Zorgaanbieder kan geen verwijt gemaakt worden omtrent slaapproblemen en trauma’s van ouders

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Immateriele) schade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 175692/184552

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De zoon van de cliënt is te vroeg geboren. De cliënt klaagt over twee onderdelen van de zorgverlening door de zorgaanbieder. Ten eerste klaagt de cliënt over het type zuurstofbril dat de zorgaanbieder heeft gebruikt. Verder verwijt de cliënt de zorgaanbieder dat het personeel niet wist hoe ze het stoma van de zoon moesten verzorgen. De cliënt vordert een immateriële schadevergoeding. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat het gebruik van dit type zuurstofbril alsmede de stomazorg door de zorgaanbieder geen schade heeft veroorzaakt. De commissie heeft vastgesteld dat de zoon in goede conditie is ontslagen uit het ziekenhuis. De zorgaanbieder kan naar het oordeel van de commissie geen verwijt gemaakt worden. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Flevoziekenhuis, gevestigd te Almere
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Samenvatting
De commissie verklaart de klacht van een vader over de verzorging door de zorgaanbieder van zijn drie maanden te vroeg geboren zoon ongegrond omdat de slaapproblematiek van de zoon en de trauma’s van de ouders, die niet ter discussie staan, ook het gevolg kunnen zijn van – sec – de vroeggeboorte en daarmee samenhangende complicaties, die aan niemand te verwijten vallen. De commissie heeft geen verwijtbare tekortkomingen in het handelen van de zorgaanbieder kunnen vaststellen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan Stichting Flevoziekenhuis. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], (kinderarts-neonatoloog), [naam], (jurist) en [naam], (jurist).

De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2023 te Zwolle.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Standpunt van de cliënt
Op 15 oktober 2019 is de zoon van cliënt, [naam], drie maanden te vroeg geboren. [Naam zoon] is opgenomen op de afdeling neonatologie van het Amsterdam UMC (VUmc). Op 28 november 2019 is [naam zoon] overgebracht naar de afdeling neonatologie van het Flevoziekenhuis in Almere alwaar [naam zoon] tot en met 24 december 2019 heeft verbleven. [Naam zoon] is overgebracht naar het ziekenhuis in Almere omdat verzorging op het niveau van een academisch ziekenhuis, gelet op de verbeterde toestand van [naam zoon], niet meer nodig was en [naam zoon] in Almere dichter bij zijn ouders, die in Lelystad wonen, kon verblijven.

De klacht valt onder te verdelen in twee klachtonderdelen:

A. In Amsterdam werd gebruik gemaakt van een zuurstofbril (Optiflow nasal cannula van Fisher & Paykel) die door een aan de bril bevestigd ‘plakgedeelte’ op de wangen van patiënt wordt geplakt, waardoor de bril goed blijft zitten. In Almere werd gebruik gemaakt van een ander model zuurstofbril (nasal cannula van Fisher & Paykal) waarbij de bril door (los) pleisterband te gebruiken op de wangen moet worden geplakt. Volgens cliënt lieten de pleisters veelvuldig los waardoor de zuurstoftoevoer via de zuurstofbril wegviel. De saturatie daalde op zo’n moment en de hartslag van [naam zoon] ging omhoog. Daarnaast werd [naam zoon] elke keer wakker als de zuurstofbril opnieuw met pleisters op z’n wangen werd bevestigd. Volgens cliënt was er daardoor sprake van een veel te onrustige situatie voor een prematuur geboren baby die veel slaap nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Cliënt heeft geprobeerd het model zuurstofbril dat in Amsterdam werd gebruikt naar Almere te halen, maar daar hebben zowel het VUmc als de zorgaanbieder, volgens cliënt wegens de kosten, niet aan meegewerkt. De ouders van [naam zoon] hebben zich, onder andere omdat ze telkens zagen dat de zuurstofbril weer losliet, enorme zorgen gemaakt, ook over de gevolgen voor [naam zoon] voor de lange termijn.

B. [Naam zoon] had een darmstoma en volgens cliënt wist het personeel in Almere niet hoe ze het stoma moesten verzorgen. Het VUmc had informatie en instructies aan het personeel van de afdeling neonatologie van de zorgaanbieder gegeven over hoe het stoma bij [naam zoon] moest worden verzorgd. Volgens cliënt bleek echter bij aankomst in Almere al dat niet alle verpleegkundigen op de afdeling neonatologie die instructies hadden gekregen, waardoor de moeder van [naam zoon] de verzorging van het stoma veelvuldig zelf op zich heeft moeten nemen. In één van de nachten hadden de aanwezige verpleegkundigen bovendien geen toegang tot de juiste middelen om het stomazakje te vervangen (onder andere ontbrak een pastaring), terwijl het zakje moest worden vervangen omdat het was doorgelekt. Een dienstdoende verpleegkundige heeft toen besloten geen stomazakje meer aan te brengen en [naam zoon] een luier om te doen. Volgens cliënt ontstond er daardoor een enorm infectiegevaar, terwijl [naam zoon] al enkele keren een infectie had gehad waaraan hij bijna was overleden.

Ook over de situatie rondom het stoma hebben de ouders zich grote zorgen gemaakt.

Cliënt heeft schriftelijk verzocht om toekenning van schadevergoeding van € 25.000,– voor:
• nalatigheid bij de zuurstoftoediening;
• letselschade voor overbelasting van een prematuur geboren baby;
• zowel cliënt als zijn echtgenote zijn behandeld voor psychische klachten (overspannenheid, burn-out en trauma) waaronder behandeling met EMDR-therapie in verband met de langdurige stressituatie tijdens de opname van [naam zoon] in het ziekenhuis van zorgaanbieder;
• psychische schade voor [naam zoon], hij slaapt heel slecht, heeft nachtmerries en wordt ook behandeld, onder andere met EMDR-therapie.

Tijdens de zitting op 9 juni 2023 heeft cliënt het verzoek om toekenning van schadevergoeding verlaagd tot € 5.000,– . Volgens cliënt hebben zijn echtgenote en hijzelf onder andere allebei schade ondervonden doordat zij niet hebben kunnen genieten van hun kind tijdens het eerste jaar van zijn leven. Cliënt heeft daarnaast een jaar niet kunnen werken omdat hij een burn-out had. [naam zoon] heeft nog steeds slaapproblemen en is daarvoor onder behandeling gesteld. Cliënt heeft verklaard dat [naam zoon] inmiddels naar de peuterspeelzaal gaat en dat hij volgens de medewerkers van de peuterspeelzaal qua ontwikkeling niet afwijkt van kinderen van dezelfde leeftijd.

Standpunt van de zorgaanbieder
Wat betreft klachtonderdeel A, de zuurstofbril, heeft de zorgaanbieder het volgende aangevoerd. Op bepaalde momenten ging de zuurstofbril gemakkelijk uit de neus, maar op andere momenten zat de zuurstofbril gedurende de gehele verpleegdienst goed in de neus. In ieder geval is er gedurende de gehele verpleegperiode geen sprake geweest van een te lage zuurstofwaarde. Bij [naam zoon] paste de zuurstofbril niet optimaal, maar bij andere kinderen zat de zuurstofbril wel goed. Bij de introductie van de zuurstofbril in het ziekenhuis van de zorgaanbieder is voor het model dat bij [naam zoon] is gebruikt, gekozen, juist omdat het model dat in het VUmc werd gebruikt, gemakkelijker uit de neus viel. Ondertussen is een nieuwer type ontwikkeld dat tijdens de opname van [naam zoon] al bij de zorgaanbieder in aanvraag was, maar nog niet was geleverd.

[Naam kinderarts-neonatoloog] heeft tijdens de opname van [naam zoon] op verzoek van cliënt contact gehad met het VUmc maar de dienstdoende artsen aldaar mochten het in het VUmc gebruikte model niet, zonder dat er sprake was van een officiële aanvraag, toesturen. [Naam kinderarts-neonatoloog] heeft het verzoek van cliënt neergelegd bij haar teamleider maar aan dat verzoek kon tijdens de opname van [naam zoon] niet tegemoet worden gekomen. Volgens [naam kinderarts-neonatoloog] was er ook geen noodzaak om de zuurstoftoediening bij [naam zoon] aan te passen. Wat betreft de verstoringen van een baby op de afdeling neonatologie heeft [naam kinderarts-neonatoloog] opgemerkt dat er door het verlenen van zorg overdag altijd veel verstoringen zijn.

De zorgaanbieder heeft erop gewezen dat uit het gebruik van het model zuurstofbril dat de zorgaanbieder tijdens de opname van [naam zoon] heeft gebruikt, geen schade is voortgevloeid voor [naam zoon].

Wat betreft klachtonderdeel B, de stomazorg, voert de zorgaanbieder aan dat er één keer geen stomazakje is aangelegd maar een luier is omgedaan. In de nacht dat het stomazakje niet is vervangen en [naam zoon] een luier om is gedaan, was het stoma al twee maanden aanwezig. Volgens de zorgaanbieder was er geen infectierisico door de ontlasting, omdat er geen sprake was van open plekken in het stomagebied. Op het moment dat er een verzoek kwam van het VUmc voor overplaatsing van [naam zoon] was er reeds enkele jaren geen stomazorg door de zorgaanbieder aan een (prematuur geboren) baby verleend. Voordat is besloten dat het verantwoord was om de (stoma)zorg van [naam zoon] op zich te nemen is er zowel intern als extern met het VUmc en andere ziekenhuizen in de regio veel overleg geweest en is informatie ingewonnen over de stomazorg voor een (prematuur geboren) baby, zoals bijvoorbeeld over de te gebruiken materialen. [Naam kinderarts-neonatoloog] heeft aangevoerd dat het achteraf gezien beter was geweest dat ze de ouders van [naam zoon], voordat de zorgaanbieder de zorg overnam, had uitgenodigd om te bespreken hoe de stomazorg door de zorgaanbieder eruit zou zien en om uit te leggen dat de zorg wellicht wat meer tijd in beslag zou nemen omdat overleg met het VUmc nodig was. Volgens de zorgaanbieder is er geen schade uit de stomazorg door de zorgaanbieder voortgevloeid voor [naam zoon].

[Naam zoon] is na de opname diverse keren met zijn moeder op de polikliniek (kinderkliniek) van de zorgaanbieder geweest voor controle. Er waren geen problemen. Tijdens de laatste controle ging het goed met [naam zoon]. Volgens de zorgaanbieder is er in het geval van prematuur geboren baby’s, een groot risico op trauma bij de ouders en wordt hen door de zorgaanbieder psychologische zorg aangeboden. De zuurstofbril en het stoma zijn niet de oorzaak van de trauma’s bij de ouders van [naam zoon]. [Naam zoon] is erg ziek geweest.
Volgens de zorgaanbieder is er geen sprake van een tekortkoming in de kwaliteit van zorg van [naam zoon], waardoor er ook niet kan worden gesproken van een causaal verband tussen de gestelde schade en de zorg voor [naam zoon].

de overwegingen van de commissie
De commissie overweegt dat het prematuur geboren worden van een kind veelal een traumatische ervaring is voor de ouders, maar ook voor het kind zelf met mogelijk ingrijpende gevolgen voor het kind in de toekomst. Zo wordt bijvoorbeeld bij 20% van de ouders PTSS vastgesteld en kunnen prematuur geboren kinderen gedurende hun hele leven te kampen hebben met (gedrags)ontwikkelingsproblemen. Daarnaast hebben te vroeg geboren kinderen veelal te kampen met slaapproblemen.
De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of de zorgverlener toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst.

Wat betreft de wijze van zuurstoftoediening door het gebruik van de zuurstofbril die door de zorgaanbieder bij [naam zoon] is gebruikt, is de commissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat die zuurstoftoediening niet naar behoren is geweest. Uit het medisch dossier valt op te maken dat het zuurstofgehalte nooit te laag is geweest en dat de zuurstofbril ook gedurende gehele verpleegperioden goed in de neus van [naam zoon] heeft gezeten. Mogelijk is de in Almere gehanteerde zuurstofbril vaker losgeraakt dan het geval zou zijn geweest met het in het VUmc gehanteerde model. Het kan zijn dat deze extra handelingen daarmee vermijdbaar waren. Dat is door de commissie echter niet vast te stellen. De commissie voegt daar aan toe dat vermijdbaar in casu niet impliceert dat de keuze voor het Almeerse model verwijtbaar was, zeker nu de zuurstofvoorziening van [naam zoon] voortdurend werd gemonitord en nimmer in gevaar is geweest.

Ten aanzien van de stomazorg en met name het feit dat er gedurende één nacht geen stomazakje is aangebracht en de ontlasting in de luier van [naam zoon] is terechtgekomen, overweegt de commissie dat [naam zoon] hierdoor geen (infectie-)gevaar heeft gelopen, nu ontlasting op zichzelf geen infectiegevaar oplevert. De huid om het stoma was niet beschadigd en een stoma-opening zelf is geen wond. Wat betreft de stomazorg in zijn algemeenheid acht de commissie niet aannemelijk geworden dat die niet naar behoren is geweest. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zich zorgvuldig heeft voorbereid op de stomazorg voor [naam zoon]. Dat de stomazorg af en toe langer duurde omdat er overleg moest worden gepleegd over de precieze wijze van de stomazorg maakt niet dat die zorg onzorgvuldig is geweest en dat [naam zoon] er negatieve gevolgen door heeft ondervonden.

De commissie concludeert dat [naam zoon] in goede conditie met ontslag is gegaan en dat van negatieve gevolgen van de wijze van zuurstoftoediening en stomazorg ook niet is gebleken tijdens de controles op de kinderkliniek van de zorgaanbieder. Daarbij herhaalt de commissie de eerder gemaakte opmerking dat gezondheids- en gedragsproblemen helaas inherent zijn aan vroeggeboorten. Dat maakt echter nog niet dat dergelijke problemen aan de zorgverlener kunnen worden toegerekend.

De commissie concludeert dat de slaapproblemen en de trauma’s van de ouders, waarvan het bestaan niet ter discussie staat, het gevolg zijn van – sec – de vroeggeboorte van [naam zoon], welke vroeggeboorte niemand valt te verwijten.
De commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat zowel klachtonderdeel A als B ongegrond is.

Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten, zal de vordering tot vergoeding van schade worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Beslissing
Derhalve wordt als volgt beslist.

De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer prof. dr. I.K.M. Reiss, dr. J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 9 juni 2023.