Commissie: Water Zakelijk
Categorie: Aansluiting
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
88958
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de door het bedrijf bij de periodeafrekening van 1 maart 2014 in rekening gebrachte bedragen ter grootte van € 5.356,49.
De verbruiker heeft een bedrag van € 5.356,49 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
De verbruiker heeft op 20 mei 2014 de klacht voorgelegd aan het bedrijf.
Standpunt van de verbruiker
Het standpunt van de verbruiker luidt in hoofdzaak als volgt.
De Einsteindreef is een kantoorpand waarin 3 watermeters aanwezig zijn. In 2007 in het contract met het bedrijf overgegaan op de verbruiker.
Op de afrekening van 1 maart 2014 wordt uitgegaan van een schatting op basis van een beginstand welke door de vorige verbruiker aan het bedrijf is doorgegeven. Deze beginstand kan niet juist zijn, waardoor het verbruik dat in rekening wordt gebracht veel hoger is dan het werkelijke verbruik.
Het bedrijf maakt ten onrechte aanspraak op het verschil tussen de beginstand en de eindstand, terwijl de beginstand naar alle waarschijnlijkheid niet correct is of bij een andere meter hoort.
Op 19 mei 2007 is door de vorige verbruiker een meterstand van 1.125 m3 doorgegeven van de meter met nummer 040600868. Het bedrijf heeft van deze doorgegeven stand geen bewijsstuk in handen. Hierna heeft het bedrijf een schatting gemaakt van het reële verbruik en dat per 14 december 2012 bepaald op 3.440 m3.
De verbruiker heeft de werkelijke stand van 10.768 m3 per 30 juni 2011 aan het bedrijf doorgegeven. Dat zou neerkomen op een verbruik sedert 2007 van 9.543 m3 oftewel 2.317 m3 per jaar. Dit is een onrealistisch hoog verbruik.
De op 22 juli 2013 opgenomen stand van 11.403 duidt op een verbruik in 2 jaar van 635 m3. Dit verbruik is 7,5 maal lager dan het door het bedrijf in rekening gebrachte verbruik. Op 2 juli 2014 is een stand van 11.623 m3 opgenomen. Dit verbruik bevestigt dat de beginstand van 19 mei 2007 niet juist kan zijn.
Ook in 2008 en 2009 heeft het bedrijf de meterstand opgenomen. Het bedrijf kan echter niet aantonen dat de juiste meter is opgenomen. Op 8 januari 2008 is een stand opgenomen van 1468m3, op 16 december 2008 een stand van 1872 m3 en op 23 december 2009 een stand van 2236 m3. Dit betreft echter oncontroleerbare standen.
De verbruiker doet een beroep op verjaring. Volgens de verbruiker brengt dit mee dat verbruik voor 1 maart 2009 niet in rekening mag worden gebracht.
De verbruiker is bereid de kosten van de naheffing te delen.
Standpunt van het bedrijf
Het standpunt van het bedrijf luidt in hoofdzaak als volgt.
De verbruiker is sedert mei 2007 contractant voor de waterlevering van het pand [straatnaam] te [plaatsnaam]. In hetzelfde gebouw bevinden zich nog 2 watermeters die het verbruik van de nrs. 115-131 en 133-139 registreren.
Op 1 juni 2004 zijn alle watermeters vervangen en nieuwe meters geplaatst met een stand “0”.
Een half jaar na de aanmelding in mei 2007 wordt de meterstand door het bedrijf gecontroleerd. Op 23 december 2009 wordt de stand wederom door het bedrijf opgenomen. Op 13december 2011 geeft de verbruiker een stand door van 11.273 m3. Deze stand wijkt af van de verwachte stand en om die reden wordt een automatisch bericht gestuurd waarop niet wordt gereageerd. Het bedrijf schat de stand op 3.440 m3.
Op 4 december 2013 geeft de verbruiker een stand door van 11.483 m3. Hierna volgt een uitgebreide correspondentie tussen partijen. Het bedrijf stelt zich op het standpunt dat gelet op de opgenomen standen door een meteropnemer het juiste verbruik in rekening is gebracht.
Er is geen discussie dat de meterstand in december 2013 11.483 m3 was. Een jaar eerder was een stand opgegeven van 11.273 m3. Deze stand is wel in lijn met het latere verbruik.
Op 8 januari 2008 heeft de meteropnemer alle 3 watermeters opgenomen. De hoogste van de drie standen was 2.547 m3. Ook al zou de opnemer de meters hebben verwisseld dan zou de stand op dat moment ten hoogste 2.547 m3 hebben kunnen bedragen. Hiermee loopt de berekening van de verbruiker, die de meterstand van mei 2007 terugrekent op basis van het gemiddelde verbruik van de laatste jaren. Het is onwaarschijnlijk dat de meteropnemer zich 3 maal achterelkaar zou hebben vergist.
In de eerste 4 jaar is ongeveer 10.000 m3 verbruikt. Dat had in 70 dagen kunnen worden verbruikt. Het is niet aan het bedrijf om het verbruik te verklaren.
Ten aanzien van het beroep op verjaring is het bedrijf van mening dat daarvan geen sprake is. De verjaring gaat lopen vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. De naheffing is eerst op 1 maart 2014 aan de verbruiker gezonden. Indien het meerverbruik reeds een jaar eerder in rekening had gebracht dan zou de termijn zijn gaan lopen vanaf 24 januari 2013. In beide gevallen is geen sprake van verjaring.
Ter zitting heeft het bedrijf verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Het komt voor dat een onjuiste en onlogische stand wordt opgegeven. Gelet hierop is het bedrijf voorzichtig met het accepteren van standen die aanzienlijk afwijkend zijn. Eerst volgt een reactie en daarna een schatting of acceptatie.
Het bedrijf blijft bij het gestelde in het verweerschrift.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Partijen twisten in het onderhavige geschil over de hoogte van de bij factuur van 1 maart 2014 door het bedrijf in rekening gebrachte bedragen wegens het verbruik van water.
De verbruiker betwist de hoogte van de aangehouden beginstand, die moet te laag zijn geweest en doet een beroep op verjaring.
De commissie volgt in deze zaak het standpunt van het bedrijf.
Uit hetgeen door het bedrijf in zijn verweer tegen de klacht van de verbruiker is aangevoerd blijkt dat de doorgegeven beginstand van 1.225 m3 per 17 mei 2007 naar alle waarschijnlijkheid in overeenstemming met de werkelijkheid is geweest. De meterstanden zijn daarna, begin 2008, eind 2008 en eind 2009 opgenomen door een meteropnemer en vervolgens is dit verbruik in rekening gebracht.
Het is niet waarschijnlijk dat de meteropnemer telkens een fout heeft gemaakt en een onjuiste stand heeft genoteerd. Het verbruik is weliswaar in de laatste jaren aanzienlijk lager uitgevallen, maar die enkele constatering zegt niets over het verbruik in de daarvoor gelegen periode.
Nu over de gehanteerde eindstand geen discussie bestaat, stond het bedrijf vrij om alsnog het werkelijke verbruik in de afgelopen periode in rekening te brengen.
Van verjaring kan geen sprake zijn nu het juiste verbruik tot en met 2009 in rekening is gebracht overeenkomstig de gedane meteropnames, zodat het op de nota van 1 maart 2014 in rekening gebrachte verbruik geen betrekking heeft op verbruik dat meer dan 5 jaar geleden is genoten en niet in rekening is gebracht en gelet op de verjaringstermijn van 5 jaar niet meer in rekening zou mogen worden gebracht.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het door de verbruiker verlangde wordt afgewezen.
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Het bedrijf ontvangt het depotbedrag van € 5.356,49.
Aldus beslist en vastgelegd door de Geschillencommissie Water voor de zakelijke markt op 27 januari 2015.