Zonder opdrachtbevestiging komt onduidelijkheid over financiële afspraken in beginsel voor rekening van advocaat

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: Factuur    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 131963/132225

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

In dit geschil vordert de advocaat het bedrag van een declaratie van de verweerder. De advocaat heeft de verweerder bijgestaan in twee gerechtelijke procedures. Volgens de verweerder zou een kantoorgenoot van de eiser de zaak behandelen en de eiser zou werkzaamheden hebben verricht zonder opdrachtbevestiging te hebben verstuurd. De verweerder had de declaratie niet verwacht. Daarnaast heeft de eiser, volgens de verweerder, onterecht geen toevoeging aangevraagd. De eiser heeft pas na de aanvang van de werkzaamheden een opdrachtbevestiging verstuurd. De commissie stelt vast dat de werkzaamheden door eiser zijn aangevangen zonder (schriftelijke) opdrachtbevestiging. Welke (financiële) afspraken er bestonden tussen verweerder en eiser staat derhalve niet vast. De commissie acht het onzorgvuldig dat eiser pas ongeveer anderhalf jaar na aanvang van de werkzaamheden een opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Van een redelijk handelend advocaat mag verwacht worden dat vooraf duidelijke (financiële) afspraken met een cliënt worden gemaakt. De onduidelijkheid over de financiële afspraken komt in beginsel voor rekening van de advocaat. De commissie laat anderzijds meewegen dat verweerder na ontvangst van de opdrachtbevestiging in mei 2019 geen actie heeft ondernomen. Verweerder heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om zijn bezwaar eerder bij eiser kenbaar te maken en dit had in redelijkheid ook van verweerder verwacht mogen worden. Gelet hierop acht de commissie een matiging van de openstaande declaratie van 50% derhalve tot een bedrag van € 6.050,– inclusief btw en kosten redelijk en billijk.

De uitspraak

Ondergetekenden:

de heer mr. A.G.M. Zander te Oosterhout, mevrouw mr. M.J. de Groot te Hilversum, de heer J.H.L. den Otter te Cromvoirt, die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Eiser heeft verweerder bijgestaan in twee gerechtelijke procedures. Op 31 december 2020 heeft eiser een declaratie gestuurd aan verweerder. Ondanks toezeggingen dat de werkzaamheden zullen worden betaald, is de declaratie van € 12.100,– inclusief btw nog niet voldaan. Inmiddels zijn er verschillende herinneringen verzonden, maar is contact niet meer mogelijk. Eiser is van mening dat de gedeclareerde werkzaamheden daadwerkelijk verricht en overigens redelijk zijn. Er heeft ook een aanzienlijke matiging plaatsgevonden. De matiging bedraagt € 4.286,15. Dat is 30%. Het uurtarief bedraagt daarmee feitelijk € 166,94.

Eiser heeft verweerder voor aanvang van de werkzaamheden uitgelegd dat hij deze zaak niet wenste te behandelen op basis van een toevoeging, nog daargelaten of verweerder daarvoor in aanmerking kwam. De gemaakte afspraken zijn uiteindelijk bevestigd in de opdrachtbevestiging van 30 mei 2019. Na de opdrachtbevestiging is nog veelvuldig contact met verweerder geweest. Op geen enkel moment heeft verweerder aangegeven niet te kunnen instemmen met (delen van) de opdrachtbevestiging. Eiser betwist uitdrukkelijk dat verweerder op enig moment in de periode dat eiser werkzaamheden voor hem verrichte in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder heeft eiser ook verschillende malen toegezegd de nog openstaande declaratie te zullen voldoen. Verweerder heeft nooit eerder geklaagd over de verrichte werkzaamheden of over de declaratie. Verweerder heeft ook niet geklaagd nadat hem uitdrukkelijk was verzocht om een evaluatieformulier in te vullen over de wijze waarop hij de dienstverlening van eiser had ervaren. Evenmin heeft verweerder geklaagd over de verrichte werkzaamheden of over de declaratie na de eerste herinnering.

Voor wat betreft het tegenverzoek van verweerder verzoekt eiser dat af te wijzen. Verder verzoekt eiser de commissie verweerder te veroordelen om het bedrag van de nog openstaande declaratie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de declaratie opeisbaar is geworden, aan eiser te voldoen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure.

Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Verweerder stelt dat niet eiser, maar diens kantoorgenoot de zaak zou behandelen als strafrechtspecialist. Zonder opgaaf van redenen of voorwaarden is eiser zonder goedkeuring van verweerder aan het werk gegaan zonder dat een opdrachtbevestiging is verstuurd of algemene voorwaarden ter hand werden gesteld.

Verweerder stelt dat eiser geen strafrechtspecialist is en dat er tussen hem en eiser geen financiële afspraken zijn gemaakt. Verweerder is niet schriftelijk gevraagd of de zaak kon worden behandeld door de Geschillencommissie. Verweerder is niet akkoord gegaan met de bevoegdheid van de Geschillencommissie. Verweerder heeft van eiser een declaratie ontvangen en betaald van € 1.760,37. Verweerder was in de veronderstelling dat dit het volledige bedrag was dat hij aan eiser verschuldigd zou zijn. Ruim twee jaar later stuurde eiser de factuur van ruim twaalfduizend euro. Verweerder is hier erg van geschrokken en kan dit niet betalen.

Verweerder stelt dat er ten onrechte geen toevoeging is aangevraagd, terwijl verweerder hier wel voor in aanmerking zou komen. Verweerder stelt slechts de eigen bijdrage van € 143,– verschuldigd te zijn. Verweerder verzoekt de commissie te bepalen dat hij het openstaande factuurbedrag van € 12.100,– niet hoeft te voldoen en dat eiser het bedrag van de door verweerder betaalde factuur terugbetaalt. Daarnaast verlangt verweerder excuses van eiser wegens het verstrekken van stukken aan de korpschef zonder toestemming van verweerder.

Behandeling van het geschil
Op 16 december 2022 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. M. Gardenier fungerend als secretaris.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Partijen zijn digitaal ter zitting verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde]. Eiser werd bijgestaan door [gemachtigde].

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Ter zitting is allereerst het bevoegdheidsverweer van verweerder besproken. Door eiser is aangevoerd dat mocht de commissie niet bevoegd zijn, hij in een civiele procedure betaling van de openstaande factuur zal vorderen. Verweerder heeft ter zitting zijn bevoegdheidsverweer ingetrokken. De bevoegdheid van de commissie is daarmee gegeven.

De arbiters dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie stelt vast dat de werkzaamheden van eiser voor verweerder zijn aangevangen in 2017.
Op 21 november 2017 is aan verweerder een declaratie gezonden. Verweerder heeft deze declaratie zonder protest voldaan.

Op 30 mei 2019 is de opdrachtbevestiging aan verweerder verstuurd. De opdrachtbevestiging is door verweerder niet ondertekend en verweerder heeft niet gereageerd naar aanleiding van de ontvangst en de inhoud van de opdrachtbevestiging. Op 31 december 2020 is de tweede factuur van € 12.100,– inclusief btw verzonden, welke door verweerder niet is voldaan en thans wordt betwist.

De commissie stelt vast dat de werkzaamheden door eiser zijn aangevangen zonder (schriftelijke) opdrachtbevestiging. Welke (financiële) afspraken er bestonden tussen verweerder en eiser staat derhalve niet vast. De commissie acht het onzorgvuldig dat eiser pas ongeveer anderhalf jaar na aanvang van de werkzaamheden een opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Van een redelijk handelend advocaat mag verwacht worden dat vooraf duidelijke (financiële) afspraken met een cliënt worden gemaakt. De onduidelijkheid over de financiële afspraken komt in beginsel voor rekening van de advocaat.

De commissie laat anderzijds meewegen dat verweerder na ontvangst van de opdrachtbevestiging in mei 2019 geen actie heeft ondernomen c.q. daartegen heeft geprotesteerd en ook niet eerder, na de ontvangst van de factuur van 21 november 2017, bij eiser heeft geïnformeerd op welke wijze diens werkzaamheden worden vergoed. Verweerder heeft de declaratie van november 2017 na een eerste herinnering zonder protest voldaan. De commissie is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen contact op te nemen met eiser na ontvangst van de eerste factuur dan wel na ontvangst van de opdrachtbevestiging in mei 2019. Verweerder kon er niet zonder meer vanuit gaan dan de werkzaamheden op basis van een toevoeging zouden worden verricht, nu ook daarover geen afspraken zijn gemaakt en uit de declaratie en de opdrachtbevestiging afgeleid kon worden dat daarvan geen sprake was. Daarnaast heeft verweerder ook na ontvangst van de factuur van 30 december 2020 niet bij eiser aangegeven dat deze declaratie onjuist is of dat hij van de ontvangst hiervan erg geschrokken was, zoals verweerder thans stelt. Ook na meerdere herinneringen dat de factuur nog niet is voldaan heeft verweerder niet gereageerd. Daarentegen heeft verweerder, zoals door eiser gesteld en door verweerder niet weersproken, meermaals toegezegd de declaratie te zullen voldoen. De commissie is van oordeel dat verweerder zich niet nu, op het moment dat eiser een incassoprocedure heeft gestart, voor het eerst op het standpunt kan stellen dat hij ervan uitging dat de zaak op basis van een toevoeging behandeld zou worden en hij slechts een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn. Verweerder heeft ruimschoots de gelegenheid gehad dit eerder bij eiser kenbaar te maken en dit had in redelijkheid ook van verweerder verwacht mogen worden.

De commissie is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de advocaat valt te verwijten dat hij verweerder geen, althans onvoldoende, duidelijkheid heeft gegeven over de aan zijn werkzaamheden door verweerder verschuldigde kosten, maar anderzijds dat ook verweerder valt te verwijten dat hij na ontvangst van de eerste factuur niet voldoende alert heeft gehandeld en de advocaat ten onrechte niet om opheldering heeft gevraagd. In zoverre hebben beide partijen schuld aan de ontstane situatie en is een matiging van de nog openstaande declaratie redelijk en billijk. De commissie ziet aanleiding de openstaande declaratie van de advocaat te matigen tot een bedrag van € 6.050,– inclusief bureaukosten en btw, waarbij de commissie rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de eerste declaratie van de advocaat door verweerder niet is betwist en door hem is betaald en met de opdrachtbevestiging d.d. 13 mei 2019. Gelet hierop acht de commissie een matiging van de openstaande declaratie van 50% derhalve tot een bedrag van € 6.050,– inclusief btw en kosten redelijk en billijk.

Overigens komt het door eiser gedeclareerde bedrag de commissie niet bovenmatig of buitenproportioneel voor gelet op de aard en omvang van de door de advocaat verrichte werkzaamheden en het gehanteerde uurtarief.

De commissie merkt nog op dat de enkele omstandigheid dat de door eiser genomen stappen niet hebben geleid tot het door verweerder gewenste resultaat, niet betekent dat eiser tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. Bij de uitvoering van de opdracht door eiser is immers sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De commissie is van oordeel dat eiser in de onderhavige zaak aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.

Voor wat betreft de stelling van verweerder dat eiser stukken heeft gedeeld met de korpschef waarvoor hij geen toestemming had gegeven, stelt de commissie dat verweerder niet heeft aangetoond daardoor schade te hebben geleden. Dit is derhalve geen reden voor verdere matiging van de factuur.

Nu het door eiser gevorderde deels wordt toegewezen, ziet de commissie aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters.

Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namenverweerder te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan, in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
• wijst de vordering van eiser gedeeltelijk toe;
• bepaalt dat verweerder aan eiser voldoet een bedrag van € 6.050,– inclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering, te weten 14 dagen na factuurdatum, tot aan de dag van betaling daarvan;
• bepaalt dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder in de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
• wijst het meer of anders verzochte af.

Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 2 februari 2023 en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.