Commissie: Water Zakelijk
Categorie: Verbruik
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114294
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de factuur d.d. 14 september 2017, waarbij over de periode van 1 september 2016 tot en met 29 augustus 2017 een waterverbruik van 19.093 m3 in rekening wordt gebracht met een te betalen bedrag van € 20.380,10.
Standpunt van de aangeslotene/verbruiker
Het standpunt van de aangeslotene/verbruiker luidt in hoofdzaak als volgt.
Aangeslotene/verbruiker exploiteert een complex van 93 seniorenwoningen. Aangeslotene/verbruiker is het niet eens met de hoogte van het bij de bestreden factuur in rekening gebrachte waterverbruik van 19.093 m3 over de periode van 1 september 2016 tot en met 29 augustus 2017.
Aangeslotene/verbruiker voert daartoe samengevat het volgende aan.
Het in rekening gebrachte verbruik is vele malen hoger dan het verbruik dat voorgaande jaren in rekening is gebracht. Zo is over de jaren 2013 en 2014 een verbruik van respectievelijk 2233 m3 en 2700 m3 in rekening gebracht op basis van 365 dagen. Deze facturen zijn gebaseerd op meteropnames door een medewerker van het bedrijf.
Ook de over de jaren 2015 en 2016 is een overeenkomstig verbruik in rekening gebracht van (op basis van 365 dagen) respectievelijk 2286 m3 en 2290 m3, gebaseerd op geschatte meterstanden.
Het thans in rekening gebrachte verbruik over de periode van 1 september 2016 tot en met 29 augustus 2017 komt uit op maar liefst 7.500 m3 per 365 dagen. Een stijging dus van 5.000 m3 ten opzichte van voorgaande jaren.
Het gemiddeld jaarverbruik per woning zou daarmee zijn gestegen van 27 m3 naar maar liefst 85 m3.
Aangeslotene/verbruiker stelt dat zodanige forse stijging niet kan kloppen. Er is in de feitelijke situatie niets veranderd, het betreft nog steeds seniorenwoningen, waarbij de gemiddelde leeftijd van de bewoners 74 jaar is, het eenpersoonshuishoudens zijn en er geen grote waterverbruikers aanwezig zijn.
Aangeslotene/verbruiker stelt dat het meternummer dat blijkens de factuur aan deze aansluiting is gekoppeld onjuist is. Het nummer van de watermeter [nummer] komt in de administratie van het bedrijf niet voor. Aangeslotene/verbruiker betwist de onderbouwing door het bedrijf. Kennelijk zijn de meterstanden door het bedrijf in 2013 en 2014 verkeerd opgenomen en ook de schattingen over 2015 en 2016 waren (daardoor) te laag. Meteropname kaartjes heeft de aangeslotene/verbruiker nooit ontvangen. Een toename in verbruik van 5.000 m3 bij gelijkblijvende bewoning is geen gestage stijging, zoals het bedrijf stelt.
Op basis van artikel 13.1 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden, op grond waarvan slechts 18 maanden mag worden teruggevorderd, biedt aangeslotene/verbruiker aan een bedrag van € 8.010,39 te betalen.
Aangeslotene/verbruiker vindt het, nu het bedrijf meerdere fouten heeft gemaakt, deze bepaling van toepassing is en vindt het ook niet redelijk dat het hele bedrag moet worden betaald. Zeker nu het hier sociale woningen betreft en de huurders met een laag inkomen de dupe zijn.
Standpunt van het bedrijf
Het standpunt van het bedrijf luidt in hoofdzaak als volgt.
Er is niet vastgesteld dat de watermeter niet correct zou hebben gefunctioneerd. Er is aangeboden deze te laten ijken, maar van dat aanbod is geen gebruik gemaakt. Gebleken is dat het verbruik in de jaren 2013 en 2014 een stuk lager was dan in de periode daarvoor. Was het verbruik daarvoor rond de 4500 m3 per jaar, de opname in 2013 gaf een jaarverbruik van 2.233 m3 en de opname in 2014 een jaarverbruik van 2.700 m3. Als gevolg hiervan is het verbruik over de jaren daarna ook geschat op basis van dit lagere jaarverbruik. Niet valt uit te sluiten dat deze opnames mogelijk niet juist zijn geweest. Dat valt echter niet meer te achterhalen. De meteropnemer toetst de stand in in een PDA.
In de jaren 2015 en 2016 is, ondanks een verzoek daartoe, door aangeslotene/verbruiker ook geen meterstand doorgegeven, daarom moest de stand worden geschat.
Vast staat wel dat de betreffende meter op 22 november 2010 is geplaatst met een stand van 0 m3.
Tijdens de opname van 29 augustus 2017 is een stand van 36.889 m3 genoteerd. Die is in lijn met de op 19 september 2017 nog eens gecontroleerde stand van 37.302 m3, waarvan een foto is gemaakt.
Bij de betwiste factuur is eerder te weinig in rekening gebracht verbruik alsnog in rekening gebracht en in totaal is niet meer dan het werkelijke verbruik over de periode van 2010 tot 2017 in rekening gebracht. Dit totale verbruik van 36.889 m3 is ook niet wezenlijk afwijkend van het verbruik op de vorige meter over de periode van 2002 tot 2010.
Waarschijnlijk is bij de wisseling van de meter in 2010 een verkeerd meternummer ingetoetst. Daarom staat er waarschijnlijk een ander meternummer op de factuur. Het is echter niet mogelijk dat de stand van verkeerde meter is opgenomen. Het betreffende complex beschikt immers maar over één centrale meter. Bij het doorgeven van de stand en de opname door een meteropnemer wordt de stand gekoppeld aan de unieke code die hoort bij het aansluitadres.
Het bepaalde in artikel 13.1 van de Algemene Voorwaarden is niet van toepassing, omdat hier geen sprake is van een situatie waarin de meetinrichting onjuist heeft gefunctioneerd.
Tenslotte merkt de ondernemer nog op dat aangeslotene/verbruiker niet verplicht is de naheffing door te berekenen aan de huurders, hij kan het ook voor eigen rekening nemen.
Het bedrijf verzoekt de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De bestreden factuur is feitelijk voor een deel een naheffing waarbij over de eerdere jaren te weinig in rekening gebracht waterverbruik alsnog is gefactureerd. Genoegzaam staat vast dat waterverbruik ook werkelijk is verbruikt, nu de meterstand per 29 augustus 2017 van 36.889 m3 vaststaat en in het totaal tussen het moment van plaatsing van de nieuwe meter op 22 november 2010 met stand 0 m3 en 29 augustus 2017 ook feitelijk dit verbruik in rekening is gebracht. Evenmin is gebleken dat de meter onjuist heeft gefunctioneerd, zodat aangeslotene/verbruiker ook geen beroep kan doen op beperking van de terugvordering tot een periode van 18 maanden op grond van artikel 13.1 van de Algemene Voorwaarden.
De commissie vindt wel dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de meteropnames in 2013 en 2014 onjuist zijn geweest. Zoals het bedrijf zelf ook aangeeft hebben die opgenomen standen ertoe geleid dat een fors lager verbruik in rekening is gebracht dan gemiddeld in de jaren daarvoor. Als gevolg daarvan zijn over de jaren 2015 en 2016 de standen te laag geschat en is ook over die jaren een te laag verbruik in rekening gebracht.
De stelling van het bedrijf dat men heeft moeten schatten omdat aangeslotene/verbruiker, ondanks een verzoek daartoe, heeft verzuimd de meterstanden door te geven wordt door de commissie verworpen. Aangeslotene/verbruiker heeft gemotiveerd betwist de meteropname kaarten te hebben ontvangen en het bedrijf heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat dat wel het geval is geweest.
Dat een onjuist meternummer is vermeld, moge dan wel geen gevolgen hebben gehad voor de meteropnames, maar die onjuiste vermelding heeft wel geleid tot verwarring welke aan het bedrijf moet worden toegerekend.
De commissie vindt dan ook dat de naheffing voor een deel het gevolg is van handelen en nalaten van het bedrijf en mogelijk had kunnen worden voorkomen als het bedrijf adequater had gehandeld. Hoewel het wel gaat om werkelijk verbruik en ook aangeslotene/verbruiker had kunnen zien dat de verbruiken op de facturen over de periode van 2013 tot en met 2016 beduidend lager waren, vindt de commissie het niet in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid dat de volledige naheffing voor rekening van aangeslotene/verbruiker komt.
De commissie is van oordeel dat de naheffing in casu dient te worden beperkt tot het werkelijk gemiddeld verbruik over de periode van 36 maanden voorafgaande aan de in de betwiste factuur genoemde einddatum van de meteropname van 29 augustus 2017. In de periode tussen 22 november 2010 en 29 augustus 2017 (afgerond 82 maanden) is 36.889 m3 verbruikt, hetgeen neerkomt op een verbruik van afgerond 450 m3 per maand. Uitgaande van een periode van 36 maanden komt dit neer op een verbruik van 16.200 m3.
De commissie beslist dan ook dat de betwiste factuur moet worden vernietigd en bepaalt dat het bedrijf een nieuwe factuur opmaakt uitgaande van een verbruik tot 29 augustus 2017 van 16.200 m3.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond, vernietigt de betwiste factuur en bepaalt dat het bedrijf een nieuwe factuur opmaakt uitgaande van een verbruik tot 29 augustus 2017 van 16.200 m3.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Bovendien dient het bedrijf overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 181,50 aan de klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water voor de zakelijke markt op 16 maart 2018.