Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Behandelingsovereenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
121172/135220
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Klagers verwijten zorgaanbieder niet geïnformeerd te zijn over het beleid van zorgaanbieder met betrekking tot het eten en drinken van de cliënte en dat zonder overleg met klagers, die gemachtigd waren door cliënte, is besloten geen sondevoeding te geven aan cliënte. Ook is toegang tot cliënte in eerste instantie geweigerd. Klagers troffen cliënte uitgemergeld, ondervoed en uitgedroogd aan. Zorgaanbieder stelt cliënten niet te dwingen te eten of drinken. De arts heeft daarnaast beoordeeld dat sondevoeding niet wenselijk was. Zorgaanbieder benadrukt dat sprake was van een hectische tijd ten gevolge van Corona en daardoor zaken achteraf bezien niet goed zijn gegaan. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Er had overleg gevoerd moeten worden met klagers over het al dan niet aanleggen van een infuus of sonde bij cliënte. Ook is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de communicatie. De klacht is gegrond. Het anders verzochte wordt afgewezen.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam] en [naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klagers)en
Haagse Wijk- en Woonzorg (HWW zorg), gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2022 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen:
[naam] (lid Raad van Bestuur) en [naam] (manager kwaliteit projecten en zorgvernieuwing).
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening en de communicatie door de zorgaanbieder en het reanimatiebeleid van de zorgaanbieder.
Standpunt van klagers
Voor het standpunt van klagers verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De moeder van klagers (hierna te noemen: de cliënte) is op 9 maart 2020 vanuit het ziekenhuis opgenomen bij de zorgaanbieder om te revalideren. De artsen in het ziekenhuis hadden ingeschat dat zij nog ongeveer een jaar à anderhalf jaar had te leven; bij ontslag uit het ziekenhuis was zij weliswaar slecht ter been, maar verder gezond (vrij van darmkanker). De cliënte is echter op 11 mei 2020 overleden. De van buiten ingeroepen invallend arts van dienst heeft de overlijdensverklaring ondertekend. De doodsoorzaak werd ten onrechte toegeschreven aan een fatale uitzaaiing van kankercellen in de darm.
Klagers zijn niet tevreden over de door de zorgaanbieder verleende zorg; zij verwijten de zorgaanbieder verwaarlozing, weinig aandacht en niet correct gedrag, waardoor de cliënte vroegtijdig is overleden.
Er heeft een interne klachtenprocedure en een onderzoek door de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) plaatsgevonden. De IGJ heeft forse misstanden en grove nalatigheid bij de zorgaanbieder geconstateerd, Inmiddels is er een nieuwe Raad van Bestuur en zijn diverse medewerkers ontslagen.
Na de indiening van het geschil bij de commissie heeft nog een gesprek met de zorgaanbieder plaatsgevonden, waarin twee ‘pijnpunten’ zijn weggenomen. De klacht luidt thans met name nog als volgt.
De cliënte was bij opname op haar juiste gewicht. In anderhalve maand is zij vijftien kilo afgevallen, door ondervoeding en uitdroging. Zonder overleg met klagers – die door de cliënte waren gemachtigd – is besloten geen sonde en/of infuus aan te leggen. De arts van de zorgaanbieder gaf aan dat hij dit zelfstandig mocht beslissen. Dit is tegen de regels die er op dit gebied bestaan. Door het aanleggen van een sonde of infuus had de cliënte het gewichtsverlies niet hoeven ervaren en was haar levenseinde niet op deze wijze bespoedigd.
Klagers zijn het er niet mee eens dat de zorgaanbieder hen in eerste instantie de toegang tot de cliënte heeft geweigerd. In verband met Corona was alleen bezoek mogelijk aan terminale cliënten. Dat was de cliënte volgens de zorgaanbieder niet. Toen klagers uiteindelijk werden toegelaten, was het te laat; de cliënte was al uitgemergeld, ondervoed en uitgedroogd. Dringende aanbevelingen tot meer voedsel en vocht toedienen, werden door de zorgaanbieder niet opgevolgd, zelfs botweg geweigerd.
Het afscheid van de zorgaanbieder bij de ontruiming van de kamer van de cliënte was even treurig als de behandeling zelf. De nieuw aangekochte en op maat gemaakte nieuwe wandkast werd gesloopt bij de voordeur aangetroffen. Dit was voltrekt onnodig. De volgende bewoner had inmiddels intrek in de kamer genomen en deze had de wandkast gratis kunnen hebben.
Klagers verlangen een excuus van de zorgaanbieder voor de gevolgde handelswijze. Voorts verzoeken zij de commissie een schadevergoeding toe te kennen van € 25.000,–, die zij aan een goed doel in de medische en zorgsector zullen besteden.
Zij hebben de commissie ter zitting gewezen op de mogelijke precedentwerking van de onderhavige uitspraak.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De zorgaanbieder betreurt het dat klagers andere verwachtingen hadden omtrent de opname van de cliënte. Tevens had de zorgaanbieder, achteraf gezien, liever een andere keuze gemaakt ten aanzien van de bezoekregeling in de periode van de lockdown die opgelegd werd vanuit de overheid. Hoewel intensief contact heeft bestaan tussen de medewerkers van de verschillende disciplines van de zorgaanbieder en klagers, kan dit het gemis aan fysiek contact met de cliënte en de eigen waarnemingen van de familie nooit compenseren.
Naar aanleiding van de melding van klagers bij de IGJ heeft de zorgaanbieder een onderzoek ingesteld. De IGJ heeft de rapportage van het onderzoek door de zorgaanbieder als zorgvuldig beoordeeld. Naar aanleiding van het onderzoek zijn noodzakelijke verbeterpunten geformuleerd en daarop is geacteerd. De zorgaanbieder heeft naar haar weten geen ‘rode kaarten’ of een ‘berisping’ van de IGJ ontvangen.
De zorgaanbieder ziet het leed van klagers en heeft – om hen te helpen in het rouwproces – in een gesprek geprobeerd antwoord te geven op hun vragen.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder in hoofdzaak het volgende aangevoerd.
De bovenliggende vraag in de onderhavige kwestie is waarom de cliënte is gestopt met eten. Niet duidelijk is of dit alleen een lichamelijke of ook een psychische oorzaak had. In het algemeen geldt dat ook al is de zorg nog zo goed, dit niet altijd van invloed is op de gemoedstoestand van cliënten.
Voorts voert de zorgaanbieder – op de somatische afdeling waar de cliënte verbleef – geen actief maar een conservatief beleid met betrekking tot eten en drinken door cliënten.
De zorgaanbieder biedt wel regelmatig eten en drinken aan, maar dwingt cliënten die niet willen eten en/of drinken niet om dit te doen. Het is aan de arts van de zorgaanbieder om medisch inhoudelijke beslissingen te nemen. De arts van de zorgaanbieder heeft beoordeeld dat sondevoeding in de situatie van de cliënte niet wenselijk was.
De zorgaanbieder benadrukt dat tijdens het verblijf van de cliënte bij de zorgaanbieder sprake was van een hectische tijd ten gevolge van Corona en dat daardoor zaken achteraf bezien niet goed zijn gegaan.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de cliënte is een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Op grond van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende is komen vast te staan dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de cliënte niet meer zelfstandig at en dronk, waardoor zij aanzienlijk in gewicht afnam. Vaststaat ook dat klagers hun zorgen daarover bij de zorgaanbieder hebben geuit.
De commissie constateert dat de voornaamste klacht van klagers is dat zij niet zijn geïnformeerd over het beleid van de zorgaanbieder met betrekking tot het eten en drinken van de cliënte en dat zonder overleg met hen is besloten geen sonde of infuus bij de cliënte aan te leggen
De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat aan de cliënte wel steeds eten en drinken is aangeboden, maar dat zij – gelet op het conservatieve beleid op de somatische afdeling waar zij verbleef – niet is gedwongen dit tot zich te nemen. Verder heeft de zorgaanbieder gesteld dat de arts heeft geoordeeld dat het aanleggen van een sonde of infuus bij de cliënte niet verantwoord was.
De commissie stelt vast dat in de door klagers ter zitting overgelegde en door de cliënte op
15 december 2019 ondertekende ‘Verklaring om voor mij te spreken met huisarts, chirurgen en in bredere zin eenieder die medische en paramedische hulp kan en mag verlenen’ – voor zover van belang – staat vermeld:
“Hierbij verklaar ik [naam van de cliënte] dat mijn kinderen [namen van klagers] voor mij mogen spreken en alle handelingen voor mij te mogen doen. Zij dienen deze zorg zorgvuldig uit te voeren”.
Klagers hebben onweersproken gesteld dat zij deze verklaring aan de zorgaanbieder ter beschikking hebben gesteld.
De commissie begrijpt uit voormelde verklaring dat het de bedoeling van de cliënte is geweest dat overleg moest worden gevoerd met klagers, indien medische handelingen noodzakelijk waren. De commissie is van oordeel dat, wat er ook zij van het beleid en de medisch inhoudelijke beslissingen van (de arts van) de zorgaanbieder, het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de zorgaanbieder had gelegen overleg te voeren met klagers over het al dan niet aanleggen van een infuus of sonde bij cliënte. De Coronasituatie hoefde daaraan niet in de weg te staan, omdat het overleg ook op andere wijze dan
fysiek – telefonisch of via de e-mail – had kunnen plaatsvinden.
De commissie constateert voorts dat de overige klachten van klagers vooral betrekking hebben op de communicatie door de zorgaanbieder.
De zorgaanbieder heeft erkend dat deze voor wat betreft de weigering van de toegang van klagers tot de cliënte en voor wat betreft de omschrijving van de doodsoorzaak van de cliënte te wensen over heeft gelaten. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de commissie ook voor de communicatie na het overlijden van de cliënte, waaronder de vraag wat er met de op maat gemaakte kast moest gebeuren.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgaanbieder in dezelfde omstandigheid mag worden verwacht. De zorgaanbieder is dan ook (toerekenbaar) tekortgeschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De klacht van klaagster zal daarom gegrond worden verklaard. Hierin ziet de commissie aanleiding om de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat klagers aan de commissie hebben voldaan voor de behandeling van dit geschil.
De door klagers verlangde excuses door de zorgaanbieder zullen worden afgewezen, nu excuses zich niet laten afdwingen. Klagers hebben voorts de door hen verzochte schadevergoeding niet onderbouwd, zodat de commissie ook deze zal afwijzen.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klagers gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan klagers het door hen betaalde het klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50, dient te vergoeden;
– bepaalt dat betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit advies;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 3 oktober 2022.