Zorgaanbieder handelde zorgvuldig en stuurde informatie tijdig door

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Ontvankelijkheid / Zorgvuldigheid    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 193013/201722

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt was onder behandeling bij de zorgaanbieder. Cliënt is van mening dat de operatie niet goed is uitgevoerd door de zorgaanbieder. Ook vordert cliënt een schadevergoeding. Tijdens de zitting bracht cliënt een aanvullende klacht in, maar deze is niet door de commissie behandeld. Cliënt had de klacht eerder dan tijdens de zitting moeten inbrengen, aldus de commissie. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Sint Maartenskliniek, gevestigd te Nijmegen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
gemachtigden: [naam] en [naam]

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2023 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de cliënt bijgestaan door [naam] die voor hem als (niet beëdigd) tolk/vertaler optrad. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door de [naam] orthopedisch chirurg, bijgestaan door zijn gemachtigden.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de aan de cliënt geleverde zorg. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat hij een operatie ondeskundig heeft uitgevoerd en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de pijnklachten van de cliënt. Daarnaast verwijt de cliënt de behandelend arts van de zorgaanbieder het onnodig tegenwerken van een hersteloperatie in het buitenland.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt was vanwege heupklachten onder behandeling bij de zorgaanbieder. De cliënt had aanhoudende pijnklachten na een eerdere heupoperatie die in 2017 was uitgevoerd in een ander ziekenhuis. Die operatie, waarbij een heupprothese in de rechterheup was geplaatst, had geleid tot een beenlengteverschil.

Na onderzoek door orthopedisch chirurg [letter] werd vastgesteld dat de steel van de heupprothese was ingezakt, waarna besloten werd tot een revisieoperatie die chirurg [letter] op 28 februari 2019 heeft uitgevoerd. Ook na deze operatie bleef de cliënt echter last houden van pijnklachten. De cliënt ondervond met name veel klachten door het beenlengteverschil dat niet was opgeheven.

Hiervoor is de cliënt meerdere keren bij de zorgaanbieder op consult geweest, waarbij onderzoek werd gedaan onder meer naar de steel van de prothese. De steel had volgens chirurg [letter] een “zeer geringe” inzakking, maar zou verder stabiel zijn. Hierop is tot verbazing van de cliënt een afwachtende houding aangenomen, ondanks zijn ernstige pijnklachten. De klachten van de cliënt werden toegeschreven aan problemen met de wervelkolom en hem werd een revalidatietraject aangeraden.

De cliënt is vervolgens op 30 januari 2020 voor een third opinion naar het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) gegaan. Anders dan in het ziekenhuis van de zorgaanbieder werden de klachten van de cliënt in het UZA wel serieus genomen. Onderzoek in het UZA wees uit dat de steel van de prothese mogelijk loszat en een nieuwe revisieoperatie geïndiceerd was. Chirurg [letter] heeft de operatie vervolgens gefrustreerd door de benodigde toestemming hiertoe te onthouden aan de zorgverzekeraar van de cliënt.
Nadat de cliënt zich hierover had beklaagd heeft chirurg [letter] op 1 juli 2020 uiteindelijk toch zijn toestemming verleend.

De revisieoperatie is op 15 september 2020 in België uitgevoerd. De mobiele prothese is daarbij vervangen door een standaard prothese. De cliënt heeft begrepen dat de prothese was versleten en dat er daarom een andere prothese moest worden geplaatst. Sinds de ingreep in België heeft de cliënt aanzienlijk minder pijn. Hij hoeft nu nog maar één kruk te gebruiken bij het lopen. Na de operatie in het ziekenhuis van de zorgaanbieder kon de cliënt uitsluitend lopen met een rollator of met twee krukken.

De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat de operatie op 28 februari 2019 niet goed is uitgevoerd, dat het beenlengteverschil niet is opgeheven, dat zijn pijnklachten niet serieus zijn genomen en ten onrechte zijn toegeschreven aan problemen in de wervelkolom alsmede dat de zorgaanbieder het laten uitvoeren van een revisieoperatie in België onnodig heeft vertraagd.

De cliënt houdt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de pijn die hij heeft geleden door het ondeskundig uitvoeren van de operatie. Voorts houdt hij de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de hersteloperatie die hij in België heeft moeten ondergaan en de lange wachttijd daarvoor. De cliënt vordert een schadevergoeding van € 15.000, — van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt heeft zich op 17 oktober 2018 tot de polikliniek van het ziekenhuis van de zorgaanbieder gewend. Er was sprake van persisterende pijnklachten na een heupoperatie die in 2017 in een ander ziekenhuis was uitgevoerd. Tijdens die operatie was een prothese in de rechterheup geplaatst. Op eerdergenoemde datum kwam de cliënt op consult bij orthopedisch chirurg [letter] van de zorgaanbieder. Chirurg [letter] heeft lichamelijk en radiologisch onderzoek uitgevoerd en constateerde een inzakking van de steel van de prothese. Ook heeft chirurg [letter] een CT-scan en een botscan laten uitvoeren die aanwijzingen gaven voor een loslating van de “cup” van de prothese.

De bevindingen gaven aanleiding voor een revisieoperatie. Op 31 december 2018 heeft chirurg [letter] de cliënt uitleg gegeven over de operatie en de mogelijke complicaties, zoals een mogelijk beenlengteverschil en loslating van de prothesedelen, met hem besproken. Het beenlengteverschil was niet de reden voor de operatie; dit waren zijn pijnklachten ten gevolge van de losgelaten cup en de ingezakte steel. De cliënt is erop gewezen dat de beenlengte niet te veranderen was; het hoogst haalbare resultaat was een ongewijzigd beenlengteverschil.

De operatie op 28 februari 2019 verliep voorspoedig en zonder complicaties. Besloten werd om naast de cup ook de steel van de prothese te reviseren; de steel was immers ingezakt. Ook was sprake van een kleine breuk (een ‘fisuur’) in het dijbeen; deze breuk was eerder ontstaan, vermoedelijk door de inzakking van de steel. Op 6 maart 2019 werd de cliënt ontslagen uit het ziekenhuis. Tijdens een controle op
1 mei 2019 had de cliënt weinig pijn en liep hij zonder krukken. Een radiologisch onderzoek gaf geen blijk van complicaties.

Op 11 juli 2019 meldde de cliënt een toename van pijnklachten in de rug, de heup en de rechterknie. De cliënt droeg een hakverhoging in zijn schoen. De dienstdoende arts vermoedde dat de pijnklachten in de rug een gevolg waren van het dragen van de hakverhoging. Tijdens consulten nadien bleef de cliënt pijnklachten en het beenlengteverschil benoemen maar onderzoeken, scans en foto’s lieten geen aanwijzingen voor complicaties zien, behalve een “zeer geringe” inzakking van de steel. Het beenlengteverschil dat werd gemeten was niet anders dan voor de operatie. Om zijn klachten te verminderen werd de cliënt een revalidatietraject aangeraden.

De cliënt heeft op 30 januari 2020 bij orthopedisch chirurg N. in het UZA een ‘third opinion’ gevraagd. In het UZA werd een mogelijke loslating van de steel vermoed. Chirurg [letter] constateerde dat dit vermoeden onterecht was en was gebaseerd op onvoldoende medische informatie over de cliënt. Het is aan de zorgverzekeraar van de patiënt om te beoordelen of een behandeling in het buitenland voor vergoeding in aanmerking komt. Voor de beantwoording van die vraag heeft de zorgverzekeraar informatie gevraagd aan chirurg [letter]

Om de cliënt een onnodige operatie te besparen heeft chirurg [letter] contact opgenomen met orthopedisch chirurg N. van het UZA en hem van al zijn onderzoeken en bevindingen op de hoogte gesteld. Chirurg [letter] heeft zeker niet de bedoeling gehad een operatie voor de cliënt te traineren. Chirurg [letter] heeft de cliënt aangeboden aanvullende onderzoeken, waaronder een botscan, uit te voeren. De cliënt heeft nader onderzoek in het ziekenhuis van de zorgaanbieder echter afgewezen. Omdat de cliënt bleef bij zijn wens van een revisieoperatie in België heeft chirurg [letter] daar zijn medewerking aan verleend.

Uit het operatieverslag van het UZA van 15 september 2020 blijkt echter dat de steel vast bleek te zitten waarna zonder toelichting en zonder beschrijving de cup werd gereviseerd. Uit het verslag volgt niet waarom hiertoe besloten is. In ieder geval is de steel intact gelaten waarmee de bevindingen van chirurg [letter] werden bevestigd. Daarbij kan met het uitvoeren van een cuprevisie niet een verandering van het beenlengteverschil worden bereikt.

Omdat de cliënt de zorgaanbieder aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade heeft de zorgaanbieder zijn verzekeraar gevraagd een onderzoek te doen. Uit dat onderzoek is gebleken dat er geen indicatie was voor een doorverwijzing naar een ander ziekenhuis. De aansprakelijkheid werd afgewezen. De zorgaanbieder schaart zich achter het onderzoek van de verzekeraar en is van menig dat de klachten van de cliënt ongegrond zijn. De zorgaanbieder heeft zich steeds ingespannen om de cliënt goede zorg te verlenen en zijn klachten grondig onderzocht.

De cliënt heeft schadevergoeding van de zorgaanbieder gevorderd. Door de cliënt zijn meerdere bedragen genoemd. Mocht de cliënt aanspraak willen maken op een vergoeding van meer dan € 25.000,– dan verzoekt de zorgaanbieder de commissie de cliënt niet ontvankelijk te verklaren omdat de commissie enkel bevoegd is om kennis te nemen van geschillen waarvan het financiële belang niet meer bedraagt dan €25.000,–

Beoordeling van het geschil
Aanvulling klacht
Ter zitting heeft de cliënt zijn klacht aangevuld en gesteld dat hij voorafgaand aan de operatie van
28 februari 2019 door de zorgaanbieder niet was geïnformeerd over een mogelijke inzakking van de steel van de heupprothese en er niet van op de hoogte was gebracht dat een breuk in zijn dijbeenbot was geconstateerd.

De cliënt had dit klachtonderdeel eerder naar voren moeten brengen om de zorgaanbieder in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Nu de cliënt dat heeft nagelaten zal de commissie de cliënt niet ontvankelijk verklaren in dit klachtonderdeel.

Inhoudelijke beoordeling
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige
behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen. Daarbij moet de hulpverlener handelen in overeenstemming met de op hem/haar rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

Op grond van het medisch dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan worden vastgesteld dat de zorgaanbieder een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en vervolgens op juiste gronden heeft besloten een revisieoperatie aan de heup van de cliënt uit te voeren. De operatie van 28 februari 2019 waarbij de cup en de steel van de heupprothese zijn vervangen is lege artis en zonder complicaties uitgevoerd en verlopen.

Toen de cliënt zich na enkele maanden met pijnklachten meldde is de oorzaak van die klachten goed en zorgvuldig onderzocht door middel van lichamelijk en radiologisch onderzoek en het uitvoeren van scans. Omdat die onderzoeken geen aanwijzingen gaven voor het vermoeden van complicaties heeft de zorgaanbieder met recht een afwachtende houding aangenomen maar wel steeds ‘de vinger aan de pols’ gehouden en de cliënt geadviseerd een revalidatietraject te volgen.

Uit de aantekeningen in het medisch dossier van de cliënt van 31 december 2018 blijkt dat de cliënt is gewezen op mogelijke complicaties van de ingreep waarmee er sprake was van informed consent. Dat de cliënt desondanks de verwachting had dat het verschil in beenlengte met de ingreep van 28 februari 2019 kon en zou worden opgeheven kan niet aan de zorgaanbieder worden tegengeworpen. De cliënt was erop gewezen dat een verschil in beenlengte zou blijven bestaan. Ook een loslating van de prothese was als mogelijke complicatie genoemd.

De cliënt heeft een third opinion aangevraagd in het ziekenhuis van Antwerpen. Daar werd een revisie operatie voorgesteld vanwege een mogelijke loslating van de steel van de prothese. Voor het verwijt van de cliënt dat chirurg [letter] hem in het behandeltraject in het UZA heeft tegengewerkt heeft de commissie geen enkele grond gevonden.
Integendeel: de commissie is van oordeel dat chirurg [letter] uiterst zorgvuldig en in het belang van de cliënt heeft gehandeld door in contact te treden met de orthopedisch chirurg uit het UZA en hem alle informatie aan te reiken en zijn bevindingen uit zijn onderzoeken voor te houden zodat de Belgische chirurg een weloverwogen beslissing kon nemen en voorkomen kon worden dat de operatie in Antwerpen met onvoldoende informatie en daarmee mogelijk ten nadele van de cliënt zou worden uitgevoerd. De onderzoeken die chirurg [letter] had uitgevoerd hadden tot dat moment immers geen aanwijzing gegeven om een loslating van een deel van de prothese te vermoeden.

Om een eventuele loslating van de prothese als oorzaak van de pijnklachten van de cliënt nogmaals uit te sluiten heeft chirurg [letter] de cliënt voorgesteld een nieuwe botscan uit te voeren waarmee een operatie in Antwerpen kon worden voorkomen. Dat de cliënt desondanks voor een operatie in Antwerpen heeft gekozen kan niet aan de zorgaanbieder worden tegengeworpen. Tijdens de operatie in Antwerpen is niet van een loslating van de steel van de prothese gebleken. De cup van de prothese is in Antwerpen vervangen maar de reden en de noodzaak daarvan zijn niet in het operatieverslag genoemd.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zowel voor tijdens als na de operatie van 28 februari 2019 steeds zorgvuldig heeft gehandeld en zich heeft ingespannen om de cliënt van zijn klachten af te helpen door telkens de herkomst van die klachten uitvoerig te onderzoeken en hem mogelijke alternatieven aan te reiken. De zorgaanbieder heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend zorgverlener in vergelijkbare omstandigheden mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van de cliënt dan ook in alle onderdelen ongegrond. De commissie komt daarmee niet toe aan een beoordeling van het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de cliënt niet ontvankelijk in de aanvulling van de klacht betreffende de gebrekkige wijze van informatieverstrekking door de zorgaanbieder zoals hierboven is omschreven;
– verklaart de klacht van de cliënt voor het overige in alle onderdelen ongegrond;
– wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af;
– Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer dr. H. Mencke en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 22 mei 2023.