Commissie: Reizen
Categorie: Aansprakelijkheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
VOE05-1531
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil vloeit voort uit een op 26 april 2005 via een boekingskantoor met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor twee personen naar de Dominicaanse Republiek, met verblijf in Hotel RIU Merengue te Puerto Plata op basis van all inclusive, gedurende de periode van 29 mei tot en met 13 juni 2005, voor de som van € 2.004,–. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. Op vrijdag 3 juni ontving klager een brief dat het hotel op 8 juni voor een week zou worden gesloten in verband met een virus en renovatie. Pas op dinsdag 7 juni volgde verdere uitleg. Klager kreeg aanvankelijk de keuze tussen een driesterrenhotel op twee uur rijden afstand of de volgende dag terug naar huis vliegen en een totale vergoeding van de reissom. Klager wilde evenwel slechts genoegen nemen met een hotel dat gelijkwaardig was aan het RIU-hotel of anders naar huis. De hostess heeft toen als alternatief Hotel Gran Ventana voorgesteld en heeft klager overgehaald dit als alternatief te accepteren. De volgende dag is klager naar Hotel Gran Ventana gebracht. Klager vond dit hotel niet gelijkwaardig aan het RIU-hotel. Voor een kluisje moest worden betaald, de kamer rook muf en zat vol muggen, de schuifdeur vertoonde gebreken, het eten was van slechte kwaliteit en het hotel was vies en onhygiënisch. Voorts was er geen pinautomaat en is klager lastiggevallen bij het pinnen buiten het complex, is haar pinpas verloren gegaan en is er een poging gedaan deze pinpas te misbruiken. Klagers reisgenote is ziek geworden in Hotel Gran Ventana. Klager voelt zich zeer benadeeld en stelt dat haar reisgenote niet ziek zou zijn geworden als zij op 8 juni 2005 naar huis waren gegaan. Klager is derhalve van mening dat zij nu meer dan op 8 juni 2005 recht heeft op vergoeding van de volledige reissom. Klager is van mening dat zij de dupe is geworden van een renovatie in het laagseizoen. Ook omdat het virus al vanaf januari bekend was had dit niet verzwegen mogen worden. Klager verlangt vergoeding van de volledige (bruto) reissom, € 2.007,40. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt. Medio januari 2005 werd de hostess van de reisorganisator geconfronteerd met meerdere meldingen van ziekte, onder andere in de hotels RIU Mambo, Merengue en Bachata. De symptomen waren nagenoeg gelijk en in alle gevallen is aan betrokkenen geadviseerd om ter plaatse een arts te raadplegen. De oorzaak kon door de reisorganisator niet worden vastgesteld. Gelet op de aard van de verschijnselen kon de oorzaak worden gezocht in: wisselende weersomstandigheden, het bij hoge temperaturen nuttigen van voedsel, het drinken van (sterk) gekoelde dranken, het eten van een ijsje en/of een op de bestemming of in de omgeving heersend virus. De reisorganisator heeft evenwel de ziekteverschijnselen aan het hoofdkantoor van het RIU-concern gemeld. RIU heeft onmiddellijk opdracht gegeven om het niveau van de hygiëne in de hotels die het betrof nog verder aan te scherpen en een onderzoek in te stellen naar een eventuele relatie tussen de hygiënische omstandigheden en de ziekteverschijnselen. Hiervan is niets gebleken. De conclusie lijkt dan ook juist dat er sprake is geweest van een aandoening die van mens tot mens is overgebracht. Na de uitbraak van het vermoedelijke norovirus en de door RIU getroffen maatregelen in januari, hebben zich nog sporadisch dergelijke ziektegevallen voorgedaan. Begin juni 2005 besloot het RIU-concern van de ene op de andere dag om drie van haar hotels gedurende een week te sluiten, teneinde te voorkomen dat ziektegevallen als gevolge van het vermoedelijke norovirus zich opnieuw zouden voordoen. Op zich is dit een alleszins rechtvaardig besluit geweest aangezien het niet prettig is om tijdens de vakantie ziek te worden. Als gevolg van de maatregel van RIU moest de reisorganisator op stel en sprong zijn cliënten in andere hotels onderbrengen. Gasten die hiervan geen gebruik wilden maken en er de voorkeur aan gaven om eerder naar Nederland terug te keren, kregen de toezegging dat dit per 8 juni 2005 mogelijk was en dat zij de reissom door middel van reischeques volledig vergoed zouden krijgen. Dit is ook aan klager voorgelegd, die in alle vrijheid heeft besloten om akkoord te gaan met een verblijf vanaf 8 juni 2005 in Hotel Gran Ventana. Dit hotel staat eveneens in het programma van de reisorganisator en deze heeft er vooralsnog geen wanklank over vernomen. De klacht betreft in hoofdzaak de ziekte van klager als gevolg van de vermeende slechte hygiëne in Hotel Gran Ventana. De reisorganisator acht echter geen verband aangetoond tussen de situatie in het hotel en de ziekte van klager. Die immers het gevolg kan zijn geweest van omstandigheden die niet aan het hotel verwijtbaar zijn, terwijl ook een van mens tot mens overgebracht virus de oorzaak kan zijn geweest. De reisorganisator heeft zich gerealiseerd dat het tweede gedeelte van de vakantie van klager een vervelend verloop heeft gehad, maar blijft van oordeel dat in redelijkheid niet kan worden gesteld dat de reisorganisator daarvoor aansprakelijk moet worden gehouden. Niettemin is een bedrag van € 500,– in reischeques aangeboden. Dit bedrag kan tegen inlevering van de cheques ook in contanten worden uitbetaald. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Ingevolge artikel 11 van de ANVR Reisvoorwaarden heeft de reisorganisator het recht de overeengekomen dienstverlening op één of meer wezenlijke punten te wijzigen wegens gewichtige omstandigheden. De reiziger kan de wijziging afwijzen. Indien de oorzaak van de wijziging aan de reisorganisator kan worden toegerekend komt de daaruit voortvloeiende schade voor rekening van de reisorganisator. De reisorganisator dient de reiziger, indien mogelijk, een alternatief aanbod te doen dat minstens gelijkwaardig is. De commissie is van oordeel dat sluiting van een geboekt hotel wegens een daar heersend virus een gewichtige reden oplevert voor de reisorganisator om de reisovereenkomst te wijzigen. Of de reisorganisator zich op overmacht kan beroepen hangt samen met de vraag of ook de hulppersoon van de reisorganisator, het RIU management, zich op overmacht kan beroepen. De commissie stelt vast dat het virus al sinds januari 2005 in meer of mindere mate de kop opstak. De sluiting van de hotels op 8 juni 2005 om de besmetting definitief uit te roeien is derhalve niet uit de lucht komen vallen. Het RIU management zal hierover naar alle waarschijnlijkheid al enige tijd hebben nagedacht. De sluiting was derhalve niet onvoorzienbaar en dus komt daaruit voortvloeiende schade voor risico van de reisorganisator. Klager had de keuze uit terugkeer naar Nederland inclusief een vergoeding van de reissom of een alternatief, maar gelijkwaardig hotel. Op advies van de reisleiding heeft klager gekozen voor voortzetting van de vakantie in een gelijkwaardig hotel. Het alternatief aangeboden hotel was, naar klager aannemelijk heeft gemaakt, echter niet gelijkwaardig aan hetgeen zij in het geboekte RIU complex mocht verwachten en heeft ondervonden. Klager heeft derhalve ongerief ondervonden door de onzekerheid ten gevolge van de zonder nadere informatie aangekondigde verhuizing en het daarop volgende minder prettige verblijf in Hotel Gran Ventana. De commissie acht het echter niet redelijk de reisorganisator verantwoordelijk te houden voor het vervelende voorval met de pinautomaat en evenmin voor de opgelopen (virus)infectie. Betreffende de opgelopen (virus)infectie merkt de commissie tevens op dat de commissie ingevolge artikel 5,onder b, van haar reglement het geschil niet kan behandelen voorzover de klacht betrekking heeft op ten gevolge van de uitvoering van de reisovereenkomst ontstane ziekte of lichamelijk letsel.Bovendien is het achteraf zeer moeilijk met zekerheid vast te stellen of een dergelijke infectie het gevolg is van het mogelijke gebrek aan hygiëne in het hotel of dat de infectie op andere wijze is opgelopen. De commissie acht de klacht op dit onderdeel derhalve niet ontvankelijk. Op grond van het voorgaande en alle aan de commissie gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat klager minder heeft ontvangen dan wat klager redelijkerwijs mocht verwachten. De commissie acht de klachten van dien aard dat de reisorganisator een vergoeding verschuldigd is. De reisorganisator heeft (aanvankelijk) een vergoeding aangeboden in de vorm van reischeques. De commissie is in beginsel van mening dat een gegronde klacht vertaald moet worden in een geldelijke vergoeding. Door het aanbod van een korting wordt op onjuiste wijze aan klantenbinding gedaan. Voorts acht de commissie de aangeboden vergoeding aan de krappe kant. Omdat klager evenwel de vakantie heeft voortgezet en niet is ingegaan op het aanbod om de vakantie af te breken alsmede een volledige vergoeding van de reissom in reischeques, is de commissie van oordeel dat een volledige vergoeding van de reissom niet terecht zou zijn. De commissie stelt derhalve de vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op het hierna te noemen bedrag. De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Beslissing De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 650,–. Het reeds aangeboden bedrag is hierin begrepen. Reeds ontvangen reischeques dient klager aan de reisorganisator te retourneren. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 30 januari 2006.