Verjaarde vordering ondanks geen verhuisbericht consument

De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Verhuizing    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 29786

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil   Het geschil betreft de eindafrekening van 16 juni 2005.   De consument heeft op 11 februari 2009 de klacht telefonisch voorgelegd aan de deurwaarder, gemachtigde van de ondernemer.   De consument heeft een bedrag van € 2.185,89 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Ik heb in de periode 2003 tot en met mei 2005 op het adres [adresgegevens] gewoond. Het is juist dat ik op dat adres energie heb ontvangen van de ondernemer in de tijd dat ik daar gewoond heb. Ik heb geen bewijs dat ik niet betaald heb. Bovendien vraag ik mij af waarom ik nooit bericht heb gehad van de ondernemer, maar direct van een deurwaarder. Ik heb nooit aanmaningen gehad. Waarom ontvang ik pas vier jaar na mijn scheiding en verhuizing een schrijven van gerechtsdeurwaarder. Ook vraag ik mij af of er ondertussen niet enkele jaren zijn verjaard? Het spijt mij dat ik totaal niets in mijn bezit heb, daar ik in 2005 zonder bagage vertrokken ben uit [woonplaats]. Al die jaren heb ik ook niets van de ondernemer gehoord.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Hij licht zijn standpunt nog eens toe en handhaaft dat. Desgevraagd deelt hij mee dat hij zich weer direct heeft laten inschrijven bij de gemeentelijke basis administratie van de gemeente, waar hij thans woont.   De consument verlangt – zo begrijpt de commissie de gevraagde nietigverklaring – afwijzing van de vordering.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   Per 17 mei 2005 heeft een nieuwe bewoner zich bij ons aangemeld voor levering energie op het adres [adresgegevens]. Wij hebben toen op 16 mei 2005 de leveringsovereenkomst met de consument beëindigd. Op 16 juni 2005 hebben wij aan de consument een eindfactuur juni 2005 verstuurd naar het adres [adresgegevens] met daarbij een overzicht van niet betaalde nota`s ten bedrage van € 2.185,89. In een brief van 9 september 2005 ook weer gezonden naar het adres in [woonplaats] hebben wij de consument een betalingsregeling aangeboden. Wij hebben daarop niets gehoord en hebben in een brief van 2 augustus 2006 de consument nog eens herinnerd aan de betalingsachterstand en dat is door de deurwaarder herhaald op 2 december 2008. Telkens zijn die brieven aan de consument verzonden naar het adres in [woonplaats]. Vervolgens is toen na adrescontrole door de deurwaarder de aanmaning gestuurd van 10 februari 2009. Wij hebben nooit een verhuismelding van de consument ontvangen. Dat had de consument dienen te doen. Op grond van artikel 14 lid 1 sub B van onze algemene voorwaarden. Als gevolg van het feit dat er een verjaringstermijn van twee jaar geldt voor water, zal het openstaande bedrag voor water worden kwijtgescholden, namelijk een bedrag van 258,41, zodat wij nog van de consument te vorderen hebben aan resterende hoofdsom € 1.927,48 (€ 2.185,48 – € 258,41 verjaring water), alsmede de deurwaarderskosten ten bedrage van € 1.008,52.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   De vordering heeft enkel betrekking op levering van elektriciteit en gas. Wij zijn van mening dat die vordering nog niet verjaard is, omdat de overeenkomst tussen partijen vóór 14 juli 2004 – de datum van inwerkingtreding van de zogenaamde Liberaliseringwet – is afgesloten. De consument is uit [woonplaats] vertrokken zonder zijn nieuwe adres door te geven. Daarom hebben wij hem niet direct kunnen vinden.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De commissie stelt voorop, dat met de invoering van de Liberaliseringswet op 14 juli 2004 de overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas is aan te merken als consumentenkoop en daarmee geldt overeenkomstig artikel 7:28 BW een verjaringstermijn van twee jaar na opeisbaarheid van de vordering.   De vraag is nu of die verjaringstermijn ook van toepassing is op de vordering in geschil. Die vordering dateert van 16 juni 2005 en heeft betrekking op levering van gas en elektriciteit in de periode 22 april 2004 tot 16 mei 2005, terwijl de overeenkomst tussen partijen tot levering van gas en elektriciteit dateert van vóór 14 juli 2004.   De commissie is van oordeel, dat de verjaringstermijn van twee jaar ook van toepassing is op de vordering in geschil. Weliswaar bepaalt de overgangswet niet dat de verjaringstermijn van twee jaar geldt bij overeenkomsten aangegaan vóór 14 juli 2004, maar het komt de commissie niet redelijk en billijk voor dat voor een consument, die na 14 juli 2004 switcht naar een andere leverancier, de verjaringstermijn van twee jaar wel geldt en deze niet geldt voor de consument die bij zijn leverancier blijft. Daarenboven is het de kennelijke bedoeling van de wetgever geweest om ook in de gevallen van overeenkomsten van vóór 14 juli 2004 over te gaan op een verjaringstermijn van twee jaar. Immers uit de zogenaamde Splitsingswet en de daarin vastgelegde intentie is af te leiden dat netbeheerders de verkorte verjaringstermijn gaan hanteren. De vordering van € 1.927,48 dateert van 16 juni 2005 en is vanaf dat moment opeisbaar. De verjaringstermijn is vanaf 17 juni 2005 aangevangen, terwijl die niet voor het einde van de termijn van twee jaar is gestuit. Weliswaar heeft de ondernemer de consument in zijn brief van 9 september 2005 herinnerd aan de vordering en een betalingsregeling aangeboden en in zijn brief van 2 augustus 2006 de consument nog eens herinnerd aan de betalingsachterstand en dat heeft de deurwaarder nog eens herhaald in zijn brief van 2 december 2008, maar al die brieven hebben de consument nooit bereikt en daardoor de eventuele stuitende werking gemist. Pas op 11 februari 2009 bereikt de consument een schriftelijke aanmaning/mededeling, maar dat is te laat. Immers dan is de verjaringstermijn ruimschoots verstreken. Een en ander brengt mee, dat de ondernemer door de verjaring zijn recht om betaling te vorderen van het bedrag in geschil heeft verloren. Hiermee ontvalt tevens de grond aan de gevorderde deurwaarderskosten. Het feit dat de consument geen verhuisbericht heeft gezonden aan de ondernemer, hoewel daartoe verplicht, doet aan het vorenstaande niet af. Hier komt nog bij dat de consument zich niet onvindbaar heeft gemaakt voor de ondernemer.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Ontzegt de ondernemer zijn vorderingsrecht jegens de consument gebaseerd op de eindafrekening in geschil met dagtekening 16 juni 2005.   Ontzegt de ondernemer iedere aanspraak van de kant van de consument op betaling van de gevorderde deurwaarderskosten.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.   Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend: het depotbedrag van € 2.185,89 wordt aan de consument geretourneerd.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 8 maart 2010.