verbruik niet reëel en onwaarschijnlijk hoog. Ondernemer heeft nagelaten de kostenverdeelsystematiek in het complex te onderbouwen. jaarafrekening matigen

  • Home >>
  • Warmtelevering >>
De Geschillencommissie




Commissie: Warmtelevering    Categorie: Omvang verbruik    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 106602

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de afrekening warmtelevering over 2015 waarbij de consument nog een bedrag van € 643,92 diende bij te betalen.
 
De consument heeft op 20 augustus 2016 de klacht aan de ondernemer voorgelegd.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Het gaat om een rekening van in totaal € 1.000,37. De consument is op 17 september 2015 in de woning gaan wonen en het bedrag van € 1.000,37 is voor drie maanden verwarming absurd hoog; dat zou op jaarbasis rond de € 4.000,– zijn, terwijl de consument in een tweekamerflat woont en 83 jaar oud is. Het is onbestaanbaar dat de consument zo’n hoge rekening kan krijgen. De consument wenst dat het allemaal uitgezocht gaat worden. De consument heeft al een bedrag van € 356,45 betaald en moet voor nog drie maanden warmtelevering over 2015 een bedrag van € 643,92 bijbetalen.

Ter zitting is namens de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De consument heeft eind augustus 2015 de sleutels gekregen van de woning en is daar per 17 september 2015 ingetrokken. Het betreft een tweekamerflat van ± 60 m2. De woning ligt op de begane grond, net boven de kelderboxen/berging en het betreft een hoekwoning. Er zijn drie radiatoren, in de kamer, toilet en keuken. Het verbruik is absurd hoog te noemen. In de woning is het zelfs vrij koud en onze moeder heeft onlangs ook een elektrisch kacheltje aangeschaft. Voordat mijn moeder in de woning trok, heeft die woning een tijd leeggestaan. Voor een eenpersoonshuishouding is het in rekening gebrachte verbruik gewoon veel te hoog. Dat kan niet kloppen.

De consument verlangt dat de nota wordt aangepast/gecorrigeerd.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer is van mening dat de afrekening klopt en dat de hoge kosten te wijten zijn aan een hoog verbruik. De consument is er eind augustus 2015 komen wonen. Kort erna werd het herfst en dus kouder. De consument heeft behoorlijk gestookt. De consument was destijds 82 jaar oud. Het komt vaker voor dat oudere mensen het snel koud hebben en flink stoken. Wat ook meespeelt is dat ouderen vaak een groot deel van de dag thuis zijn en de verwarming heel de dag aan hebben. Dit complex heeft stadsverwarming, het betreft een tweepijpsysteem (aanvoer en retour). Er zit een GJ-meter in dit complex en over 2015 is er 2.844,58 GJ verdeeld over de huurders van dit complex. Onderin het complex zijn de leidingen geïsoleerd, de woningen zijn voorzien van dubbelglas en voorzien van kierdichting en tochtstrips en de woning heeft volgens de gegevens energielabel D. Er zijn in dit complex nog wel een aantal andere personen die flink stoken, veelal ouderen die vaak thuis zijn en het snel koud hebben. De gebruikte kostenverdelers zijn op afstand afleesbaar, zijn getest en voldoen aan de specifieke NEN 7440 norm. De kostenverdeelmeters zijn per radiator ingesteld, afhankelijk van de capaciteit. Het verbruik van deze consument was in de laatste maanden van 2015 bovengemiddeld ten opzichte van andere bewoners in het complex. De ondernemer en diens meetbedrijf [naam van het meetbedrijf] zijn van mening dat de rekening niet exorbitant is, mede gelet op het stookgedrag.
   
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Er is een reductiefactor van toepassing voor deze woning, gelet op de ongunstige ligging. Voor de woonkamer geldt een reductiefactor van 25%, voor de slaapkamer van 10% en voor het toilet/de badkamer ook 10%. Op jaarbasis schat ik in dat de consument zo’n € 2.000,– kwijt zou zijn aan warmtekosten en niet de € 4.000,– die de consument stelt. Het gemiddelde verbruik in dit complex bedraagt op jaarbasis 33 GJ. Het verbruik van de consument over ruim drie maanden bedroeg 43 GJ. Het gaat uiteraard om gemiddelden en er kunnen uitschieters zijn. De meters worden elektronisch uitgelezen. Of ter zake het kostenverdeelsysteem sprake is van een deel vaste kosten en een deel variabele kosten weet ik niet, dat zou ik na moeten zoeken. Er zijn vrij forse verschillen in warmteverbruik tussen de bewoners in het complex. Er zijn geen foutmeldingen van de meters geweest. Het verbruik van de consument over 2016 moet nog vastgesteld worden, daar kan ik geen uitspraken over doen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument betwist in deze zaak het aan haar door de ondernemer in rekening gebrachte verbruik van warmte (van in totaal ruim 43 GJ over een periode van ruim drie maanden), hetgeen de consument aan de (veel te) hoge kant acht. Met de invoering van de Warmtewet per 1 januari 2014 is in artikel 8a van de Warmtewet bepaald dat de door de ondernemer gehanteerde kostenverdeelsystematiek een zo nauwkeurig mogelijke benadering dient te zijn van het verbruik van de individuele verbruiker. In de brief van de Minister van Economische Zaken van 7 juli 2014 is daarover opgenomen dat bij een kostenverdeelsystematiek (bij afwezigheid van een individuele warmtemeter of individuele warmtekostenverdelers zoals in het complex waar de consument woont) van een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de verbruiker/consument dient te worden uitgegaan, voor zover dat technisch dan wel financieel mogelijk is. Met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik kunnen zogenaamde correctiefactoren (reductiefactoren) worden gebruikt. Vaststaat dat er in de woning van de consument geen individuele warmtemeter (GJ) aanwezig is en dat een warmteverdeelsysteem met elektronische kostenverdelers (de zogenaamde eenheden) op radiatoren wordt gehanteerd. Dat is echter een verhoudingssysteem; de gemeten eenheden geven niet het exacte warmteverbruik in GJ aan, maar zijn een benadering daarvan en alleen geschikt als rekenmaat om het totale in GJ gemeten warmteverbruik van het gebouw/complex in een redelijke verhouding over de woningen te verdelen. Bij de berekende en geregistreerde waarden is nog geen rekening gehouden met de grootte c.q. capaciteit van radiator(en) zodat vervolgens ter zake de geregistreerde waarde een correctiefactor wordt gebruikt die gebaseerd is op de verwarmingscapaciteit van de desbetreffende radiator(en). Zoals de ondernemer heeft aangegeven zijn de verschillen in warmteverbruik tussen de woningen in het complex fors te noemen.

De vraag die voorligt is of de consument gehouden is om het aan haar door de ondernemer toegerekende verbruik over 2015 van in totaal 43 GJ voor een periode van ruim drie maanden te voldoen. De commissie meent dat dat niet het geval is. Vaststaat dat het gemiddelde verbruik in het complex van de consument over 2015 33 GJ bedroeg voor een heel jaar. Als het gebruik van de consument wordt geëxtrapoleerd naar een jaarverbruik zou dat neerkomen op een verbruik van om en nabij 80 GJ, hetgeen grosso modo overeenkomt met 3.200 m3 gas. Zo’n verbruik acht de commissie niet reëel en onwaarschijnlijk hoog. De commissie betrekt in haar oordeel de omstandigheid dat zo’n verbruik bijna driemaal hoger is dan het gemiddelde verbruik en dat sprake is van een kleine woning (60 m2) en van een eenpersoonshuishouden. Al met al is de commissie van oordeel dat sprake is geweest van een onwaarschijnlijk hoog warmteverbruik van ruim 43 GJ voor een periode van ruim drie maanden zodat de consument dat volgens de commissie in redelijkheid niet kan hebben verbruikt. De commissie neemt in haar oordeel mee dat de ondernemer verder heeft nagelaten om de gehanteerde kostenverdeelsystematiek in het complex verder te onderbouwen dan wel toe te lichten zodat de commissie daarover in het ongewisse tast. Het heeft er alle schijn van dat de door de ondernemer gehanteerde kostenverdeelsystematiek in dit geval tot een onredelijke uitkomst en een onevenwichtige verdeling van de warmtekosten leidt, hetgeen volgens de commissie geen recht doet aan de (individuele) situatie van de consument, nog daargelaten of de registratie van de eenheden of de werking van de radiatoren al die tijd juist is geweest. Wat er verder al van zij, omdat het niet (meer) goed mogelijk is om vast te stellen welk verbruik van de consument de werkelijkheid zo goed mogelijk benadert, wordt dat verbruik door de commissie in redelijkheid en billijkheid (en conform de toetsingsmaatstaf van de commissie) vastgesteld op 25 GJ over 2015. In dat aantal van 25 GJ betrekt de commissie ook de omstandigheid dat de consument een oudere is die gemiddeld genomen meer thuis is en warmte verbruikt. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond is, zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie bepaalt dat de ondernemer de jaarafrekening aan de consument over 2015 zal dienen te herzien, aldus dat daarbij van een verbruik van 25 GJ wordt uitgegaan (en niet van 43,41992).

De ondernemer dient binnen vier weken na de verzending van deze beslissing de gecorrigeerde/gecrediteerde factuur aan de consument te versturen.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Het door de consument meer of anders verlangde wordt afgewezen.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Warmtelevering op 30 januari 2017.