Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (Immateriele) schade
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
111308/130023
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Volgens de cliënt heeft hij hersenschade opgelopen na reanimatie en wil hierover uitsluitsel van de zorgaanbieder om dit te onderbouwen in een letselschadeprocedure tegen een ander ziekenhuis. Hij heeft psychische schade geleden. De zorgaanbieder heeft de cliënt terugverwezen naar de huisarts. Volgens de commissie heeft de zorgaanbieder aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijke hersenschade valide zijn en heeft de cliënt terugverwezen naar de huisarts.
De uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaatsnaam]en
Stichting Deventer Ziekenhuis, gevestigd te Deventer
(hierna te noemen: de zorgaanbieder of het Deventer Ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2022 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Namens de zorgaanbieder is [naam], voorzitter Raad van Bestuur, verschenen. Verder is er niemand verschenen. Cliënt is met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De volgens cliënt veroorzaakte psychische schade door de weigering van revalidatie-arts, [naam revalidatie arts], om cliënt te behandelen.
Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Bij cliënt is op 13 juli 2017 in [naam ander ziekenhuis] in [plaatsnaam] een hartklep vervangen. Op 14 juli 2017 heeft cliënt per abuis op een knop gedrukt waardoor de externe pacemaker in werking werd gezet met als gevolg een hartstilstand bij cliënt. Cliënt moest worden gereanimeerd. Voor cliënt en zijn gezin is dit een traumatische situatie geweest. Cliënt is een letselschadeprocedure tegen [naam ander ziekenhuis] gestart. Eind 2020 heeft cliënt zich na een verwijzing door zijn huisarts in het Deventer Ziekenhuis bij [naam revalidatie arts] gemeld met het verzoek om een neuropsychologisch onderzoek te laten plaatsvinden om vast te stellen of de klachten die cliënt nog steeds ondervindt, het gevolg kunnen zijn van de reanimatie. Cliënt vermoedt dat er sprake is van hersenschade en wil indien dit het geval blijkt te zijn, graag handvatten ontvangen om hiermee te leren omgaan. Volgens cliënt heeft [naam revalidatie arts] tijdens het eerste consult reeds de diagnose postanoxische encefalopathie gesteld. Op verzoek van [naam revalidatie arts] heeft cliënt een gesprek gehad met klinisch neuropsycholoog [naam neuropsycholoog], en is er in opdracht van [naam neuropsycholoog] een NPO-test (Neuro Psychologisch Onderzoek) afgenomen. Volgens [naam revalidatie arts] en [naam neuropsycholoog] was de NPO-test echter ‘ongeldig’ omdat er sprake was van emotionele interferentie. Hersenschade kon niet worden uitgesloten maar ook niet worden bevestigd. Cliënt werd niet behandeld. Volgens cliënt heeft er ook geen terugverwijzing plaatsgevonden. Volgens cliënt is er wel degelijk hersenschade als gevolg van de reanimatie vastgesteld maar wil het Deventer Ziekenhuis het [naam ander ziekenhuis] niet afvallen. Volgens cliënt is er sprake een dofpotsituatie om de letselschadeprocedure tegen [naam ander ziekenhuis] te saboteren. Vraag van cliënt aan het Deventer Ziekenhuis is of hij en zijn gezin in de toekomst nog wel kunnen vertrouwen op goede medische zorg van het Deventer Ziekenhuis. De weigering van [naam revalidatie arts] om hem te behandelen, heeft bij cliënt veel psychische schade veroorzaakt. Cliënt heeft de schade begroot op € 10.000,–. Cliënt verzoekt de schadevergoeding bij toekenning aan de Dr. Smalhout Stichting te laten toekomen, nu die stichting opkomt voor de belangen van slachtoffers van medische fouten.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het is onjuist dat [naam revalidatie arts] de diagnose anoxische encefalopathie heeft vastgesteld. Het is enkel de code van de geopende DBC na verwijzing door de huisarts naar het Deventer Ziekenhuis. De uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek waren niet conclusief. De klachtenfunctionaris is ingeschakeld. Vanaf april 2021 heeft cliënt diverse e-mails naar verschillende emailadressen van het Deventer Ziekenhuis gestuurd. De toon en de aard van de e-mails aan onder andere [naam revalidatie arts], [naam neuropsycholoog] en de klachtenfunctionaris, overschrijden volgens het Deventer Ziekenhuis de grenzen van fatsoen. Cliënt heeft op 4 mei 2021 een formele klacht naar de Raad van Bestuur (RvB) gestuurd. Op 18 mei 2021 heeft de klachtenfunctionaris namens de RvB een afrondende brief aan cliënt gestuurd. Cliënt is volgens het Deventer Ziekenhuis bij herhaling niet ingegaan op een uitnodiging om in gesprek te gaan met de RvB.
[Voorzitter RvB] heeft verklaard dat cliënt heeft gesproken met de [naam revalidatie arts] en [naam neuropsycholoog], maar dat in verband met de onheuse bejegening door cliënt, cliënt zich alleen nog maar mocht richten tot [voorzitter RvB]. [Voorzitter RvB] heeft verklaard uitgebreid en bij herhaling met cliënt te hebben gesproken. Cliënt wenst dat de testuitslag en de diagnose worden aangepast. Hiertoe zal het Deventer Ziekenhuis niet overgaan. De testuitslag is duidelijk; er is (wellicht bewust) ondergepresteerd, waardoor de testuitslag niet conclusief is. Volgens [voorzitter RvB] is het Deventer Ziekenhuis toleranter geweest dan normaal. [Voorzitter RvB] heeft verklaard dat cliënt onder andere is terugverwezen naar de huisarts en niet naar een revalidatie-arts in een andere zorginstelling voor een second opinion, omdat de verwijzing van de huisarts naar het Deventer Ziekenhuis al als een second opinion is aangemerkt door het Deventer Ziekenhuis. Volgens [voorzitter RvB] is het Deventer Ziekenhuis gevraagd de eventuele restschade na de behandeling in [naam ander ziekenhuis] vast te stellen. Volgens [voorzitter RvB] is het Deventer Ziekenhuis daarnaast tot de conclusie gekomen dat de terugverwijzing naar de huisarts in de specifieke situatie van cliënt de beste oplossing is.Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van de klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW).
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënt.
De commissie overweegt dat de vraag van cliënt of hij en zijn gezin in de toekomst nog wel kunnen vertrouwen op goede medische zorg van het Deventer Ziekenhuis niet door de commissie kan worden beantwoord, omdat ‘vertrouwen hebben in’ een subjectieve gevoelskwestie is die niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord. De vraag die de commissie in deze specifieke situatie kan en zal behandelen, is de vraag of het Deventer Ziekenhuis door cliënt niet te behandelen, haar plicht om te handelen als een goed hulpverlener niet is nagekomen.
De commissie is van oordeel dat dit niet het geval is. De commissie is van oordeel dat het Deventer Ziekenhuis aannemelijk heeft gemaakt dat de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijke hersenschade van cliënt valide zijn en niet zijn ‘gestuurd’ door de wens om [naam ander ziekenhuis] te steunen in de letselschadeprocedure die cliënt tegen [naam ander ziekenhuis] heeft aangespannen. Op basis van de resultaten van het door het Deventer Ziekenhuis uitgevoerde onderzoek kon het Deventer Ziekenhuis cliënt niet behandelen. De verklaring van het Deventer Ziekenhuis wat betreft de diagnose anoxische encefalopathie die tijdens het eerste consult met [naam revalidatie arts] zou zijn gesteld, inhoudende dat er een DBC wordt geopend die de (mogelijke) aandoening het dichtst benadert, acht de commissie aannemelijk. Het gebruiken van die benaming voor een DBC wordt dus niet die diagnose al gesteld.
Wat betreft het aanmerken van de verwijzing van de huisarts naar het Deventer Ziekenhuis als een second opinion overweegt de commissie dat zij het Deventer [naam ander ziekenhuis] immers niet onderzocht. Met deze vraagstelling heeft cliënt zich via de huisarts voor het eerst gemeld bij het Deventer Ziekenhuis. Het Deventer Ziekenhuis heeft op dit punt dus een “first opinion” gegeven.
Echter nu het Deventer Ziekenhuis cliënt ook op andere, plausibele, gronden heeft terugverwezen naar de huisarts kan naar het oordeel van de commissie de terugverwijzing niet leiden tot de conclusie dat er door het Deventer Ziekenhuis op dit vlak onzorgvuldig is gehandeld.
Op grond van vorenstaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en verklaart de commissie de klacht daarom ongegrond.
Vordering tot schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet van tekortschieten dat heeft geleid tot schade worden gesproken. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, prof. J.H.B. Geertzen, mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 3 juni 2022.