
Commissie: Post
Categorie: Postzending - vermissing
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
87871
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de verzending van een poststuk.
De consument heeft op 15 april 2014 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft twee brillen naar een geadresseerde in het buitenland gestuurd. Het pakket is verzonden met de services “Aangetekend” en Verzekerd” en verzekerd tot een waarde van € 5.500,–. Dit wordt door de ondernemer bevestigd op hun webpagina via de Track and Trace code.
De ondernemer erkent dat het pakket zoek is geraakt.
Op verzoek van de ondernemer heeft de consument de betreffende facturen, in totaal een bedrag van € 953,50, naar de ondernemer verzonden.
De ondernemer heeft aan de consument een schadevergoeding van € 718,50 betaald. De ondernemer heeft haar vergoeding gebaseerd op het bedrag van € 700,– dat op het postkantoor bij verzending was opgegeven.
Op het postkantoor waren tijdens het aanbieden van het poststuk de betreffende bonnen niet bij de hand. Er werd om een globale waarde gevraagd. Het is nooit de bedoeling geweest hiermee de aansprakelijkheid van de ondernemer te beperken. De consument kreeg toch geen korting op de verzendkosten door deze beperking.
De consument verlangt vergoeding van de resterende waarde ad € 235,–.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument klaagt over de hoogte van het bedrag dat zij als schadevergoeding van de ondernemer heeft ontvangen. Zij ontving van de ondernemer als schadevergoeding voor de waarde van de inhoud van het Pakket een bedrag van € 700,–.
De ondernemer baseerde zich daarvoor op het bedrag dat op het verzendbewijs van het Pakket staat vermeld.
De consument stelt dat de waarde van de inhoud € 935,– bedroeg. Zij heeft deze waarde
aangetoond door kopieën van de aankoopbonnen voor de inhoud (2 brillen) van het Pakket aan de ondernemer te verstrekken.
De aansprakelijkheid van de ondernemer voor schade die voortvloeit uit behandeling van postzendingen is vastgelegd in artikel 29 van de Postwet 2009 en nader uitgewerkt in artikel 9 van de Algemene Voorwaarden voor de universele Postdienst (AVP). Het komt er in hoofdzaak op neer dat de ondernemer alleen –een wettelijk beperkte– aansprakelijkheid aanvaardt voor schade aan brieven of pakketten als die met de services “Aangetekend" of ”Verzekerservice” verzonden zijn (AVP, artikel 9.3).
De consument verlangt volledige schadevergoeding voor de 2 vermiste brillen. Zij heeft daarvoor kopieën van de aankoopbonnen aan de ondernemer verstrekt. Waar de consument echter aan voorbij gaat is het gegeven dat de waarde die zij bij verzending opgaf € 700,– was. Dat is het maximum bedrag waarover zij een overeenkomst met de ondernemer had gesloten. Het gaat dus niet om het feit dat het mogelijk is (afhankelijk van het land van bestemming) om tot een inhoudswaarde van € 5.500,– van de Verzekerservice gebruik te maken, maar om de daadwerkelijk opgegeven waarde. Het afsluiten van een Verzekerservice betekent niet dat men “dus” in alle gevallen tot een maximum van € 5.500,– kan claimen. Het gaat puur om het bij een vervoersovereenkomst opgegeven bedrag van de waarde van de inhoud (als maximum).
Eén en ander staat ook als zodanig vermeld in de AVP in artikel 9.3. onder letter d:
…. De aansprakelijkheid bedraagt voor Niet Brievenbuspost verzonden met de Verzekerservice ten hoogste: het door de Afzender bij de totstandkoming van de Overeenkomst opgegeven bedrag …..
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De door de consument aan het loket gemelde waarde is maatgevend voor de vergoeding.
De vertegenwoordiger van de ondernemer verwijst (nogmaals) naar de Algemene Voorwaarden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vaststaat dat de consument op 31 maart 2014 een pakket met verzekerservice naar een geadresseerde in het buitenland heeft verzonden. De waarde van de inhoud van het pakket (twee brillen) bedraagt € 935,–.
Onbetwist is dat het pakket niet aan de geadresseerde is afgeleverd en als vermist moet worden beschouwd.
De consument vordert betaling van het totale schadebedrag ad € 935,–, verminderd met het reeds door de ondernemer vergoedde bedrag van € 700,–. De consument stelt in de eerste plaats dat de inhoud van het pakket was verzekerd tot een waarde van € 5.500,–. Zij verwijst naar de webpagina van de ondernemer.
De ondernemer heeft erkend dat zij aansprakelijk is voor de schade. De aansprakelijkheid van de ondernemer voor schade die voortvloeit uit behandeling van postzendingen is vastgelegd in artikel 9 van de Algemene Voorwaarden voor de universele Postdienst (AVP). Op de betreffende verzendbon staat dat het vervoer geschiedt onder de geldende “Algemene Voorwaarden universele Postdienst (laatste versie)”. De consument heeft niet gemotiveerd betwist dat de AVP van toepassing zijn.
Uit artikel 9 lid 3d AVP blijkt dat de aansprakelijkheid van de ondernemer ten hoogste is het door de afzender bij de totstandkoming van de overeenkomst opgegeven bedrag (onderstreping –commissie) tot maximaal € 5.500,–. Uit deze van toepassing zijnde regel blijkt dat het bedrag van € 700,– dat de consument heeft opgegeven aan de loketmedewerker in dit geval de maximale aansprakelijkheid van de ondernemer is.
In de tweede plaats stelt de consument dat de loketmedewerker van de ondernemer heeft gevraagd wat ongeveer (onderstreping – commissie) de waarde van de inhoud van het pakket was. Het is nooit de bedoeling van de consument geweest om met het noemen van de waarde tevens de aansprakelijkheid van de ondernemer te beperken.
De commissie begrijpt uit de stelling van de consument dat zij van mening is dat zij met betrekking tot de opgegeven globale waarde een van de AVP afwijkende overeenkomst met de loketmedewerker heeft gesloten, zodat de ondernemer aansprakelijk is voor het bedrag van € 935,–. Aangezien de consument geen enkel bewijs van haar stelling in het geding brengt en ook van haar stelling geen bewijs aanbiedt, is de commissie van oordeel dat de stelling van de consument faalt.
Hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen leidt tot het oordeel dat de klacht van de consument ongegrond is en dat haar vorderingen moeten worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Post, op 5 september 2014.