
Commissie: Energie
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2012
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ENE06-2158
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de afrekening voor de levering van elektriciteit over de jaren 2000-2006.
De consument heeft een bedrag van € 9.285,64 niet betaald en bij de commissie in depot gestort.
De consument heeft de klacht op 8 maart 2006 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
In (ongeveer) september 2000 is in het complex van de consument een CVZ-meter geplaatst. Ondanks meerdere verzoeken zijn de consument geen voorschotbedragen in rekening gebracht en hebben geen periodieke afrekeningen plaatsgevonden. Op verzoek van de ondernemer heeft de voorzitter van de consument de meterstanden op 19 november 2003 doorgegeven. Deze meterstanden zijn door de ondernemer echter op verkeerde wijze verwerkt. De ondernemer heeft vervolgens op basis van de op verkeerde wijze verwerkte meterstanden berekende voorschotbedragen in rekening gebracht, welke door de consument steeds stipt zijn voldaan. De ondernemer heeft de meterstanden op 26 februari 2006 opgenomen. Bij de op 5 maart 2006 opgestelde eindafrekening bleek dat de voorschotbedragen op een te laag bedrag zijn vastgesteld, als gevolg waarvan de consument een bedrag van € 9.285,64 zou moeten bijbetalen.
De consument is van oordeel dat de ondernemer in ernstige mate in gebreke is gebleven.
– Ondanks alle inspanningen van de consument heeft de ondernemer pas in maart 2006 een eindafrekening gezonden betreffende de levering van elektriciteit vanaf september 2000.
– De ondernemer heeft niet voldaan aan zijn verplichting tot periodieke meteropname.
– De consument beroept zich voorts op verjaring van de nota voor zover deze betrekking heeft op het verbruik en het netbeheer van voor 5 maart 2001, nu deze vordering na 5 jaar is verjaard. De consument merkt in dit verband op dat het verbruik in deze periode hoger was dan gebruikelijk aangezien in de aanvangsperiode energie is verbruikt in verband met de bouwwerkzaamheden.
– Bij de eindafrekening is ten aanzien van de periode vóór 22 november 2003 ten onrechte niet uitgegaan van de toen geldende tarieven.
– De handelwijze van de ondernemer heeft de consument in ernstige liquiditeitsproblemen gebracht.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Het administratiekantoor van de consument is niet deskundig ten aanzien van energienota’s. Het administratiekantoor administreert slechts de inkomsten en de uitgaven van de consument. De consument is bovendien geen zakelijke verbruiker maar neemt elektriciteit af ten behoeve van de huishouding van haar leden. Met de geleverde elektriciteit wordt onder meer de liftvoorziening verzorgd. De consument mocht er voorts op vertrouwen dat de ondernemer de meterstanden op correcte wijze zou hebben verwerkt. De consument heeft zelfs nog in 2005 contact opgenomen met de ondernemer omdat het verbruik haar wat laag leek. De ondernemer heeft toen bevestigd dat de in rekening gebrachte nota’s correct waren. De consument was destijds nieuw en kon de in rekening gebrachte bedragen niet op waarde schatten.
De consument verlangt een herberekening van de eindafrekening op basis van de toen geldende tarieven, vaststelling dat een deel van de nota is verjaard en derhalve niets meer verschuldigd is, dat dit deel een meer dan evenredig deel van het verbruik betreft aangezien in de aanvangsperiode meer energie is verbruikt ter zake van de bouwwerkzaamheden, een korting van 50% over het wel verschuldigde bedrag ter compensatie van het onzorgvuldige handelen van de ondernemer en een betalingsregeling voor het resterende bedrag.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft op 14 december 2000 een meter geplaatst. Volgens de administratie van de ondernemer is geen aanmelding of leveringsaanvraag ontvangen. Op 21 november 2003 is de meter met terugwerkende kracht op naam van de consument gesteld. Hierop heeft de ondernemer de consument gevraagd de actuele meterstanden door te geven ten einde een factuur voor de voorbije periode te kunnen opmaken. De voorzitter van de consument heeft de meterstanden schriftelijk doorgegeven. Om niet opgehelderde redenen is vervolgens een factuur opgemaakt op basis van de doorgegeven meterstanden minus het laatste cijfer. De ondernemer heeft dit niet opgemerkt en ook de consument heeft de ondernemer hier niet op gewezen. Voor de reguliere jaarafrekeningen in maart 2004 en in maart 2005 heeft de ondernemer vervolgens gebruik gemaakt van geschatte meterstanden, welke in lijn lagen met de meterstanden van 21 november 2003. Als gevolg hiervan heeft de ondernemer de consumenten minder energieverbruik in rekening gebracht dan daadwerkelijk door de consumenten is genoten.
Op basis van de meteropname van 26 februari 2006 heeft de ondernemer de originele facturen over de perioden 2003-2004 en 2004-2005 laten vervallen en nieuwe facturen over deze perioden en over de periode 2005-2006 opgemaakt. Op basis van deze facturen dient de consument een bedrag van € 9.285,64 bij te betalen. De ondernemer kan niet tegemoet komen aan het verzoek van de consument om de beginstanden per 21 november 2003 en dientengevolge de gecorrigeerde facturen aan te passen omdat dan al het verbruik tussen de op de oorspronkelijk per die datum gehanteerde meterstanden (2.675 en 2.651 kWh) en de beginstanden op de facturen van 2006 (26.754 en 26.511 kWh) voor rekening van de ondernemer zou komen. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat dit verbruik door de consument is afgenomen en dan ook door deze moet worden betaald.
De ondernemer stelt zich voorts op het standpunt dat de consument geen huishoudelijke afnemer is en dat levering via de CVZ-meter niet voorziet in een primaire levensbehoefte. De consument is bovendien geen louter voor huishoudelijke doeleinden energie verbruikende klant. Op basis hiervan stelt de ondernemer zich op het standpunt dat de door de commissie ontwikkelde ‘Vink-jurisprudentie’ niet van toepassing is op de vordering van de ondernemer op de consument. De ondernemer is dan ook van oordeel dat hij overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 1994, NJ 1995, 629 (Citronas/REB) betaling van alle door hem geleverde elektriciteit kan verlangen. Gezien de deskundigheid die van de consument mag worden verwacht, mocht zij er niet op vertrouwen dat de naar aanleiding van de in november 2003 doorgegeven meterstanden opgestelde afrekening werkelijk correct en daarmee definitief was. Daarnaast dient de consument aan het einde van het boekjaar een nieuwe bijdrage van haar leden vast te stellen, gebaseerd op onder andere de werkelijke verbruikskosten voor de CVZ-meter. Hierin ligt een verplichting bij de consument om erop toe te zien dat zij haar berekening baseert op de juiste facturen. Hieruit volgt dat ook van een consument mag worden verwacht dat deze de gegevens op de jaarafrekening secuur controleert en, indien gewenst, er bij de ondernemer op aandringt tot herziening van de factuur over te gaan. Dat de consument hier pas toe is overgegaan na ontvangst van de hoge jaarafrekeningen in 2006, heeft mede bijgedragen aan de hoogte van de naheffing. Een en ander geldt te meer nu de consument gebruik maakt van de diensten van een professioneel administratiekantoor dat ter zake als deskundig moet worden aangemerkt.
De ondernemer is in reactie op het beroep op verjaring wel bereid de jaarafrekening te corrigeren voor zover het de levering van meer dan 5 jaar geleden betreft. Als gevolg hiervan wordt de factuur met € 546,09 verminderd. De ondernemer erkent dat bij het restant van zijn vordering is uitgegaan van één tarief, zijnde het in 2004 geldende tarief. De ondernemer merkt echter op dat doordat de ondernemer het achterstallige bedrag in éénmaal in rekening wordt gebracht, het totaalverbruik boven de 50.000 kWh uitkomt, waardoor niet het tarief van € 0,04 tot € 0,05 per kWh in rekening is gebracht, maar het veel lagere bedrag van € 0,01 per kWh. Dit voordeel weegt ruimschoots op tegen het verschil in leveringstarieven in de verschillende jaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie stelt voorop dat de consument op gelijke wijze dient te worden behandeld als een gewone consument nu de Vereniging van Eigenaren uitsluitend energie afneemt ter zake van de gewone gang van de huishouding in het complex van de consument en dat de energieleveranties noodzakelijk zijn voor de leden van de Vereniging van Eigenaren, die consument zijn, om op behoorlijke wijze gebruik te kunnen maken van het complex. De commissie is voorts van oordeel dat de consument niet als deskundige partij kan worden beschouwd nu de consument, naar zij onweersproken heeft aangevoerd, nieuw was en als zodanig de in rekening gebrachte bedragen niet op waarde kon schatten. Niet in te zien is waarom de consument wel als deskundig zou moeten worden gezien vanwege het enkele feit dat zij voor de administratie van haar inkomsten en uitgaven gebruik maakt van een al dan niet professioneel administratiekantoor. Derhalve staat vast dat voor de berekening van het door de consument nog verschuldigde bedrag uit dient te worden gegaan van de Vink-jurisprudentie.
De commissie overweegt ten aanzien van deze vaste jurisprudentie evenwel als volgt. Met de invoering van de Liberaliseringswet in juli 2004 is de overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas aan te merken als een consumentenkoop. Voor overeenkomsten tot levering van elektriciteit en gas geldt daarmee overeenkomstig artikel 7:28 van het Burgerlijk Wetboek een verjaringstermijn van twee jaren na opeisbaarheid van de vordering. Met de invoering van de Splitsingswet zal bovendien ook voor de vordering van de netbeheerder voor de betaling van netbeheerkosten een verjaringstermijn gaan gelden van twee jaar na opeisbaarheid van de vordering. De commissie ziet hierin aanleiding om voor de hantering van zijn Vink-jurisprudentie eveneens uit te gaan van een termijn van twee jaren. De vordering van de ondernemer dient dientengevolge te worden beperkt tot twee jaar, voorafgaande aan de factuur van 5 maart 2006, en dient derhalve beperkt te worden tot het verbruik in de periode van 6 maart 2004 tot en met 5 maart 2006.
De commissie is van oordeel dat de overige door de consument aangevoerde klachten niet tot een nader aan te passen vordering kunnen leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer is slechts gerechtigd tot betaling van een vordering voor de periode van 6 maart 2004 tot en met 5 maart 2006. De ondernemer dient zijn nota met inachtneming hiervan opnieuw op te stellen en aan de consument te zenden.
De ondernemer is tevens gehouden het door de consument betaalde klachtgeld ad € 25,– aan de consument te vergoeden.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer voorts aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.
De consument heeft recht op uitbetaling van het in depot gestelde bedrag van € 9.285,64.
Voor zover anders of meer gevorderd, wordt de vordering van de consument afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 19 januari 2007.