Commissie: Advocatuur
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV02-0019
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de uitvoering van de opdracht aan de advocaat om op te treden als bemiddelaar in de echtscheiding van cliënt en zijn (ex-)echtgenote, de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaraties die de advocaat terzake heeft verzonden. De cliënt heeft de declaratie ter grootte van € 2.241,17 niet voldaan en dit bedrag overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort. Standpunt van de cliënt Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak. De geleverde dienst, althans het bereikte resultaat, staat niet in verhouding tot de kosten. Hoewel geen echtscheidingsconvenant tot stand is gekomen bedragen de totale kosten € 4.490,–, waarvan het aandeel van de cliënt € 2.2.41,17 bedraagt. De advocaat heeft een eenzijdig verzoek tot echtscheiding ingediend voordat er overeenstemming was over het echtscheidingsconvenant. De echtscheiding is vervolgens uitgesproken en ingeschreven voordat het convenant tot stand was gekomen. Door deze volgorde, waarvan de advocaat tevoren niet de nadelige gevolgen heeft geschetst, heeft de zaak zich onnodig lang voortgesleept. De cliënt ontkent dat – zoals de advocaat stelt – het uitspreken van de echtscheiding de kans op het verkrijgen van een huurwoning zou vergroten. De urgentiecommissie woonruimteverhuur verlangde niet een bewijs van inschrijving van de echtscheiding maar een ondertekend convenant met betrekking tot de verzorging van de kinderen. Teneinde een urgentieverklaring te krijgen die nodig was om in aanmerking te kunnen komen voor een eengezinswoning hebben partijen zelf een verklaring omtrent de intentie m.b.t. de verzorging van de kinderen opgesteld en ondertekend. Dit initiatief heeft geleid tot de toewijzing van de huurwoning. Daarnaast heeft de cliënt te weinig begeleiding van de advocaat bespeurd om partijen weer tot elkaar te brengen bij ontstane conflicten. Indien de zaak op enig moment niet meer bemiddelbaar was, heeft de advocaat daarvan nimmer gewag gemaakt. Op een brief van 27 september 2000 waarin de cliënt zijn twijfels over het succes van bemiddeling heeft geuit en oplossingen heeft geopperd, heeft de advocaat nooit gereageerd. In de periode tussen oktober 2000 en mei 2001 heeft de zaak naar achteraf blijkt om redenen en omstandigheden die de advocaat verkeerd heeft ingeschat, stilgelegen. Zo ging de advocaat er ten onrechte vanuit dat de cliënt in november 2000 een huurwoning was toegewezen, terwijl de cliënt in zijn fax van 20 november 2000 uitsluitend meldt te opteren voor een 4-kamer flat. De cliënt verwijt de advocaat dat in die tijd de verhouding van de cliënt met zijn ex-echtgenote dusdanig was verslechterd dat hij nadien geen heil meer zag in gezamenlijke gesprekken. Vervolgens heeft de advocaat overeenkomstig het voorstel van de cliënt getracht de zaak af te wikkelen door separaat gesprekken met hem en zijn ex-echtgenote te voeren. De advocaat heeft zich – naar zeggen van de ex-echtgenote – vanaf dat moment laatdunkend uitgelaten over de cliënt en zijn handelen. Bovendien deed de advocaat andere voorstellen aan zijn ex-echtgenote dan aan hem. Als gevolg van beide zaken twijfelt de cliënt ernstig aan de onpartijdigheid van de advocaat. Zo heeft de advocaat in voornoemde periode een alimentatieberekening gemaakt die hij zonder toelichting aan de ex-echtgenote heeft getoond alvorens dit met de cliënt te bespreken terwijl de berekening was gebaseerd op een constructie die de vrouw niet wenste. Ook heeft de advocaat de ex-echtgenote voorgesteld geen partneralimentatie te eisen maar hogere kinderalimentatie terwijl dit nadelig was voor de cliënt. Nadat op 4 oktober 2001 een tweede separaat gesprek plaatsvond tussen de advocaat en de cliënt zou de advocaat een concept convenant sturen dat het definitieve convenant zou behelzen. Dit concept hebben de cliënt noch zijn ex-echtgenote ondanks herhaald verzoek ooit ontvangen. Hoewel de advocaat de daaraan verbonden kosten in mindering op de rekening heeft gebracht, laat dit onverlet dat deze laatste poging om tot een overeenkomst te komen door nalatigheid van de advocaat niet is geslaagd. Tot slot verwijt de cliënt de advocaat zijn nota niet of nauwelijks te hebben gespecificeerd waardoor hij onmogelijk kan beoordelen waarvoor en wanneer kosten gemaakt zijn of wat het honorarium betreft. De cliënt stelt als gevolg van het handelen van de advocaat schade te hebben geleden en verzoekt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen waarbij hij voorstelt dat zijn aandeel in de kosten wordt kwijtgescholden dan wel dat de commissie een vergaande reductie toepast. Standpunt van de advocaat Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak. De relatie tussen partijen was van aanvang af slecht. Een groot deel van de tien driegesprekken die hebben plaatsgevonden waren nodig om de boosheid van de cliënt op zijn (ex-)echtgenote te kunnen uiten. Toen er sprake was van een onhoudbare situatie omdat partijen nog gezamenlijk de echtelijke woning bewoonden is in onderling overleg besloten echtscheiding aan te vragen. Op die manier zouden partijen meer kans hebben op een huurwoning. Aangezien de cliënt principieel tegen echtscheiding was, is bovendien in onderling overleg besloten dat de advocaat een eenzijdig verzoek zou indienen waartegen de cliënt geen verweer zou voeren. Nadat de echtscheiding op 2 oktober 2000 was ingeschreven kregen zowel de cliënt als later zijn (ex- )echtgenote een huurwoning zodat de opzet was geslaagd. De advocaat is dan ook van mening dat de in onderling overleg gekozen volgorde juist was. De advocaat heeft in loop van de bemiddeling vele concept-convenanten geschreven waarbij over de meeste punten zoals de verdeling van zorg voor de kinderen overeenstemming werd bereikt. Alleen over de financiën en op formele punten konden partijen elkaar niet vinden. De advocaat erkent dat de zaak moeilijk bemiddelbaar was maar omdat beide partijen steeds aangaven te willen proberen tot een oplossing te komen en de advocaat overeenstemming in het belang van partijen en de kinderen leek, heeft hij toch geprobeerd te bemiddelen. In een brief van 27 september 2000 geeft de cliënt ook te kennen dat de advocaat goede basisvoorstellen heeft gedaan om de door de cliënt gestelde doelstellingen te verwezenlijken. De advocaat erkent dat hij tussen oktober 2000 en mei 2001 geen verdere actie heeft ondernomen. Allereerst omdat hij niet van partijen vernam en daarnaast omdat ook niet tot definitieve regelingen kon worden gekomen daar de echtelijke woning nog werd bewoond door de ex-echtgenote. In afwachting van de verkoop van de woning gold tussen partijen een voorlopige regeling. Buiten de advocaat om bleken partijen een overeenkomst met betrekking tot de verzorging van de kinderen te hebben gemaakt die nadien weer tot onenigheid leidde. Toen de ex-echtgenote op 21 mei 2001 verzocht om afronding van de zaak, heeft de advocaat getracht hiertoe te komen door middel van een aantal gesprekken met partijen apart. De advocaat erkent dat het hem door omstandigheden niet is gelukt binnen de gestelde tijd de stukken af te werken. De ex-echtgenote heeft hierop besloten de bemiddeling te staken. De werkzaamheden verricht na 7 juni heeft de advocaat om die reden gecrediteerd. De advocaat ontkent zich laatdunkend over de cliënt te hebben uitgelaten. Op gevoelsmatige uitlatingen van partijen over de ander is de advocaat vluchtig ingegaan zonder daarbij alle stellingen per definitie te betwisten. De advocaat merkt op dat hij achteraf bezien beter niet op het verzoek van de cliënt met elk der partijen afzonderlijk te spreken had kunnen ingaan. Partijen hebben hem kennelijk in hun onderlinge correspondentie gebruikt als argument. Uit het feit dat kennelijk beide partijen hem verwijten dat hij op hand van de ander was, blijkt dat hij zich onpartijdig heeft opgesteld. De advocaat stelt dan ook dat hij steeds heeft geprobeerd de positieve grondtoon te vinden die nodig is om tot een regeling te komen en de cliënt nimmer anders benaderd heeft dan zijn (ex-)echtgenote. De advocaat heeft vermeld welke uren hij waaraan heeft besteed en tussentijdse nota’s verzonden over de hoogte waarvan de cliënt zich nimmer heeft beklaagd. De cliënt kan naar de mening van de advocaat geen klachten hebben over de kosten. De advocaat heeft een zeer matig uurtarief (ƒ 250,– exclusief BTW) berekend en ingestemd met een regeling waarbij hij zou worden betaald na verkoop van de woning. De urenspecificaties heeft de advocaat desgevraagd verstrekt en zijn naar zijn mening duidelijk. De advocaat is van mening dat hij niet tekortgeschoten is in de begeleiding en acht de bemiddeling voor een groot deel met uitzondering van de afrondende fase geslaagd, omdat partijen ondanks de verstoring in de relatie waaraan de advocaat geen deel had een groot deel van de gevolgen van de echtscheiding hebben kunnen regelen. De advocaat verzoekt dan ook de klacht ongegrond te verklaren en de vordering af te wijzen. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Alvorens aan een inhoudelijke toetsing van het geschil kan worden toegekomen, zal de commissie moeten bezien of de beoordeling van dit geschil tot haar reglementaire taak behoort aangezien vooralsnog niet duidelijk is in welke hoedanigheid en onder welke voorwaarden de advocaat in deze is opgetreden. De commissie gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden. De cliënt en zijn toenmalige echtgenote hebben zich op 30 mei 2000 gewend tot de advocaat, die tevens als mediator is geregistreerd bij [een mediation instantie], met het verzoek om bemiddeling bij hun echtscheiding. Bij brief van 2 juni 2000 heeft de advocaat aan beide echtelieden bevestigd als bemiddelaar op te treden en uiteengezet dat hij in die hoedanigheid tijdelijk is. Bij deze brief heeft de advocaat als bijlagen een model voor een bemiddelingsovereenkomst en een kopie van het [mediation] reglement gevoegd. Het reglement, dat een eigen klachten- en geschillenregeling kent, stelt van toepassing te zijn op de mediation waartoe partijen zich door ondertekening van de mediation overeenkomst hebben verbonden. De advocaat en de cliënt hebben voornoemde overeenkomst niet ondertekend en stellen ter zitting de commissie uitdrukkelijk bevoegd te achten het onderhavige geschil conform het Reglement Geschillencommissie Advocatuur te behandelen zoals zij door ondertekening van de akte van compromis ook hebben afgesproken. De advocaat heeft tijdens de mediation namens de toenmalige echtgenote van de cliënt een eenzijdig verzoek tot echtscheiding ingediend, waartegen de cliënt zich conform afspraak niet heeft verweerd. De commissie overweegt ten aanzien van haar bevoegdheid het volgende. Een advocaat die als bemiddelaar optreedt verliest bij de bemiddeling niet de hoedanigheid van advocaat. Naar het oordeel van de commissie zijn in die hoedanigheid de voor advocaten geldende (gedrags-)regels en bestaande mogelijkheden tot afdoening van geschillen onverminderd van toepassing temeer indien de advocaat-bemiddelaar gedurende de bemiddeling handelingen verricht die in wezen niet te onderscheiden zijn van het optreden als advocaat zoals in casu het indienen van een echtscheidingsverzoek. Daarnaast is de commissie van oordeel dat van een cliënt ook niet verlangd kan worden dat hij onderscheid kan maken tussen een advocaat die een opleiding voor het verlenen van bemiddeling heeft gevolgd en een (gezamenlijk) advocaat die de belangen van beiden in een echtscheiding behandelt. Naar het oordeel van de commissie mag de cliënt erop vertrouwen dat indien hij zich tot een advocaat-bemiddelaar wendt deze ook gebonden is aan alle voor advocaten geldende regels tenzij deze regels uitdrukkelijk zijn uitgesloten. Dit is in het onderhavige geval niet geschied. Alles overwegende en het geheel in hun onderlinge samenhang bezien acht de commissie zich bevoegd het geschil thans inhoudelijk te behandelen en af te doen. Met betrekking tot de klacht van de cliënt dat de geleverde dienst niet in verhouding staat tot de kosten overweegt de commissie als volgt. De commissie is van oordeel dat de advocaat voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat een grote hoeveelheid langdurige besprekingen met de cliënt en zijn toenmalige echtgenote gezamenlijk maar ook apart heeft plaatsgevonden waarin de advocaat overeenkomstig de bij brief van 2 juni 2000 bevestigde afspraken heeft getracht het tot stand komen van overeenstemming tussen partijen te bevorderen. Hierbij heeft de advocaat – zoals ook door de cliënt wordt erkend – een zeer matig uurtarief gehanteerd en de cliënt middels tussentijdse nota’s op de hoogte gehouden van het verloop van de kosten. De commissie stelt voorts vast dat de door de advocaat verzonden declaraties voldoende gespecificeerd zijn. Het is de commissie dan ook niet gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaraties is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief, dan wel dat de hoogte of de omvang van de declaraties bovenmatig of buitenproportioneel is. De commissie is verder van oordeel dat het feit dat de bemiddeling niet is afgerond met een door beide partijen ondertekend convenant waarin alle zaken geregeld zijn niet aan de advocaat kan worden toegerekend. Hierbij overweegt de commissie dat de advocaat voldoende aangepaste versies van het convenant heeft opgesteld en aan de cliënt gezonden waarbij de advocaat kennelijk als mediator als beleid hanteert dat het convenant het verloop van het bemiddelingsproces weerspiegelt en het convenant derhalve als het ware met het proces meeloopt. Dat het niet zover gekomen is dat partijen ook een convenant hebben kunnen tekenen, ligt niet aan de advocaat maar aan partijen die immers de inhoud van die overeenkomst bepalen. Ook de keuze om een verzoek tot echtscheiding in te dienen voordat tussen partijen overeenstemming was bereikt over het echtscheidingsconvenant heeft naar het oordeel van de commissie er niet toe geleid dat de zaak zich onnodig lang heeft voortgesleept, waardoor het bereiken van overeenstemming niet langer mogelijk was. Hoewel deze volgorde niet de gebruikelijke is, heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie de reden hiervoor, te weten het oplossen van de nijpende woonsituatie voldoende aangetoond. Dit heeft hij tevens aan partijen uiteengezet terwijl de keuze vervolgens in onderling overleg is gemaakt. Hoewel de bemiddeling na inschrijving van de echtscheiding d.d. 2 oktober 2000 gedurende een lange(-re) periode heeft stilgelegen is de commissie van oordeel dat de advocaat erop mocht vertrouwen dat de belangrijkste zaken op dat moment geregeld waren en dat na de echtscheiding en het feitelijk uiteengaan van partijen de zaak redelijk rustig was en gewacht diende te worden op de verkoop van de echtelijke woning. Het verwijt van de cliënt in dit verband dat de advocaat er ten onrechte vanuit ging dat hem in november 2000 een huurwoning was toegewezen snijdt naar het oordeel van de commissie geen hout. In zijn fax van 20 november 2000 meldt de cliënt de advocaat immers dat hij zich genoodzaakt ziet te reageren op een 4 slaapkamer appartement met een huurprijs van ƒ 1.070,– met het verzoek op basis hiervan een nieuwe alimentatieberekening te maken. Onder deze omstandigheden lag het naar het oordeel van de commissie op de weg van de cliënt om indien er (nog) sprake was van hangende geschilpunten initiatief te nemen tot het bespoedigen van de zaak. Met betrekking tot de klachten van de cliënt dat de advocaat zich laatdunkend over hem zou hebben uitgelaten ten opzichte van zijn toenmalige echtgenote en zich partijdig zou hebben opgesteld overweegt de commissie dat deze klachten niet of niet voldoende onderbouwd zijn tegenover de aperte betwisting van de advocaat. Het enkele feit dat zijn voormalig echtgenote hem dit heeft meegedeeld acht de commissie volstrekt onvoldoende zeker bezien in het licht van de (slechte) onderlinge verhoudingen van de cliënt met zijn voormalig echtgenote. De commissie komt het geheel overziend tot de conclusie dat de advocaat in deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist. Daarbij merkt de commissie op dat voor zover door de cliënt aangevoerde argumenten c.q. klachten niet zijn besproken daarvan kan worden afgezien, omdat deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Beslissing Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen. Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag aan de advocaat overgemaakt. Aldus beslist op 9 oktober 2002 door de Geschillencommissie Advocatuur