Commissie: Waterrecreatie
Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
WAT04-0016
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de schriftelijk tussen partijen gesloten overeenkomst tot de (ver)huur van een ligplaats.
De consument heeft op 15 februari 2004 de klacht schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
De consument heeft een bedrag van € 1.320,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft sinds 1 april 2002 een ligplaats bij de ondernemer. Op 15 februari 2004 stuurt de ondernemer een factuur voor de huursom voor de komende huurperiode. Ten opzichte van de lopende huurperiode is de huursom verhoogd zonder dat de ondernemer heeft aangegeven wat de reden daarvoor is. Vanwege de huurverhoging zegt de consument de huurovereenkomst op grond van art. 10 lid 3 van de toepasselijk algemene voorwaarden per 1 april 2004 op.
In eerst instantie reageert de ondernemer hier op met de mededeling dat de prijsverhoging conform de prijsindexering is en dat dit geen reden is om de overeenkomst te beëindigen. Hij stelt voor om de huurovereenkomst te beëindigen tegen betaling van 50% van de huursom. Nadat de consument heeft laten weten daarmee niet akkoord te gaan, stuurt de ondernemer een creditnota ter zake van de verhoging van de huursom, doch blijft volharden in betaling van het overige.
Omdat de ondernemer de huurverhoging niet uiterlijk drie maanden vóór het begin van de nieuwe huurperiode heeft doorgegeven, noch heeft aangegeven dat de verhoging het gevolg is van een lastenverzwaring vanwege een wijziging van belastingen, heffingen en dergelijke, heeft de consument de huurovereenkomst conform art 10 lid 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden rechtmatig beëindigd.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Dat de consument in een eerdere instantie om een andere reden de huurovereenkomst ook op heeft willen zeggen, doet verder niet ter zake. De eerdere opzegging is door de ondernemer niet aanvaard en de consument heeft zich daarbij neergelegd.
De consument wil ook de borg voor de parkeerkaart en de elektronische sleutel terug ontvangen.
De consument verlangt beëindiging van de huurovereenkomst per 1 april 2004.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Vanaf het begin heeft de ondernemer veel coulance getoond richting de consument met betrekking tot de betalingen van de huursom. De facturen stonden meer dan vier maanden uit. Het viel daardoor nogal tegen dat de consument op 20 januari 2004 de huurovereenkomst op wilde zeggen, omdat hij niet tevreden was over de winterstalling. Deze opzegging was op grond van de algemene voorwaarden echter te laat.
De reden voor de opzegging is dus niet de prijsverhoging, maar de ontevredenheid met de winterstalling. De factuur voor de huurverhoging werd immers pas op 15 februari 2004 verzonden. Omdat de consument ook niet akkoord is gegaan met het aanbod om 50% van de huursom te betalen tegen beëindiging van het contract, dient de consument nog steeds de huursom, te weten een bedrag van € 1.320,–, te voldoen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie stelt allereerst vast dat de ondernemer de consument op 15 februari 2004 een factuur heeft gestuurd betreffende de huursom voor de nieuwe huurperiode. De consument heeft diezelfde dag nog aan de ondernemer bericht dat hij de huurovereenkomst per 1 april 2004 beëindigt vanwege een onrechtmatige prijsverhoging. Omdat onweersproken is dat voornoemde factuur een huurverhoging inhield en de consument daarop zijn vordering baseert, doet verder niet ter zake of de consument in een eerder stadium om een andere reden de huurovereenkomst heeft willen beëindigen. De consument heeft overigens ook niet betwist dat deze eerdere beëindiging niet rechtmatig was.
Uitsluitend ter beoordeling van de commissie staat daarom de vraag of de beëindiging vanwege de huurverhoging rechtmatig is geweest. De commissie overweegt daartoe allereerst dat op grond van art. 10 lid 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden de huursom alleen gewijzigd kan worden indien deze wijziging plaatsvindt uiterlijk drie maanden vóór het begin van de nieuwe huurperiode. De ondernemer heeft de consument eerst op 15 februari 2004 in kennis gesteld van de huurverhoging voor de nieuwe huurperiode die per 1 april 1004 inging, zodat daaraan niet is voldaan. De ondernemer is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in nakoming van hetgeen partijen zijn overeengekomen.
Omdat artikel 10 lid 3 uitdrukkelijk bepaalt dat een wijziging van de huursom slechts uiterlijk drie maanden vóór het begin van de nieuwe huurperiode kan plaatsvinden, was de ondernemer door zich daar niet aan te houden naar het oordeel van de commissie vanaf de datum van verzending van de factuur voor de huursom in verzuim. De consument had zodoende op grond van art. 9 lid 2 van de toepasselijke algemene voorwaarden het recht om de huurovereenkomst per 1 april 2004 ontbinden. De beëindiging per 1 april 2004 was zodoende rechtmatig. Dat de ondernemer de huurverhoging in een later stadium weer heeft gecrediteerd, kan daar niet aan af doen, daar op dat moment de overeenkomst al was beëindigd.
De commissie gaat er van uit dat tegen afgifte van de zaken door de consument de borg voor de parkeerkaart en de elektronische sleutel door de ondernemer aan de consument wordt terugbetaald, onder verrekening van het eventuele verbruik van elektriciteit dat nog niet is betaald door de consument.
Op grond van het bovenstaande acht de commissie de klacht van de consument gegrond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie stelt vast dat de huurovereenkomst betreffende de ligplaats per 1 april 2004 ontbonden is. De consument is zodoende niets meer aan de ondernemer verschuldigd.
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Het depotbedrag wordt overgemaakt aan de consument.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 18 augustus 2004.