Commissie: Water
Categorie: Afsluiting
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
112514
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de aankondiging van de ondernemer de aansluiting van de consument op de watervoorziening af te sluiten.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer wil mij van het water afsluiten als ik niet een bedrag van € 578,29 ineens betaal en weigert met mij een betalingsregeling te treffen. In maart 2017 heb ik een betalingsregeling getroffen die ik vanwege schulden tot een bedrag van € 200.000,– niet kon nakomen. Op dit moment beschik ik slechts over een bedrag van € 147,16. Ik heb 3 kinderen; mijn echtgenote heeft geen werk.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Met de consument is 3x een betalingsregeling getroffen die hij niet is nagekomen. Wij hebben de consument voldoende gelegenheid gegeven de vordering te voldoen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Uit de stukken blijkt dat het geschil betrekking heeft op een drietal facturen uit 2014 en 2015 die de consument (deels) niet heeft voldaan tot een bedrag van € 190,25 in hoofdsom. Het meerdere betreft incassokosten, de kosten van een huisbezoek en kosten van heraansluiting na een eerdere afsluiting.
Het gaat hier om een verkorte procedure in de zin van art. 26 e.v. van het reglement van de commissie. De inhoud van het geschil beperkt zich tot de vraag of de beslissing van de ondernemer de consument van de watervoorziening af te sluiten en de weigering een betalingsregeling voor de schuld te treffen de toets van de redelijkheid kan doorstaan. De commissie beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
De commissie stelt voorop dat het kunnen beschikken over water moet worden aangemerkt als een eerste levensbehoefte. Dit noopt de ondernemer tot grote terughoudendheid bij het toepassen van de maatregel afsluiting die als ultimum remedium moet worden beschouwd. Bij die beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien.
Voorts stelt de commissie voorop dat onderwerp van het geschil een niet betwiste geldvordering is, hetgeen impliceert dat de consument de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag op zichzelf niet ontkent. Bij de vraag of de ondernemer in redelijkheid een betalingsregeling mocht weigeren mag evenwel worden betrokken het soortelijk gewicht van de verschillende gevorderde bedragen.
Aan de ondernemer kan enerzijds worden toegegeven dat eerder verschillende betalingsregelingen aan de consument zijn aangeboden, zodat op enig moment de maat vol is.
Anderzijds moet de realiteit in ogenschouw worden genomen; in dat opzicht moet op basis van de door de consument verstrekte gegevens worden aangenomen dat het hem feitelijk onmogelijk is het gevraagde bedrag op de uiterste betalingsdag te voldoen.
Daar komt bij dat de vordering in hoofdsom ongeveer een derde van het gevorderde bedrag is en het meerdere bestaat uit kosten. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de facturen dateren uit 2014 en 2015 en dat de consument kennelijk sindsdien aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Ook kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de aangeboden betalingsregelingen de financiële draagkracht van de consument met een inkomen van ongeveer € 1.600,– netto per maand en een gezin met drie kinderen te boven gingen.
Gelet op de beperkte financiële mogelijkheden van de consument acht de commissie het in dit geval aangewezen dat een betalingsregeling tenminste een looptijd van een jaar zou moeten hebben.
Onder deze omstandigheden acht de commissie thans een afsluiting van de watervoorziening voorbarig.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verbiedt de ondernemer thans tot afsluiting van de watervoorziening van de consument over te gaan.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water op 4 september 2017.