Vrijheid advocaat om belangen van de cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt kent onder omstandigheden grenzen

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV04-0016

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat ter zake van de echtscheiding van de cliënt en de hoogte van de(onbetaalde) declaraties die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht.
 
De cliënt heeft het openstaande gedeelte van de declaratie ter grootte van € 8.222,28 overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.
 
Standpunt van de cliënt
 
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De cliënt meent dat de advocaat in strijd met de voor hem geldende Gedragregels heeft gehandeld door de zaak op verzoek van de cliënt in behandeling te nemen. Dit omdat de cliënt en de advocaat elkaar kenden van de sport die zij beiden uitoefenden. De advocaat had eventuele negatieve gevolgen van de samenwerking moeten voorzien en de cliënt moeten doorverwijzen naar een andere advocaat waarmee hij niet in een persoonlijke verhouding stond.
 
De cliënt verwijt de advocaat voorts dat hij niet deskundig was op het gebied van echtscheidingszaken, hetgeen blijkt uit het feit dat hij een kantoorgenoot heeft moeten inschakelen voor een eenvoudige draagkrachtberekening. Omdat de kosten die deze kantoorgenoot heeft moeten maken aan de declaratie van de advocaat zijn toegevoegd, is de cliënt hierdoor dubbel gedupeerd.
 
De advocaat heeft nagelaten de cliënt op cruciale momenten van tevoren om toestemming te vragen om belangrijke stappen te nemen zoals het aanspannen van een Kort Geding. Ook hierdoor heeft hij in strijd met de geldende Gedragsregels gehandeld.
 
De cliënt verwijt de advocaat verder dat zijn confronterende aanprak averechts heeft gewerkt, waardoor het hem – anders dan de mediator – niet lukte om met de wederpartij tot afspraken te komen. De aanpak van de advocaat was bovendien niet gericht op een duurzame oplossing terwijl het belang van de kinderen dit wel vergde.
 
Bij aanvaarding van de opdracht zijn geen afspraken gemaakt over de hoogte en frequentie van de declaraties, als gevolg waarvan de cliënt – pas na lang aandringen – de eerste declaratie enkele maanden na aanvang van de werkzaamheden heeft ontvangen. Ook hierdoor heeft de advocaat in strijd met de Gedragsregels gehandeld. Bovendien staat de declaratie van de advocaat in geen verhouding tot het gedrag dat de wederpartij vorderde en zijn de kosten mede verhoogd door de chaotische en vertragende wijze waarop de advocaat de zaak behandelde.
 
De cliënt verzoekt de commissie een vergoeding toe te kennen van € 8.222,28 dan wel te bepalen dat de cliënt naast het bedrag van € 3.097,85 dat hij reeds heeft voldaan niets meer verschuldigd is.
 
Standpunt van de advocaat
 
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De advocaat heeft de cliënt vooraf zijn tarief gemeld en hem in kennis gesteld van zijn jarenlange ervaring met echtscheidingsprocedures, waarbij hij tevens heeft gemeld een beroep te doen op kantoorgenoten voor wat betreft de alimentatieberekeningen. De advocaat heeft de cliënt geen tijd in rekening gebracht voor de alimentatieberekeningen; wel is de tijd van zijn kantoorgenoot in rekening gebracht. De eerste declaraties is d.d. 29 december 2000 te weten drie maanden na aanmaken van het dossier verzonden.
 
De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend met het verzoek om bijstand in verband met het feit dat de notariële levering van het door hem gekochte woonhuis werd gefrustreerd door zijn partner ondanks mondelinge en schriftelijke toezeggingen tot medewerking. Deze medewerking is uiteindelijk verkregen na bemiddeling door de President die het geëntameerde kort geding voorzat.
 
De advocaat heeft ten aanzien van de afname van de nieuwe woning en rekening houdend met de wispelturige besluitvorming van de wederpartij tevoren met de cliënt besproken en geadviseerd haar desnoods in kort geding tot medewerking te noodzaken. Aangezien het transport was bepaald tegen 25 oktober 2000 en gezien de houding van de wederpartij heeft de advocaat op 12 oktober 2000 een datum en tijdstip voor een kort geding verzocht. Dit kort geding heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2000. De cliënt is zowel bij het kort geding als bij de bespreking met de wederpartij de volgende dag aanwezig geweest en heeft nimmer bezwaar tegen de gang van zaken gemaakt. Bovendien is het kort geding in overleg met de cliënt aangehouden en voortgezet waarbij de vordering is gewijzigd.
 
De advocaat herkent zich niet in de kwalificaties van de cliënt en heeft rekening gehouden met de belangen van de kinderen. De advocaat heeft veel tijd en energie besteed aan de zaak en het is hem tijdens de behandeling ervan niet gebleken dat er problemen met de cliënt waren over de wijze van aanpak. De cliënt heeft in een vroeg stadium schriftelijk toegezegd het verschuldigde te zullen betalen en hoewel de draagkracht daartoe geen aanleiding gaf, heeft de advocaat de declaraties reeds aanzienlijk gematigd.
 
De advocaat verzoekt de commissie op grond van het vorenstaande te bepalen dat de cliënt de openstaande declaraties dient te voldoen onder veroordeling van de cliënt in de kosten van de procedure.
 
Beoordeling van het geschil
 
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
 
De commissie stelt allereerst vast dat de meest verstrekkende klachten van de cliënt betrekking hebben op de deskundigheid van de advocaat, de wijze waarop hij de zaak heeft aangepakt, het kort geding en tot slot het tarief dat c.q. de kosten die hij voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. De overige klachten zijn veeleer van tuchtrechtelijke aard en vallen om die reden buiten de beoordeling van de commissie.
 
De commissie is van oordeel dat niet is gebleken dat de advocaat niet deskundig is op het gebied van echtscheidingen. De klacht van de cliënt stuit – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de advocaat – af op een gebrek aan voldoende feitelijke grondslag. Het enkele feit dat de advocaat de alimentatieberekeningen heeft overgelaten aan een kantoorgenoot doet hieraan niets af. Dit klemt temeer omdat het binnen de advocatuur niet ongebruikelijk is dergelijke berekeningen door een ander te laten verrichten.
 
De commissie is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de advocaat onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevoeligheden van de zaak. Het kan de advocaat in dit verband niet worden verweten dat hij geen mediator is, noch zich als zodanig heeft opgesteld. Hoewel het de commissie niet is ontgaan dat de aanpak van de advocaat tot de meer zakelijke behoort, mag van een cliënt worden verwacht dat hij tijdig zijn bezwaren kenbaar maakt tegen de gekozen aanpak en zonodig daar consequenties aan verbindt. Het is de commissie niet gebleken dat de cliënt zijn bezwaren ten aanzien van de aanpak in zijn algemeenheid op een voor de advocaat onmiskenbare wijze naar voren heeft gebracht.
 
Dit laatste geldt evenwel niet voor het opstarten en voeren van het kort geding. Hiervan staat onweersproken vast dat de cliënt dit in eerste instantie niet heeft gewild. De advocaat heeft naar het oordeel van de commissie in plaats van de cliënt te overtuigen van de juistheid van het inzetten van dit middel, de beslissing hierover geforceerd zonder rekening te houden met de wensen van de cliënt en de gevoeligheden van de zaak. De cliënt heeft in dit verband voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen weerstand heeft kunnen bieden aan het overwicht van de advocaat.
 
Het beroep van de advocaat op de vrijheid die hem toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, doet onder voornoemde omstandigheden geen opgeld. Hoewel het kort geding wel tot het gewenste resultaat heeft geleid, kan naar het oordeel van de commissie niet worden gesteld dat met enig ander minder zwaar ingrijpen niet hetzelfde, aanvankelijk beoogde resultaat – te weten medewerking aan de totstandkoming van de financieringsovereenkomst – had kunnen worden bereikt. Dit klemt temeer nu de advocaat nog over een zekere spanne tijds beschikte had alvorens het notariële transport diende plaats te vinden om een andere strategie c.q. oplossing te bedenken.
 
De commissie is van oordeel dat de advocaat door het opstarten van het kort geding en meer in het bijzonder door het kort geding tegen de uitdrukkelijke instructie van zijn cliënt te voeren niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en een redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De commissie is van oordeel dat gezien de termijn van het naderend transport, de houding van de echtgenote en het gemoeide belang, de advocaat er – in verband met het feit dat de cliënt in het buitenland was en moeilijker te bereiken was, goed aan heeft gedaan om rechtsmaatregelen voor te bereiden. De commissie is echter eveneens van mening dat de advocaat alvorens de rechtsmaatregelen uit te voeren de toestemming van zijn cliënt had moeten hebben. De advocaat had bij het verzoeken van een datum voor het kort geding rekening moeten houden met een responstijd voor zijn cliënt: tussen het aanvragen van het kort geding en de datum van het definitieve transport lagen nog bijna twee weken (11 oktober tot 25 oktober 2000). De commissie acht het aannemelijk dat de echtscheiding c.q. de verhouding tussen de (ex-)echtelieden als gevolg van dit handelen is verslechterd en dat de zaak hierdoor in feite is geëscaleerd.
 
Het (gemiddelde) tarief dat de advocaat voor zijn diensten in rekening heeft gebracht, komt de commissie niet ongewoon voor, noch acht zij de hoogte of omvang van de declaraties anderszins bovenmatig of buitenproportioneel. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat aan het feit dat de tariefafspraak niet schriftelijk voor aanvang van de werkzaamheden is bevestigd, geen consequenties behoeven te worden verbonden. Dit leidt evenwel uitzondering voor de erkenning van de advocaat ter zitting dat in verband met de inschakeling van een kantoorgenoot voor het opstellen van de alimentatieberekeningen 45 minuten ‘dubbel’ is geschreven en berekend. De commissie houdt hiermee rekening bij de vaststelling van het bedrag waarmee de declaratie dient te worden verminderd.
 
Het geheel overziend ziet komt de commissie tot de conclusie tot het oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Hierin ziet de commissie aanleiding de openstaande declaraties van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te verminderen gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot het kort geding en de dubbel berekende 45 minuten. Wel laat de commissie daarbij meewegen dat de advocaat uiteindelijk in overleg en met onvoorwaardelijke instemming van de cliënt het kort geding na de eerste mondelinge behandeling heeft voortgezet en dat de cliënt ook nadien nog geruime tijd van de diensten van de advocaat heeft gebruik gemaakt. Gelet op het voorgaande stelt de commissie de totale resterende betalingsverplichting van de cliënt vast op een bedrag van € 6.600,– inclusief kantoorkosten en BTW.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.
 
Beslissing
 
De commissie stelt de betalingsverplichting van de cliënt vast op € 6.600,– (inclusief BTW en kantoorkosten).
 
Overeenkomstig het reglement van de commissie wordt het klachtengeld over partijen verdeeld zodat de advocaat aan de cliënt, die deze kosten heeft voldaan, een bedrag van € 45,– dient te vergoeden.
 
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 57,50.
 
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Aan de cliënt wordt een bedrag van € 1.667,28 (zijnde € 8.222,28 minus € 6.600,– plus € 45,–) gerestitueerd.
Aan de advocaat wordt een bedrag van € 6.497,50 (zijnde € 6.600,– minus € 45,– minus € 57,50) overgemaakt.
Het restant van € 57,50 verblijft aan de commissie.
 
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
 
Aldus beslist op 9 september 2004 door de Geschillencommissie Advocatuur.