist/hematoloog het over een “goed gevulde blaas, fors vergrote prostaat”. Één week voordat de cliënt op 7 november 2016 in het Catharinaziekenhuis in Eindhoven de eerste operatie voor de knierevisie onderging, kon hij plotseling niet meer urineren. Er werd toen een katheter geplaatst. Volgens de cliënt hadden met een adequate behandeling vanaf december 2015 de urineproblemen eind oktober 2016 voorkomen kunnen worden.
Op 28 december 2016 is de cliënt in het ziekenhuis uitvoerig onderzocht door [een andere uroloog] die tot de conclusie kwam dat een prostaatoperatie noodzakelijk was. Deze operatie vond plaats op 16 januari 2017 en daarvan is de cliënt goed hersteld. De cliënt is van mening dat er sprake is van een lakse en onzorgvuldige werkwijze van [de uroloog], waardoor hij een jaar later urineproblemen heeft gekregen, die een katheterisatie en uiteindelijk een prostaatoperatie noodzakelijk maakten.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
Ten aanzien van de orthopeden
Het postoperatieve verloop werd gecompliceerd door een nabloeding en later door een bloeduitstorting in het bovenbeen. Drie maanden na de operatie is de patiënt voor een controle bij [de orthopeed] geweest. De cliënt heeft toen aangegeven nog veel pijn te ervaren van de knie. Onderzoek wees geen aanwijzing voor een infectie aan. Mogelijk kwam de pijn voort uit de knieschijf. Twee weken na die controle heeft de cliënt opnieuw het spreekuur van [de orthopeed] bezocht. Wat betreft de door de cliënt gestelde bejegening (minachtend, hij vond ons maar oude zeurpieten) herkent [de orthopeed] zich niet. De knie van de cliënt werd toen opnieuw onderzocht en er werd besloten bloedonderzoek naar de aanwezigheid van een mogelijke infectie te verrichten. De ontstekingswaarden waren normaal en er werd een expectatief beleid ingesteld met controle afspraak op termijn. Bij persisterende klachten werd afgesproken dat te zijner tijd een botscan zou worden gemaakt. [De orthopeed] heeft de cliënt laten weten dat hij zich bij toenemende klachten eerder kon melden. [De orthopeed] heeft toen afgezien van een punctie van het kniegewricht omdat bij een punctie de kans op de introductie van een infectie aanwezig is. De botscan die in het Elisabeth ziekenhuis in Tilburg in het kader van een door de cliënt verzocht second opinion is verricht, toonde een verhoogde activiteit ter plaatse van de knieschijf. Dit ondersteunt de eerste gedachte van [de orthopeed] dat er sprake was van een symptomatische knieschijfartrose. Vijf maanden na het laatste bezoek aan [de orthopeed] is de cliënt voor controle [dokter] geweest. [De dokter] concludeerde dat er inderdaad mogelijk een symptomatische knieschijfartrose aanwezig was. Er werd de indicatie gesteld een patella button te plaatsen, maar in verband met een onbegrepen anemie en nachtzweten bij de cliënt werd deze eerst verwezen naar de internist. Bij de internist heeft een uitgebreide analyse plaatsgevonden in verband met onder andere een verdenking op het bestaan van een maligniteit, waarbij ook de uroloog betrokken werd. De gemaakte PET-scan toonde een verhoogde activiteit bij de knieprothese, die in dat stadium na de operatie zou kunnen passen bij een laaggradige infectie. De cliënt werd hierna teruggezien door [de dokter], die een punctie van het kniegewricht voorstelde door[de andere orthopeed]; die kweek toonde geen groei van bacteriën. Op 13 mei 2016 is de cliënt door [de andere orthopeed] gezien en toen is tot deze ingreep besloten. De wachttijden voor dit soort relatief kleine ingrepen zijn voor een orthopeed bij een consult van de patiënt niet volledig duidelijk en zijn in de regel ook kort omdat de ingreep zich gemakkelijk tussen grote ingrepen laat inplannen. Soms is de wachttijd toch langer. [De andere orthopeed] had verwacht dat de ingreep, gezien de grootte daarvan en de daarvoor benodigde operatietijd, makkelijker in te plannen zou zijn geweest. Maar uiteindelijk is dit afhankelijk van een gehele operatieplanning. Op 8 juni 2016 heeft [de andere orthopeed] een punctie uitgevoerd en ook deze kweek toonde geen groei van bacteriën. Aangezien inmiddels toch een sterke verdenking op een laaggradige infectie bestond, heeft [de andere orthopeed] de cliënt voorgesteld een two stage revisie van de knieprothese uit te voeren, maar de cliënt heeft hierop besloten zich verder in het Catharinaziekenhuis in Eindhoven te laten behandelen. Het diagnosticeren van een infectie van een knieprothese is soms zeer lastig. Door verschillende artsen is met de beste intenties getracht een goede diagnose te stellen.
Het feit dat alle kweken geen bacteriële groei vertoonden en de analyse van de internist naar de mogelijke aanwezigheid van een maligniteit, zijn aanleiding geweest voor een in eerste instantie afwachtend orthopedisch beleid. Door de orthopedisch chirurg, de internist en de medisch microbioloog is intensief gekeken naar de cliënt en onderzoek gedaan naar de oorzaak van de klachten. Alle patiënten met een (mogelijke) infectie worden in een multidisciplinair overleg besproken. In dit opzicht is er niet ongecoördineerd te werk gegaan. Het ziekenhuis is vanwege zijn expertise door de zorgverzekeraars aangewezen als centrum voor
infectierevisie chirurgie. Dit betekent dat het ziekenhuis uitgerust, bevoegd en bekwaam is prothese-infecties te behandelen. Een doorverwijzing naar het Catharinaziekenhuis in Eindhoven zou geen toegevoegde waarde hebben gehad.
Ten aanzien van de uroloog
Bij de anamnese op de poli urologie op 14 december 2015 heeft de cliënt geen urineklachten aangegeven. Het onderzoek op deze datum was gericht op het uitsluiten van maligniteit van blaas en nieren. Bij dat onderzoek zijn geen afwijkingen gevonden. Bij het onderzoek aan de blaas is gebleken dat er sprake was van een vergrote prostaat, maar omdat de cliënt geen urineklachten had, is er ook geen therapievoorstel gedaan. Een vergrote prostaat behoeft op zichzelf genomen geen behandeling. De cliënt is lege artis onderzocht. De praktijk wijst uit dat er luxerende momenten zijn, waarbij urineklachten vaker toenemen; dit is het geval bij bedrust, immobiliteit, obstipatie etc. Een dergelijk moment is bij de patiënt opgetreden bij de knierevisie in december 2016. Uiteindelijk bleek het urineren niet hersteld te kunnen worden zonder een prostaatoperatie; deze heeft plaatsgevonden in januari 2017. Uit het pathologisch verslag blijkt, dat er slechts 10 gram prostaatweefsel is verwijderd, hetgeen betekent dat er geen grote prostaatobstructie aanwezig was.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.
Algemeen
De cliënt en het ziekenhuis hebben met elkaar een overeenkomst gesloten tot het plaatsen van een linker knieprothese bij de cliënt en een overeenkomst voor een blaas- en nieronderzoek bij de cliënt. Elk van beide overeenkomsten kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomsten hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
De cliënt houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de in zijn ogen onjuiste behandeling van een postoperatieve complicatie aan zijn linkerknie door orthopeden van het ziekenhuis en het achterwege laten van een adequate behandeling in verband met een vergrote prostaat bij de cliënt door de uroloog van het ziekenhuis. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichting, is te kort geschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Ten aanzien van de orthopeden
In zijn hiervoor weergegeven verweer heeft het ziekenhuis de feiten en omstandigheden naar voren gebracht, zoals deze zich hebben voorgedaan nadat zich een postoperatieve complicatie had voorgedaan aan of bij de linkerknie van de cliënt. De cliënt heeft deze feiten en omstandigheden voor zover deze betrekking hebben op de directe medische behandeling, niet betwist, zodat deze tussen partijen vast staan. Het had op de weg van de cliënt gelegen te stellen en te onderbouwen dat die behandeling volgens de stand van de wetenschap en praktijk niet juist was. Die stelling en onderbouwing heeft de cliënt niet gegeven. Dat betekent dat de commissie van oordeel is dat het ziekenhuis zich in voldoende mate heeft ingespannen om een bepaald resultaat te bereiken en aldus de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Ten aanzien van de overige door de cliënt geformuleerde klachten overweegt de commissie als volgt.
De standpunten van partijen betreffende de bejegening door [de orthopeed] staan diametraal tegenover elkaar. De commissie kan deze klacht dan ook niet gegrond verklaren. Niet omdat de lezing van de cliënt minder geloof verdient dan die van het ziekenhuis, maar omdat een deugdelijke feitelijke grondslag ontbreekt. Bovendien acht de commissie het niet aannemelijk dat de door de cliënt gestelde blikken tussen [de orthopeed] en zijn secretaresse tot de – overigens subjectieve – conclusie kunnen leiden dat [de orthopeed] de cliënt en zijn echtgenote maar oude zeurpieten vond.
Vooropgesteld moet worden dat gesteld noch gebleken is dat [de andere orthopeed] een wachttijd voor de operatie tegenover de cliënt heeft genoemd, zodat er bij de cliënt redelijkerwijs ook geen gerechtvaardigde verwachting ten aanzien van de wachttijd kan zijn gewekt. Zoals het ziekenhuis heeft gesteld en de cliënt niet heeft betwist, is de planning van een operatie afhankelijk van de gehele operatieplanning van het ziekenhuis, die in dit geval centraal voor het hele ziekenhuis bij het voorbereidingsplein wordt bijgehouden. Dat [de andere orthopeed] geen wachttijd tegenover de cliënt heeft genoemd, valt hem – gelet op de hiervoor bedoelde afhankelijkheid – niet te verwijten. Dat [de andere orthopeed] van de lange wachttijd geweten moet hebben en het brengen van een minder leuke boodschap heeft overgelaten aan een ander, berust op een subjectief vermoeden van de cliënt. Dat vermoeden is niet op feiten gebaseerd, zodat de commissie daarmee geen rekening kan houden.
Ten slotte heeft de cliënt geklaagd over het feit dat het ziekenhuis hem niet op het revisieteam van het Catharinaziekenhuis in Eindhoven heeft geattendeerd. Het ziekenhuis heeft daartegen ingebracht dat het zelf is uitgerust, bevoegd en bekwaam is prothese-infecties te behandelen en vanwege zijn expertise door de zorgverzekeraars is aangewezen als centrum voor revisiechirurgie.
Een doorverwijzing naar het Catharinaziekenhuis in Eindhoven zou geen toegevoegde waarde hebben gehad, aldus het ziekenhuis. De cliënt heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat het ziekenhuis een aanwijzing heeft in de hiervoor bedoelde zin, zodat de commissie van de betreffende stelling van het ziekenhuis uitgaat. Onder deze omstandigheid acht de commissie het niet laakbaar dat het ziekenhuis de cliënt niet heeft geattendeerd op het revisieteam van het Catharinaziekenhuis in Eindhoven.
Ten aanzien van de uroloog
Uit de stelling van het ziekenhuis begrijpt de commissie dat niet de grootte van de prostaat, maar de aanwezigheid van klachten bepalend is voor een medische behandeling. Volgens de uroloog had de cliënt naar zijn zeggen in december 2015 geen plasklachten. De cliënt heeft dit niet betwist. Omdat de cliënt toen geen klachten had, heeft de uroloog geen therapievoorstel gedaan. Ook hier had het op de weg van de cliënt gelegen te stellen en te onderbouwen dat het achterwege laten van een therapievoorstel volgens de stand van de wetenschap en praktijk niet juist was. Die stelling en onderbouwing heeft de cliënt ook hier niet gegeven. Van het feit dat de cliënt bijna een jaar later wel urineproblemen heeft gekregen, kan niet worden aangenomen dat deze problemen in causaal verband staan met het achterwege laten van een therapievoorstel, nu deze problemen zoals het ziekenhuis heeft gesteld en de cliënt niet heeft betwist, ook veroorzaakt kunnen worden door andere oorzaken, zoals bedrust of immobiliteit. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het ziekenhuis de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De conclusie
De commissie is op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis in de nakoming van zijn inspanningsverplichting. De klachten van de cliënt dienen dan ook ongegrond verklaard te worden.
De verlangde schadevergoeding
Voor aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie overwogen, dat van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Ten slotte
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klachten van de cliënt ongegrond;
wijst af de door de cliënt verlangde materiële en immateriële schadevergoeding.
Aldus beslist op 8 september 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.