Waterschade motor door verplaatsen boot. Herstel door derde.

De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: WAT04-0014

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil heeft het betrekking op de waterschade die de motor in het schip van de consument heeft opgelopen, alsmede op de reparatie daarvan door de ondernemer.  
 
De consument heeft op 20 november 2003 de klacht schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
 
De consument heeft een bedrag van € 2.820,79 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
 
Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De boot van de consument is door de ondernemer verplaatst zonder toestemming van de consument. De ondernemer heeft de boot over een te grote hellingshoek gesleept, waardoor zeewater het motorblok in liep. Hierdoor werd de motor van de boot zwaar beschadigd. De reparatie die hierop volgde kostte € 5.179,– en duurde 3 weken. De consument betaalde € 2.500,–, wat het maximale was dat hij kon betalen door te pinnen, daar de consument anders zijn boot niet meekreeg. Dit gebeurde pas na heel veel discussie.
De consument probeerde vervolgens de motor te starten, maar dit lukte niet en na diverse pogingen was de batterij leeg. Omdat van de ondernemer niemand meer aanwezig was, moest de consument de nacht op de boot doorbrengen. De volgende ochtend had de consument contact met een medewerker van de ondernemer die de zaak onderzocht en zich kwam verontschuldigen voor de manier waarop de consument behandeld was. De motor werd toen gestart door het servicecentrum.
Toen de motor een vijftiental minuten draaide en warm werd, begon er plots uit 3 verschillende lekken olie te lopen. Het herstellen van dit euvel duurde weer een halve dag. De consument voer vervolgens de haven uit voor een test, maar nog geen uur later viel de motor stil: met veel moeite kreeg de consument de motor weer aan de praat, maar hij bleef regelmatig afslaan en de consument en zijn vriendin zijn zo tot aan de sluis van Bruinisse gevaren.
Aldaar bleven zij weer 2 dagen liggen om het nodige herstel aan de motor en dichtingen uit te voeren. De consument besloot om niet terug te varen naar de ondernemer en is de volgende twee dagen naar België ‘gesukkeld’.
De ondernemer ontkent de schade aan de motor te hebben veroorzaakt en gaf verder te kennen het openstaande factuurbedrag te vorderen. De schade is hersteld.
 
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
De consument heeft nooit eerder problemen gehad met zijn schip. Hij heeft het onderhoud altijd zelf verricht.
De consument heeft een hellingshoek gemeten van 26,3°. De boot is met de spiegel omhoog naar boven getrokken. Misschien is de schade niet ontstaan door de hellingshoek, maar door de wind. De boot heeft geen waterslot. Volgens een deskundige is dat ook niet nodig.
De klacht van de consument betreft niet zozeer de factuur, als wel de behandeling door de ondernemer.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De ondernemer betwist uitdrukkelijk dat hij de schade aan de boot van de consument heeft veroorzaakt. Nadat de consument zijn boot vanaf september 2001 tot het voorjaar van 2003 zonder enige vorm van onderhoud op de wal heeft laten staan, heeft de ondernemer het schip verplaatst naar een terrein dat al jaren in gebruik is als winterstalling. De hellingshoek waaronder het schip van de consument is verplaatst is een normale hellingshoek van minder dan 20°. Het taluud is juist is aangelegd om schepen probleemloos te kunnen verplaatsen naar het winterbergingsterrein. Om die reden is het onmogelijk dat er door de handelingen van de ondernemer zeewater in de motor is gelopen. Door betaling van een bedrag van € 2.500,– heeft de consument de onderhavige vordering ook erkend.
 
De ondernemer betwist eveneens uitdrukkelijk dat de boot na de (reparatie-)werkzaamheden van de ondernemer niet naar behoren zou functioneren. De consument draagt geen bewijs aan dat de reparatie niet deugdelijk is uitgevoerd, noch heeft hij bewezen dat er een causaal verband bestaat tussen de reparatie en de vermeende lekkages waaruit olie zou lopen en het vermeende afslaan van de motor. Nu deze problemen zich eerst voordeden tijdens de boottocht, is de ondernemer van mening dat de reparatie deugdelijk is uitgevoerd. Indien er sprake zou zijn van een ondeugdelijk uitgevoerde reparatie zou het onwaarschijnlijk zijn dat er met de boot nog mijlen is gevaren. Bovendien is de ondernemer nimmer in staat gesteld onderzoek te doen naar de vermeende schade. Dit klemt temeer nu het schip in de haven van Bruinisse lag, waarmee de ondernemer een samenwerkingsverband heeft.
 
Vast staat dat de ondernemer in opdracht en voor rekening van de consument (reparatie)werkzaamheden heeft (laten) verricht(en) met bij levering van materialen, waarvoor de consument door de ondernemer is belast voor een (totaal)bedrag van € 5.320,79. De consument heeft een bedrag van € 2.500,– aan de ondernemer voldaan met de belofte aan de ondernemer dat hij het restant per omgaande zou voldoen. De consument resteert te voldoen een bedrag van
€ 2.820,79. De betalingen dienden te geschieden vóór of op de vervaldata die op de facturen zijn vermeld. Nu de consument zonder geldige reden de facturen ondanks aanmaningen niet heeft betaald, is de consument in verzuim geraakt en dient hij niet alleen rente te betalen, maar was de ondernemer aldus genoodzaakt rechtsbijstand in te roepen, waarvoor betaald diende te worden een bedrag van
 € 423.11, welk bedrag de ondernemer primair op de voet van artikel 11 lid 4 van de toepasselijke voorwaarden en subsidiair op de voet van artikel 6:96 BW als haar vermogensschade van de consument wenst te vorderen. Deze buitengerechtelijke kosten hebben betrekking op werkzaamheden, welke niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure, doch rechtstreeks verband houden met pogingen van de gemachtigde van de ondernemer om de zaak in der minne te regelen.
 
Voorts maakt de ondernemer primair op de voet van artikel 16 lid 1 van de toepasselijke voorwaarden aanspraak op de wettelijke (vertragings­)rente tot 1 september 2004 van een berekend bedrag van
€ 148,54 en vanaf 1 juli 2003 die rente tot de dag der algehele voldoening en subsidiair de wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW vanaf iedere factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening. Verder vordert de ondernemer betaling van de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van de ondernemer.
 
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
Achteraf gezien had misschien beter naar de oorzaak van de schade gekeken moeten worden. Blijft de vraag of van de ondernemer verwacht kan worden, dat hij in de boot moet kijken of deze een waterslot heeft. Het verplaatsen van boten van een binnenplaats naar een buitenplaats is heel gebruikelijk. Een probleem als deze heeft zich nooit eerder voorgedaan.
 
Beoordeling van het geschil
 
De commissie heeft het volgende overwogen.
 
Vast staat dat de motor in het schip van de consument waterschade heeft opgelopen. In geschil is of deze schade is veroorzaakt door de ondernemer. Naar het oordeel van de commissie is dat niet, althans niet voldoende komen vast te staan. De schade kan ook veroorzaakt zijn door iets anders dan het verplaatsen van de boot onder een bepaalde hellinghoek. Bovendien zou de schade al in eerder stadium aanwezig geweest kunnen zijn. Een oorzakelijk verband tussen het verplaatsen van de boot en de schade is daarmee onvoldoende komen vast te staan.
Tevens stelt de commissie vast dat de boot geen waterslot bevatte. Het is de commissie uit eigen ervaring bekend dat er dan altijd een zeker risico is op het teruglopen van water. Om dat te voorkomen dient bij het plegen van onderhoud de motor altijd volledig leeg gemaakt te worden. Vast staat dat de consument zelf het onderhoud heeft gepleegd. Naar het oordeel van de commissie behoefde de ondernemer bij het verplaatsen van de boot daarom geen rekening te houden met schade door het teruglopen van water in de motor, voorzover die schade al is ontstaan door het verplaatsen van de boot. Dit onderdeel van de klacht acht de commissie dan ook ongegrond.
 
Ten aanzien van de reparatiewerkzaamheden aan de beschadigde motor stelt de commissie vast dat de ondernemer niet in de gelegenheid is gesteld is om deze te herstellen. Omdat herstel mogelijk was, was de consument daartoe gehouden op grond van art. 5 lid 3 van de tussen partijen overeengekomen HISWA Algemene Aannemings-, Verkoop- en Leveringsvoorwaarden. Dit stemt overeen met de wettelijke regeling die bij gebreke van voornoemde bepaling zou hebben gegolden. De commissie verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2000, NJ 2000, nr. 258 waarin overwogen wordt dat een schuldeiser (in casu de consument) in geval van een ondeugdelijke prestatie, welke vatbaar is voor herstel door alsnog een deugdelijke prestatie te leveren of het gebrek in de geleverde prestatie te herstellen, alleen dan recht op schadevergoeding heeft indien de schuldenaar (in casu de ondernemer) de gelegenheid tot herstel is gegeven.
 
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en wordt derhalve als volgt beslist.
 
Beslissing
 
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
 
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
 
Het depotbedrag wordt overgemaakt aan de ondernemer.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 3 december 2004.