Commissie: Openbaar Vervoer
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
1552/6214
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument klaagt over vertragingsschade. Door vertraging miste de consument zijn aansluiting in Brussel om naar Lille te komen. In de opvolgende trein werd de consument niet toegelaten met zijn treinkaartje, waardoor hij om heeft moeten reizen en in totaal twee uur vertraging heeft opgelopen. De ondernemer weigert een vergoeding voor deze vertraging te geven. De consument is het hiermee oneens en stelt dat de ondernemer hem de reis met een andere vervoerder had moeten laten voorzetten. De ondernemer geeft aan dat er passend op het verzoek van compensatie is gereageerd en afgehandeld, aangezien de consument niet in aanmerking komt voor een compensatie. De commissie oordeelt dat de ondernemer niet verplicht is om de consument de mogelijkheid te bieden de reis met een andere vervoerder te laten voorzetten. Op grond van de Europese Reizigersrechtenverordening heeft de ondernemer een aantal mogelijkheden, maar is hij nergens tot verplicht. Daarnaast is er geen sprake van vertraging van meer dan 60 minuten, dus heeft de consument geen recht op compensatie. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft vergoeding van vertragingsschade
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Bij het kopen van een treinkaartje naar Lille bij de ondernemer ging ik er vanuit één contract te hebben afgesloten. Door vertraging miste ik mijn aansluiting te Brussel. In de daarna beschikbare [naam hogesnelheidstrein] werd ik niet toegelaten en moest toen via een boemeltje naar Lille , waardoor ik een totale vertraging van twee uur heb opgelopen. De ondernemer weigert compensatie te betalen voor deze vertraging, geeft geen antwoord op mijn vraag of ik nu één of meerdere contracten bij hen heb afgesloten en waar de precieze regels omtrent vertraging en compensatie staan vermeld.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De omstandigheid dat de ondernemer mede van uit service overwegingen het mogelijk maakt online alle treintickets te kopen die nodig zijn om naar een bepaalde bestemming te reizen, wil niet zeggen dat er één kaartje wordt gekocht en één contract wordt afgesloten. In het boekingsproces wordt duidelijk gemaakt dat er gereisd wordt met de [treintype 1], de [treintype 2] en de [treintype 3]. Vervolgens ontvangt de consument drie verschillende vervoersbewijzen voor drie verschillende treinen dan wel treindiensten.
Tijdens het boekingsproces wordt er op gewezen dat een overeenkomst met meerdere partijen mogelijk is. Dit staat in ieder geval onder het kopje ‘Tariefvoorwaarden’.
Het verzoek tot compensatie bij vertraging is volgens de van toepassing zijnde voorwaarden en de geldende wet- en regelgeving afgehandeld. Op de vragen van de consument is de ondernemer voldoende adequaat in gegaan.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en ingebracht stelt de commissie als niet dan wel onvoldoende weersproken vast dat de consument niet één contract maar drie tickets van verschillende vervoerders heeft gekocht om op zijn bestemming te Lille te komen. Daarmee komt een vervoersovereenkomst tot stand met de betreffende vervoerder en door die vervoerder gehanteerde algemene voorwaarden, waaronder de voor die vervoerder geldende afhandeling van vertragingsschade. De ondernemer heeft de consument naar het oordeel van de commissie afdoende over een en ander geïnformeerd via haar website en in het bijzonder tijdens het boekingsproces.
De voorwaarden van de ondernemer zijn in lijn met de Europese Reizigersrechtenverordening (EG) nr. 1372/2007.
Het beroep dat de consument doet op artikel 16 van deze verordening ter onderbouwing van het betoog dat de ondernemer verplicht zou zijn bij vertraging van meer dan 60 minuten een omreismogelijkheid via een andere vervoerder aan te bieden, faalt.
Een en ander nog afgezien van de omstandigheid dat in deze bij het vervoer door de ondernemer van een vertraging van 60 minuten of meer geen sprake is.
De commissie overweegt daarover als volgt.
Artikel 16 (Terugbetaling of vervoer langs een andere route) van de Verordening luidt:
“Indien redelijkerwijs verwacht kan worden dat de vertraging bij aankomst op de eindbestemming krachtens de vervoerovereenkomst meer dan 60 minuten zal bedragen, krijgt de reiziger onmiddellijk de keuze tussen:
a) terugbetaling van de volledige kostprijs van het vervoerbewijs, onder de voorwaarden waarop het is betaald, voor de niet gemaakte gedeelten van hun reis en voor de reeds gemaakte gedeelten indien de reis niet langer aan enige bedoeling beantwoordt in verband met het oorspronkelijke reisplan van de reiziger, samen met, voor zover relevant, een retourdienst naar het eerste vertrekpunt bij de vroegste gelegenheid. De terugbetaling geschiedt onder dezelfde voorwaarden als de betaling van schadevergoeding bedoeld in artikel 17; of
b) voortzetting van de reis langs de gebruikelijke of langs een andere route, onder vergelijkbare vervoersomstandigheden, naar de eindbestemming bij de vroegste gelegenheid;
c) voortzetting van de reis langs de gebruikelijke of langs een andere route, onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden, naar de eindbestemming op een latere datum wanneer het de reiziger schikt.
Uit de redactie van artikel 16 van de Verordening komt naar het oordeel van de commissie naar voren dat het in dit artikel gaat om vertraging bij aankomst op de eindbestemming krachtens de vervoerovereenkomst. De woorden dat “de reiziger onmiddellijk de keuze krijgt” hebben derhalve louter de betekenis dat de reiziger deze keuze krijgt van de vervoerder met wie de vervoerovereenkomst is gesloten.
De vervoerder is op grond van artikel 16 dan ook niet verplicht de reiziger de mogelijkheid te bieden de reis met een andere vervoerder te laten voortzetten.
Op grond van het voorgaande is de commissie dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Hetgeen de consument voorts nog heeft aangevoerd behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, de heer mr. D. van Setten, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen – de Klerk, leden, op 30 oktober 2019.