Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
45126/63681
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Volgens de klaagster wilde de zorgaanbieder het aantal zorgmomenten van 4 naar 3 terugbrengen ondanks dat zij heeft aangegeven dat de cliënt (echtgenoot van klager) dan te weinig zorg zou krijgen en zij zelf niet in staat zou zijn om dit op te vangen. Hierdoor moest de klaagster op zoek naar een andere zorgaanbieder, die zich vervolgens niet aan de afspraken hield. De klaagster eist dat de zorgaanbieder de cliënt weer terugneemt of een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder werd het aantal zorgmomenten verminderd omdat de situatie en de zorgvraag van de cliënt veranderd was en gebeurde dit tegelijkertijd met het aanstellen van een andere hoofd verzorgende. Dit heeft tot meerdere conflicten geleid waardoor de zorgaanbieder, na een inwerkperiode, de zorg heeft overgedragen aan een andere organisatie. De kwaliteit van deze organisatie is niet de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. De commissie vindt dat de zorgaanbieder goed gehandeld heeft door een andere organisatie aan te dragen en in te werken op het moment dat duidelijk werd dat de relatie met de klaagster verslechterde. Daarom wordt de klacht ongegrond verklaard en de schadevergoeding afgewezen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], echtgenote/vertegenwoordiger van [naam] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Buurtzorg Nederland, gevestigd te Almelo
(hierna te noemen: de zorgaanbieder),
gemachtigde: [naam en bureau vertegenwoordiger]
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021 te Den Haag.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt toegelicht. Klaagster en de cliënt zijn niet verschenen en hebben telefonisch aan de commissie te kennen gegeven de zittingsoproep niet te hebben ontvangen. Aangezien uit het dossier blijkt dat partijen tijdig en behoorlijk zijn opgeroepen is de behandeling ter zitting voortgezet.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], regiocoach Buurtzorg, en [naam], jurist en gemachtigde.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de beëindiging van de zorg voor de cliënt door de zorgaanbieder.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft op 17 januari 2017 een CVA gehad waardoor hij halfzijdig verlamd is geraakt. Na een revalidatietraject is hij weer thuis gaan wonen. De cliënt had en heeft daarbij erg veel hulp nodig. Door de zorgaanbieder werden vier zorgmomenten per dag voor de cliënt verzorgd. Na enige tijd wilde de zorgaanbieder, zonder overleg vooraf, de vier momenten terugbrengen naar drie zorgmomenten. Klaagster heeft de zorgaanbieder te kennen gegeven dat de gezondheid van de cliënt een vermindering van zorgmomenten niet toeliet en dat zij niet in staat was om het vierde zorgmoment over te nemen. Klaagster is kostwinner en heeft naast de zorg voor haar man ook de zorg voor hun jonge dochter. De zorgaanbieder was niet op andere gedachten te brengen en een nare periode volgde waarin de zorgaanbieder het wijkteam tegen klaagster opzette. Klaagster en de cliënt werden hierdoor gedwongen om naar andere wijkzorg uit te wijken die vele zorgmomenten niet nakwam hetgeen erg zwaar is geweest voor klaagster en haar gezin.
Klaagster stelt dat de zorgaanbieder de zorg voor de cliënt ten onrechte heeft beëindigd en verlangt dat de zorgaanbieder die zorg weer op zich neemt of een bedrag van € 10.000,– aan schadevergoeding betaalt voor de extra hulp die klaagster heeft moeten inroepen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klaagster is mantelzorger voor haar 79-jarige echtgenoot (de cliënt) die op 10 januari 2017 een CVA heeft gehad. Klaagster en de cliënt hebben een jonge dochter van negen jaar. Na verblijf in een revalidatiekliniek /verpleeghuis is de cliënt in juli 2017 weer thuis komen wonen. De revalidatie werd thuis voortgezet met behulp van een fysiotherapeut, ergotherapeut en thuiszorg verzorgd door de zorgaanbieder. Mantelzorg zou worden verleend door klaagster en de (meerderjarige) zoon en schoondochter van de cliënt. Het huis werd verbouwd om de cliënt de benodigde zorg te kunnen bieden.
Klaagster is kostwinner, heeft een baan in de zorg en volgt een opleiding in de zorg.
In december 2018 stopte de eerst verantwoordelijke verzorgende (EVV’er) van de cliënt haar werkzaamheden in verband met ziekte. Een andere verpleegkundige van de zorgaanbieder (met wie het gezin al bekend was) werd EVV’er. Omdat de situatie van de cliënt en zijn gezin in een stabielere fase was gekomen en de cliënt vooruitgang had geboekt en zijn zelfredzaamheid toenam, werd gesproken over een aanpassing van het zorgplan in die zin dat zou worden toegewerkt naar een vermindering van de verleende zorgmomenten. Vanaf dat moment bleken partijen verschillend over de zorg te denken en heeft klaagster haar vertrouwen in de EVV’er opgezegd. Binnen het team was echter geen andere EVV’er beschikbaar. Vervolgens hebben zich meerdere incidenten en conflicten voorgedaan. Vele gesprekken hebben niet tot een verbetering van de verstandhouding tussen partijen geleid, waarop de zorgaanbieder het initiatief heeft moeten nemen tot beëindiging van de zorgovereenkomst. De zorgovereenkomst is pas beëindigd nadat een opvolgende zorginstelling voor het gezin van de cliënt was gevonden.
De zorgaanbieder ontkent niet dat er een grote zorgbehoefte is in het gezin van de cliënt en klaagster maar is van mening dat niet alle gewenste zorg wijkverpleegkundige zorg is. De zorgaanbieder heeft dan ook gekeken naar een organisatie die thuiszorg combineert met huishoudelijke hulp, waarmee het gezin van klaagster beter geholpen zou kunnen zijn. De zorgaanbieder heeft de verzorgenden van de opvolgende thuiszorgorganisatie gedurende twee maanden begeleid en ingewerkt zodat de zorg voor de cliënt op een veilige manier werd gecontinueerd.
De zorgaanbieder betreurt het dat de verslechterde verstandhouding tussen partijen een voortduring van de zorgovereenkomst in de weg stond en acht een hernieuwde zorgrelatie tussen partijen niet meer mogelijk.
Beoordeling van het geschil
De cliënt heeft op 10 januari 2017 een CVA gehad als gevolg waarvan hij halfzijdig verlamd is geraakt. Na een revalidatietraject is de cliënt op 7 juli 2017 weer thuis gaan wonen, hetgeen mogelijk was met de partner van de cliënt als mantelzorger alsook door de ondersteuning van de verpleegkundigen en verzorgenden van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft de zorg voor de cliënt beëindigd. De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij zorgvuldig heeft gehandeld.
De commissie constateert dat de zorgverlening aan de cliënt gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar tot wederzijdse tevredenheid verliep.
De verstandhouding tussen partijen is verslechterd toen het team van de zorgaanbieder in december 2018 veranderde, in die zin dat een andere verpleegkundige de eerst verantwoordelijke verzorgende (EVV’er) voor de cliënt werd. Dat moment viel ongeveer samen, zo begrijpt de commissie, met een evaluatie van het zorgplan voor de cliënt en de constatering bij de zorgaanbieder dat de gezondheid van de cliënt het toeliet om de zorgmomenten van vier terug te brengen naar drie per dag.
Beide veranderingen en mededelingen hebben de zorgen van klaagster voor haar gezin doen toenemen en zij heeft haar ongenoegen over de (voorgenomen) veranderingen geuit bij de zorgaanbieder.
De commissie overweegt dat de zorgaanbieder de zorgbehoefte van het gezin van klaagster geenszins heeft ontkend of gebagatelliseerd, maar heeft geconstateerd dat sommige hulpvragen niet door een verpleegkundige of verzorgende konden worden ingevuld. Door de verzekeraar worden niet verzorgende taken niet vergoed.
Het is partijen niet gelukt om in overleg te zoeken naar een oplossing voor de veranderende situatie binnen het gezin van de cliënt en klaagster. De commissie constateert dat partijen het vertrouwen in elkaar zijn kwijtgeraakt om welke reden de zorgaanbieder klaagster vanaf eind juli 2019 te kennen heeft gegeven het raadzaam te achten de samenwerking te beëindigen en een andere zorgverlener in de arm te nemen. De zorgaanbieder heeft een andere organisatie bereid gevonden die niet alleen de verpleegzorg kon overnemen, maar ook huishoudelijke hulp kon bieden. De commissie constateert dat de zorgaanbieder gedurende een periode van twee maanden de verzorgenden van die thuiszorgorganisatie heeft begeleid in het overnemen van de zorgtaken voor de cliënt en zijn gezin, waarmee de continuïteit van de zorgverlening zoveel mogelijk werd gewaarborgd. Sinds 1 december 2019 is de zorgaanbieder niet langer betrokken bij de zorg voor de cliënt. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder door het contacteren van een thuiszorgorganisatie met een omvangrijker takenpakket en door het hanteren van een intensieve begeleidings- en overdrachtsperiode zeer zorgvuldig heeft gehandeld jegens de cliënt en zijn gezin.
Dat de opvolgende thuiszorgorganisatie vele zorgmomenten niet nakwam, zoals klaagster stelt, kan de zorgaanbieder niet verweten worden. Datzelfde geldt voor het feit dat die thuiszorgorganisatie inmiddels failliet is.
Klaagster verlangt primair dat de zorgaanbieder de zorg voor de cliënt weer op zich neemt. Het reglement van de geschillencommissie staat een beslissing als deze niet toe zodat de commissie dat verzoek reeds daarom zal afwijzen.
Aangezien de commissie van oordeel is dat de zorgaanbieder als een goed zorgverlener heeft gehandeld acht zij de klacht ongegrond, waarmee tevens het subsidiaire verzoek tot het toekennen van schadevergoeding wordt afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst de verzoeken van klaagster af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 30 augustus 2021.